30 november 2007

VADER DAG






212.

‘Ik weet niet of ik je vader en de anderen nu allemaal terugzie, jongen’, zei de lieve J. me.
De dood voor ogen.
En toen daagde het.
Werd alles glashelder .





Ik hoef je niet langer te schrijven.
Ik hoef je niet langer te zoeken.
Ik hoef niet langer naar je te verlangen.
Ik hoef je niet terug te zien.
Wat zou ik je moeten terugzien?
Anders dan J. ken ik je niet eens.
Laat staan dat ik je dan al zou herkennen.
De Vreemdeling.
Dat zal je voor me blijven.
Vader van horen zeggen.
Een hersenschim. Een spook.
Sorry, ik geloof niet in spoken.
Hier laat ik los wat er nooit was. Voorgoed.
Je blijft voor altijd de missing link in mijn verhaal.
Maar het hoeft allemaal niet meer.
Ik wil niet langer graven in een verleden dat mijn heden beklemt.
Je kleinkinderen, je achterkleinkind: ze bestaan écht.
Op hen richt ik nu voluit mijn blik.
Ongehinderd voortaan door herinneringen aan wat er nooit was. Geen adieu, papieren papa.
Ik haal je door de versnipperaar.
Confetti maak ik van jou.
De koning te rijk ben ik zonder jou.
Narrenkoning? Mij goed.
Maar dan wel een zonder kwelduivels.
Het is laat in mijn leven.
De hoogste tijd.
Laat het feest beginnen!

Vader... Dag.


SLOT.

‘Vader Dag’. Brievenroman. Copyright Stef Vancaeneghem.
(Opgedragen aan Remi & Roger, Michel & Maurice & Johan).

BLUE MOON


3.

Met onze groep ‘De Snukkende Snaren’ treden we op in Home Prinses Delphine voor een koffiekrans. We staan geboekt vanaf zestien uur. Eerst moeten onze toehoorders hun middagdutje doen. Het is beter ervoor dan tijdens onze performing act, zegt de verantwoordelijke. Hoe zal je trouwens zelf zijn op die leeftijd? Denk daar maar eens aan. Het komt sneller dan je denkt.

Bejaarden zijn een dankbaar publiek. We krijgen er veel liefde van terug. Ze lachen minzaam naar ons. Zelfs als we eens, zeer uitzonderlijk, naast onze noten snukken. Omdat we een minder dagje hebben, vanwege de regering die er maar niet komt en de levensduurte die omhoog gaat. Muziekvirtuozen als wij zijn ook maar mensen.

Een plezier om te spelen voor bejaarden. Al bij de eerste tonen van ‘Capri c’est fini’ nodigen ze hun lief van twee kamers verder ten dans. Als Macca, onze zanger-vocalist ‘Ruby Tuesday’ van The Stones zingt, tranen de waterlanders in hun borden van Delfts Blauw met puntjes mattetaart erin.

Het milde uur van optreden geeft ons ruim de tijd om de twee megaboxen met stickers van Studio Brussel erop uit onze ouwe Ford Transporter te laden en onze drie microfoons op hun roestvrije staanders te monteren. Soms doen we een sound check. Soms spelen we direct met de ogen dicht. Tot de verantwoordelijke van de keuken ons komt zeggen dat het geluid veel te luid staat en de mensen tegen elkaar niet meer kunnen vragen om de melk door te geven.

Onze bezetting varieert van zeven tot veertien man. Er is een groot verloop want het blijft voor iedereen een hobby. We doen allemaal nog iets ernaast. Pannen leggen. Gevels schilderen. Begrafenisonderneming. Schrijnwerkerij. Allemaal, behalve ik die schrijf. Door de anderen wordt dat niet beschouwd als stiel, schrijver.

Van onze muziekkunst kunnen we helaas niet leven. Hoe graag we dat ook zouden willen. We hebben twee zangeressen met groot volume. Marie-Lou is caissière in de GB. Jannien is tandartsassistente in De Panne. Ze pendelt speciaal naar onze optredens. Ze loopt achter het gat van Brice, onze tweede charmezanger.

