21 januari 2006

DE SCHRIJFHEREN (4.6)

Roman

Ik moest mijn bronnen soigneren als waren het intimi, zei Tonijn.

‘Eens informeren naar hun vrouw.’
‘Hun lief, hun kindjes.’
‘Een verjaardagskaartje.’
‘Want wat perschefs vertellen, is voorgekauwde kost.’

Wie op een persconferentie kwam, moest alles al weten.

‘Neemt dat alleen mee als acte de présence.’
‘Hoe het zit bij de concurrentie?’
‘Wat zij al hebben en wij nog niet?’
‘De geruchten van het moment capteren.’

Dat noemde hij pas het verschil maken met de rest.

‘Embargo, niet toevallig Embargo.’
‘Tiens daar kan ik nog wat mee doen.’
‘Wanneer ik weer vergader met de betweters van de promotie.’
‘Meneer Guyaux, noteer deze trouvaille.’

Meneer Guyaux was zijn persoonlijke secretaris. Hij sorteerde alle briefwisseling. Om de zes maanden sleurde hij vier immense rieten manden naar het kantoor van onze hoofdredacteur en kieperde dan alle post, geopend of niet, in de manden. Een beschaafd man. Onberispelijk confectiepak, het haar glanzend onder de gel, in het vestzakje de naamgesigneerde Duofold Parker die hij van zijn vrouw gekregen had. Hij telde de dagen af naar zijn pensioen. Dan zou hij zich terugtrekken in zijn huisje aan de Ventoux. Zijn passie was de restauratie van oude meubelen. Hij kon je alles vertellen over beitsen, ponsen, vernis wegkrabben, hoe je hout moest boenen, welke houtsoorten fragiel waren, hoe je een schone cottage-patine verkreeg met grondverf en lakverf en schuurpapier, waar je nog oude sloten kon vinden, op de antiekmarkt aan ‘t Zand in Brugge bijvoorbeeld. Misschien zette hij ooit wel nog een handeltje op daar aan de Ventoux.

Twee dagen nadat we hem met een feestje uitwuifden op de redactie - we schonken hem de nieuwste ponsmachine op de markt - kreeg meneer Guyaux een fatale beroerte. Binnen de week zaten we bijeen in de kerk voor zijn begrafenis. Wij zouden hem missen. Hij gaf ons het gevoel dat de wereld nog wat anders was dan vlotte verhalen van zestig aanslagen, maal dertig regels, maal vijftien vellen. Toen hij er nog was, namen we nooit echt de tijd om naar zijn mijmeringen over de Ventoux te luisteren. Hoe sommigen er gek werden van de Mistral. Een keer hij de weg van alle vlees was gegaan, voelden we als een leegte op de redactie. Later, toen er op de redactie televisie geïnstalleerd werd en de Tour langs de Mont Ventoux passeerde, hielden we het op wat vaag gewauwel over Tommy Simpson. Over de ponsmachine die daar nu ongebruikt lag in het landhuisje van meneer Guyaux zei niemand van ons nog wat.

*

‘Charlie, ik zou hier voor altijd willen blijven.’

Ze kantelt de slagroom in haar cappuccino, kijkt met half gesloten ogen op naar de zee. Om de glinstering van het licht op het water nog meer magie te geven, zegt ze. Een wit cruiseschip kruist door de brede baai. Ze heeft me meegenomen in een Caravelle naar Nice. Voor ze dood gaat, ja toch wel. Ze gaat toch niet sterven zonder de Promenade des Anglais nog een laatste keer te zien? En Vallauris waar haar lievelingsacteur Jean Marais woont. En Saint-Paul de Vence waar Yves Montand met de boules speelt, voor La Colombe d’Or.

‘Charlie, blijf niet hangen in de eeuwige regen.’
‘Probeer hier uw geluk op te bouwen.’
‘De ober zegt dat ze hier op Kerstdag buiten dineren.’
‘Altijd goed weer. Dat scheelt voor een mens zijn humeur.’

Vanmiddag wil ze de Japanse tuin zien in Monte-Carlo. Morgen gaan we samen de kunst bekijken van barones Béatrice Ephrussie de Rothschild op de Cap Ferrat .

‘Uw vader wilde hier later komen wonen.’
‘Maar toen was het gedaan, kwam er geen later meer’.
‘Charlie…’
‘Mama ?’
‘Begraaf me in Menton. Ik ga het op een papierke schrijven. Dat de anderen het ook weten.’