Het aantal micro’s – drie - blijft altijd onveranderd. Ook als we met veertien zingen en spelen. Het is dan niet alleen drummen aan de drums. Maar meer micro’s, zegt onze chef, dat geeft teveel miserie met de pie-ee.

(De pie-ee is een tent recht tegenover het podium waarin iemand zit die ervoor zorgt dat er een combi van de politie met girofares opdaagt wegens geluidsoverlast . We hebben geen pie-ee. Doorgaans hebben we nog niet eens een podium. Waar zouden we de pie-ee dan moeten zetten ik vraag het aan.)

Het belet ons niet van een breed eclectisch repertoire aan te durven voor gelijk welk publiek. We spelen voor mini-voetbalclubs en de judo. Op kerstmarkten. Voor buurt-informatie-netwerken. Op dorpsfeesten en jubilea. Voor dynamische zakenvrouwenclubs die zich anders vervelen Thuis voor de buis. Op autoshows. Openingen van café’s. Parochiefeesten. Torhout-Werchter. Het Sportpaleis, met Clouseau in ons voorprogramma.

(Ons mooiste optreden ooit was in het Stade de France in relais uitgezonden door La Cinq voor drie miljard mensen tot in de Territoires d’Outremer van La Martinque, de parel van de Caraiben. Johnny Hallyday stond die avond geboekt maar hij heeft niet kunnen zingen. Hij had in de Fouquet’s gezeten met Sarkozy en was te zat. Hij geraakte niet meer uit de helikopter van Michel Drucker die hem op het podium moest zetten. Wij waren zijn vervangingsact. Een triomf tot op de Marquiseneilanden. De mensen spreken er nog van in hun pirogues).

Ons repertoire mag er zijn. We gaan geen enkel muziekgenre uit de weg. Van Migraine Farmer voor de oudste bejaarden tot U2, voor de jongere senioren. Onze groep kent noch geluidsnormen, noch muzikale grenzen. Volgens onze chef mogen we ons geen enkele beperking opleggen en moeten we ook de moeilijkste stukken zoals ‘Wooly Booly’ van Sam The Sam and His Pharaos durven brengen. Het vraagt veel oefening maar ge gaat zien, zegt hij, het loont.

Want als we daarmee beginnen, met onszelf vast te zetten in één genre, bijvoorbeeld de Macarena, waar zijn we dan mee bezig? We spelen zowel op landingsbanen voor helikopters, als in de foyers van palliatieve diensten. Soms werkt ons optreden curatief en krijgen we felicitaties van het palliatief team. Dan brengen we een bijna-dode weer tot leven zoals Lazarus, de vriend van Christus, met een liedje als ‘Marina Marina’ en danst hij aan het eind van ons optreden zelfs de Vogeltjesdans. Hij die zonet nochtans zelf een vogel voor de kat was.

Soms brengen we een stevige meestamper als ‘You really got me’ van The Kinks en betekent ons optreden helaas voor sommigen een definitief afscheid van het leven. Dan spelen we bij wijze van postuum eerbetoon nog een toemaatje of twee.
‘Je rêvais d’un autre monde’ van Téléphone. ‘Sing c’est la vie’ van Bono.

Zelf speel ik didgeridoo. Een uiterst zeldzaam instrument in dit werelddeel, doch zeer geliefd bij ons vast publiek uit Melbourne. Gekregen van een fan uit Tiriti Matang, Nieuw Zeeland. Zoek het op met Google Earth.

Geen gemakkelijk instrument zo’n didgeridoo. Vergt veel ademruimte. Ik loop dan ook constant als een gek kilometers te vermalen langs berg en dal om aan mijn longinhoud te werken. Als ik het ding tegen mijn mond zet, lijkt het wel de slurf van een Red Hot Chili Pepper.

Er zitten sierlijke tekens op mijn didgeridoo, als van een totem. Dit om de eenheid met de natuur te benadrukken en om de Sacred Spirits op te roepen. Op betere dagen klinken mijn geluidsstoten als de kreten van de gnoe's bij hun grote oversteek. Op mindere dagen op de toeter van een trucker uit Kosovo.

Doorgaans zijn de mensen ons heel dankbaar en boeken ze ons direct terug voor volgend jaar. Ook vandaag blijken ze na afloop weer heel tevreden. We krijgen een klein aandenken van macramé. Volgens de verantwoordelijke zijn we altijd welgekomen in Home Prinses Delphine. Gewoon om er de Detol-sfeer eens te komen opsnuiven. Of om er definitief te vertoeven, als onze tijd gekomen is. En die komt rapper dan je denkt zegt hij. Wie zijn we om hem tegen te spreken.

‘Blue Moon.’ Roman. Copyright Stef Vancaeneghem.

29 november 2007

LA VIE EN PROSE


Dutronc, et moi et moi et moi.
Pour ‘Paris s’éveille’, évidemment.
Pour‘Van Gogh’ de Pialat (César du meilleur acteur) et ses films d’Andrzej Zulawski.
Pour la guitare presque manouche de son garçon Thomas.
Pour l’incomparable Françoise Hardy. Comme tous les garçons et les filles de mon age.
Pour ses chants Corses, ses cactus, ses quarante chats.
Pour les textes de Jacques Lanzmann.
Pour ‘La fille du Père Noêl’. ‘L’Opportuniste.’ ‘Le Temps de l’amour.’

De ses Pensées & Répliques j’avais gardé le souvenir de gigantesques fous rires.

Même effet pour la suite. Je me mets à lire, sirotant pénard mon American Latte Grand Place de Lille.

Page deux je m’enfuis vers les toilettes: pour m’y esclaffer tranquillos.

Irrésistible Dutronc. Son esprit. Ses calembours. Son regard. Sa voix punk avant la letttre. Ce que seuls Johnny Depp et mon ami le gitariste Renaisien Poil avaient compris.

A déguster avec modération?
Diable de Dutronc,
que non! Ce serait le trahir.


Voici donc
encore et toujours
le Nouveau Dutronc
qu'est arrivé.
Les deux doigts
ou plutôt
multiples verres
dans le nez:


‘La cravate, c’est le passeport des cons’.

‘La vie est une pute et il faut avoir les moyens de se l’offrir.’

‘Il ne faut pas confondre les pessimistes et les déçus. Les déçus, eux, ont des preuves.’

Question. ‘Est-il exact qu’un jour vous ayez baissé votre pantalon devant un des grands de ce monde?’

Réponse: ‘Exact, ça me grattait.’

Question: ‘Votre vérité?’

Réponse: ‘Personne ne la sait. Même pas moi. Quand tu regardes dans une glace, c’est déjà faussé, l’image est à l’envers.’

‘Je suis pour l’augmentation du goût de la vie.’

‘Le bonheur cache toujours quelque chose. La note finit toujours par tomber. Alors quand je suis heureux, j’attends la facture.’

‘J’ai arrêté de croire au Père Noël je jour où dans une galerie marchande, il m’a demandé un autographe…’

J’ai eu beaucoup de conquêtes. Et j’ai les notes de frais qui le prouvent.’

‘Je déteste la bijouterie chez les femmes. Porter des bijoux comme si’ls étaient à vendre. C’est l’arbre de Noël qui cache la misère.’

‘Ce qui manque dans un couple, c’est une loge, comme à la scène.’

‘Françoise c’était une très jolie fille. Maintenant aussi, d’ailleurs. Enfin, ça fait deux jours que je ne l’ai pas vue. A cet âge-là, ça bouge…’

‘La fidélite? Il ne faut pas oublier que le mariage a été institué à une époque où l’espérance de vie ne dépassait pas trente ans.’

‘Le sexe. J’y connais rien. Je suis un homme marié.’

‘J’en étais à une bouteille de poire Williams par jour. Le médecin m’a conseillé d’arrêter quand il a vu les résultats d’une prise de poire…’

‘Vieillir? C’est mieux que la seule alternative.’

‘La vie, c’est faire semblant de ne pas être mort’.

’Beaucoup meurent à trente ans. Et sont enterrés quarante ans plus tard.’

Question: ‘Croyez-vous en Dieu?’

Réponse: ‘Je préférerais que ce soit lui qui croie en moi.’

‘Dix fois, les journalistes ont annoncé ma mort. Sur ma tombe, il faudra écrire: ‘Encore!’.

Jacques Dutronc. 'Encore! Pensées & Répliques. Ed. Le cherche Midi.'


‘La vie en prose’. ‘Journal intimide’.
Copyright Stef Vancaeneghem.

27 november 2007

DE BENIEUWDE RONSENAAR














Ignatius I

Jan Foulon onderbrak het gepalaver over de vraag of ge best een slot koopt om op uw container te zetten tegen het sluikstorten per kilo op uw kosten en nam het woord.

‘Ge kunt zien dat ge hier sebiet twee geschikten vindt, anders kunt ge mijn rug op.’

(Als het erop aan komt, kan de raadsvoorzitter uit de hoek komen gelijk een Fiertelkanunnik in schapenvacht).

Het ochtendgloren tekende romantieke sterrekens tegen de ramen van de raadszaal. Zowel de geluidsinstallatie als de chauffageketel hadden het laten afweten. De leden van de Persbond hadden dekens gekregen van het Rode Kruis. De Vrolijke Kring had bouillonsoep gebracht en de televisie opgetrommeld om de toestand aan te klagen met een airke accordeon.

Luc Dupont had naar Peter Vandermeersch, hoofdredacteur van De Standaard en de ‘Marketeer van het Jaar’ gebeld om te horen hoe hij het imago van Ronse kon opkrikken.

Jan Foulon zijn patience geraakte op. Sebiet werd hij ten paleize verwacht om er als nieuwe Koninklijke Commissaris een doorbraak te forceren in de formatie.

Aan Adelin Devos, vertrouweling van het paleis, had Foulon gevraagd wat hij moest meepakken want ge kunt daar niet toekomen met lege handen. Een ballotin pralinekes voor Albert, had Adelin hem geadviseerd. Plus een halve kilo mélange-déssertkoffie voor Paola. Meer moet dat niet zijn.

Foulon was als redder des vaderlands in het vizier van koning Albert gekomen via Ignace Michaux, koning van de Bommels.

‘Sire’, had Koning Ignatius I Koning Albert II op het Belvèdere ingefluisterd bij de Flan au caramel, ‘ik ken daar iemand in mijn geliefd Ronse die al die pipo’s in één gebaar van goede wil met hun wezen tegen de tatami gaat pletsen zie.’

‘Klapte gij nu serieus, cher Ignace?’ had Albert opgekeken van zijn ‘Soir Illustré’.

‘Al zo serieus gelijk of dat ge het van mijn wezen kunt aflezen. Als ge mijn goeie raad opvolgt, kunde gij volgende week al in Châteauneuf- sur- Grasse uw Savon de Marseille kopen voor op ’t poepke van Paola. De staatshervorming in de zak van Sinterklaas. Brussel-Halle-Vilvoorde de kerstboom in. Gij kent gij Foulon niet zekers? Als die zijn dubbele daikiri plus zijn gestrekte ritamitsouko uitvoert, liggen ze te janken op uwen parkee eer ze het zelf beseffen’.

‘Bon allons pour ton ami Foulon’ had koning Albert zijn ambtsgenoot Ignatius I toegezucht.

In afwachting dat Foulon opdagen zou, liet hij zijn Belgische lievelingschanteuse Axelle Red via de nieuwe dolby-surround-boxen door het paleis galmen:

‘Je t’attends, je t’attends, je t’attends’.

Ignace Michaux schoof zijn witte handschoenen van de vingers, verdween naar zijn kantoortje en smste sebiet Foulon:‘Jan godverdomme waar blijfde gij? Den baas is al bijkans door zijnen Story.’

Doch de Ronsese de raadsleden moesten nog beslissen welke schilderijen ze boven hun hoofd zouden hangen, in de plaats van de Edelman van Hamale en de onbekende kanunnik.

Alle voorstellen werden systematisch afgewezen. (Trommel& Fluitje, Kannunik Dewolf & Magdaleen, Tavi & Madeleeneki). Het was al dag toen de kwestie werd doorgeschoven naar een Commissie van Drie Wijzen, doch eerst zou er een werkgroep worden aangesteld om ze te zoeken, die wijzen.

Jan Foulon repte zich met zijn pralines naar Brussel. Luc Dupont haastte zich naar huis om er het vers zwerfvuil van zijn trottoir te vegen tot bij de buur.

En toen klaarde het in Ronse.

Walter Ego.

Copyright Stef Vancaeneghem /Walter Ego & Passe-Partout

26 november 2007

VADER DAG


209. Wie denk ik wel dat jij bent, doodgeboren vader van een levende baby?

Je-wou-niet-dood? Makkelijk praten heb je. Je verzorgt je niet. Je slaapt veel te weinig. Je wil overal tegelijk zijn. In je boeken. In je gedichten. In Patagonië. Bovenop de Mont Blanc. Bovenop de Jungfrau. Bovenop de Matterhorn. Op de Pontevecchio. In Montreux. Aan het Lago Maggiore. In Como. In Buenos Aires. In ’t Konijntje. In Het Witte Paard. In de Mogador. In de gemeenteraad. In de weverij. In de spinnerij. In de ververij. Op de Estancia Anita. In de stoet. In de Cinema van bompa. In het oog van de storm. In Biarritz. In Oberammergau. In de ambiance. In Hotel de France. In het D’Hoppebos. Op de vlucht voor de Duitsers. In Paimpol. Je hebt alle tijd om te slapen, zeg je. Later, als je dood zal zijn. Dood. Je codewoord: Dood. Je toverwoord: Dood.

210. Dood. Je fidele J. is dood.

‘Ik weet niet of ik ze nu allemaal terugzie’, zegt ze me voor het eeuwig inslapen. En dat haar deur altijd voor me open blijft. Dan gaat ze voorgoed dicht, de deur. Dicht voor mij. Open voor haar. Ze komen allemaal naar het afscheid van J. Recht vanuit onze jongensjaren:

E. uit Desselgem.
J. uit Leupegem.
A. uit Flobecq.

Je dochter spreekt de woorden van liefde en tederheid die we samen op het mooiste papier hebben gekruld met de kalligrafische pen, hier aan mijn schrijftafel. We schrijven het als een Quatre Mains.

Alles komt boven. Jij, wat je dochter vertelt. Mama, wat ik erover vertel. Les autres, wat we er samen over vertellen. J. wat je oudste zoon erover schrijft. In zijn mooiste gedicht met erin het gemis van àl je kinderen.

Goed dat we nu Pachelbel hebben. En Bach. Altijd weer dat vasthangen aan wat er allang niet meer is. Dat verlangen naar wat nooit terugkomt. Meer dan ooit heb ik zin om dit alles één keer voor goed los te laten. En dan. Dan kom jij weer om de hoek. Je was altijd al om het hoekje.

211. Ik vraag me af of J. bij wijze van terugzien nog eens al haar kookkunsten voor je etaleert. Als ik vanuit mijn schrijfstek hierboven naar jullie kijk, hoort niemand mijn schreeuw van binnen. Dwars door de vriesnacht.

Ik kijk naar jullie als naar een ver feest waarvoor ik nog te jong ben. Te jong? Je bent nooit te jong om te gaan. Voorbeeldig vaderfiguur ben je: je leert je kinderen vroeg dood te gaan. Dat rebelse dwarsliggen zal ik van grootvader hebben. Aan hem dank ik mijn overleving, zonder jou. Want hij is er wel, grootvader.

Mijn handje op het zijne.

‘Vader Dag’. Brievenroman. Copyright Stef Vancaeneghem.

BLUE MOON


2.

‘Zelf heb ik ze niet gekend. Maar in onze Hermesparochie heb ik horen vertellen dat ze zo’n goed mens was. Van eenieder geliefd. Veel steun vond ze bij Onze-Lieve-Vrouw van Wittentak. Haar laatste wens was het om met Ziekenzorg naar Lourdes te gaan. Het heeft niet meer mogen zijn. Het ware wonder van Lourdes is haar eigen liefde geweest. Want liefde is licht. Marie-Mathilde is nu opgenomen in het Eeuwige Licht. Ge moogt allemaal geheel gerust zijn.’

De priester vergist zich van voornaam. Marie-Mathilde stond daarnet nog naast haar Schots geruite caddy bij de belbus.

('Oh, was ik mis? Ik vraag verschoning daarvoor. Er zijn hier ook zoveel begrafenisdiensten tegenwoordig. Wie allemaal al niet dood gaat. Is dat nu de opwarming van de planeet? De canicule? De stralingen in uw longen?

….We zijn hier nu met zo weinig dienaren Gods. We koersen van de ene parochie naar de andere. We moeten het doen met minder personeel dan de begrafenisondernemers. Vandaag waren ze alweer met vier man, gewoon om het verkeer te regelen in de beuken bij de offergang. En ik daar helemaal alleen met mijn pateen. …

Ooit stonden we hier met twaalf onderpastoors. De sacristie boordevol kapstokken met kazuifels een hele collectie, alle kleuren van de hoop het geloof en de liefde. De mensen luisterden nog naar ons als we vanop de kansel vertelden over de Bergrede. Nu kraaien hun gsm's gelijk de haan van Petrus. In volle Heilig Sacrament.

….Mijn sterkste preek hield ik als jonge priester over Augustinus, de heilige Kerkvader. De rede is de dienares van het geloof. Zij is het oog van de ziel . Na de zondeval is de mens geneigd tot zonde. Hij is volstrekt onbekwaam om zijn eigen heil te bewerkstelligen. Of hij gered wordt, hangt af van Gods genade. De hele zaterdagavond hield ik daarvoor vrij, om hem te prepareren. Ik liet er Toni Corsari voor staan. Nu preken we in de leegte.’)

Na de Monscheinsonate geeft hij het boek der Openbaringen door aan de diaken. De zangers van het Gregoriuskoor doen het zonder witte pij vandaag. Binnen bij de Nieuwkuis Colibri aan het Station, om te stijven.

'Onze diaken heeft Marie-Mathilde wel zelf goed gekend. Hij bracht haar op vrijdag thuis het brood des Heren. Hij zal ons nu voorlezen over de leerlingen van Emmaus. Wat die allemaal meegemaakt hebben onderweg naar Damascus!’

In de donkere vlekken op de afgebladderde binnenmuren van Sint-Hermes doe ik wat Rorsachtests. Zelda Fitzgerald zit er, in de nis waar ik als kind in ijltempo de mis diende. Ik zie hoe ze voor het beeld van de Heilige Rita stiekem haar notitieboekjes vol krabbelt en dan haastig wegstopt voor Scott, die alle eer voor zichzelf wil. Die haar belet zelf ook schrijfster te zijn, in de schaduw van The Great Gatsby.

Hij plukt haar verhalen. Hij stuurt ze voor veel geld door naar The New Yorker en naar The Saturday Evening Post. Zet er zijn naam onder. Haar verhalen willen ze toch niet, beweert hij. Als zij ze signeert niet. Iedereen weet toch dat ze gek is?

Maar ze schildert, Zelda. En ze schrijft. Ze schrijft. Want ze wil zichzelf zijn. En ze wil Fifth Avenue schilderen. Met de Arc de Triomphe erover heen. In Parijs zou ze Danseuse Etoile worden. Tot die stomme stafylokokken haar voeten verlamden.

’Onvermijdelijk komt de dag waarop je je dient te verantwoorden voor wat je schrijft. Want schrijven is alles behalve correct.’

Zo gek was ze niet, Zelda Sayre Fitzgerald.

‘Ga in vrede,’ zegt de priester na de wierook. Onder de Christus aan een megakruis boven zijn hoofd in het stof.

‘Marie-Mathilde waakt nu over jullie vanuit de hemel. Ze zit daar bij Onze-Lieve-Vrouw van Wittentak en van Lourdes. Het wonder is geschied.’

‘Blue Moon’. Roman.
Tekst en illustratie: copyright Stef Vancaeneghem.