*


Na de dood van Guyaux zagen we Tonijn minder dan ooit op zijn redactie. Daardoor konden we ongehinderd nieuwe nummers plannen, thema’s aankaarten, onbegane paden bewandelen, het blad opentrekken naar ongewone onderwerpen. De opmakers werkten goed voort aan hun maquettes. Het beeldmateriaal kwam tijdig binnen. Er heerste blijheid en kameraadschap. Iedereen leefde zich uit in zijn stiel. Wie vast zat op een informatie, wie zocht naar een telefoonnummer werd goed geholpen door de collega’s. Het was de redactie op haar best. Fidele medewerkers zorgden voor extra sfeer met hun verhalen over de buitenwereld. Achtergrondinformatie waarmee je niks kon aanvangen maar wel goed om weten bij een interview. De verbanden, de lijnen, de netwerken. Het was het wondere redactieteam waarover Tonijn het altijd had gehad: zonder Tonijn zelf. Het draaide perfect, doch alleen in zijn afwezigheid. Wel belde hij ons nu vanuit de meest diverse plekken op. Vanuit het parlement.

‘Ik heb hier iets uit de Commissie Justitie. Een tijdbom.’

Van in de Lambermont.

‘Mobutu, ik heb hem nooit zo openhartig geweten. Zelfs niet op zijn Kongoschuit.’

Vanop het voetbal.

‘Ik wil een portret van Racing White.’

Vanuit het buitenland.

‘Vier bladzijden over Gabon voor volgend nummer.’

Met de meest onvoorspelbare opdrachten.

‘Ik wil de rector van Sint-Aloysius op de voorpagina.’
‘Waarover ?’
‘Waarover? Zoek zelf het maar uit.’

(Vervolgt).

Uit : ‘De Schrijfheren’. Roman. Copyright Stef Vancaeneghem.

20 januari 2006

DE SCHRIJFHEREN (4.5)

Roman

Zolang Nielsen wegbleef, zat ik opgesloten in de break van mijn hoofdredacteur Tonijn. Het kameraadschappelijke teamwork van onze redactie moest afstralen van Embargo, zei hij.

‘De lezer ziet direct of het klikt in zijn blad.’
‘De lezer is een meneer.’
‘En die meneer betaalt ons.’
‘Capito Charlie?’

Andermaal vroeg hij of ik scout was geweest.

‘Een scout flikt niemand.’
‘Flik mij nooit, Charlie.’
‘Of ik smijt u buiten.’

Ik moest niet denken dat onze broodheren beslisten wat er in het blad kwam.

‘Wij weten welke waarden wij verdedigen. Toevallig dezelfde als die van onze broodheren.’
‘Onze broodheren bezorgen ons de nodige gelden.’
‘Voor het papier, voor de drukker.’

Was het dan abnormaal dat hij al ‘s bij hen op het appel moest ? Volgens Tonijn werkte dat zo in alle bladen. Allemaal verknocht en verkocht aan hun eigen waarden en hun eigenwarde.

Vooruit en de Volksgazet : zo rood als uw tomaat-garnaal.
Het Volk, Het Nieuwsblad, Gazet van Antwerpen, Belang van Limburg : kaloten
Het Laatste Nieuws: zo blauw als de smurfen.

Die van de Vooruit en die van Het Laatste Nieuws vonden mekaar terug in de loge, onder papenvreters. Ik zou dat allemaal wel nog ondervinden. Als ik maar vaak genoeg bleef hangen in het peristylum van ‘t parlement. Hij zou me overal introduceren. Het kwam er op aan dat ik mijn antennes open trok.

‘Zelf ben ik een vrijzinnige gelovige’.
‘Een agnosticus.’
‘Ik weet dat ik niet weten kan.’
‘Steek ze allemaal in dezelfde zak, Charlie’.
‘Schud eraan.’
‘Le Bon Dieu reconnaîtra les siens.’

Persvrijheid was de som van vele opinies. Als journalist van Embargo diende ik me te houden aan de corridor, zei hij.

‘De corridor waarin wij met onze opinie naar de lezer toestappen’.
‘Onze geldschieters zeggen mij Tonijn, uw journalisten, ze mogen gerust.’
‘Ze mogen de corruptie aanklagen in ons boekske.’
‘Maar dat ze het doen bij onze vijanden.’
‘Niet bij onze eigen mensen’
‘Weet ge weet ik hen dan zeg, Charlie ?’
‘Heren van het bestuur zeg ik, opgepast !’
‘Artikel achttien van de Belgische Grondwet !’
‘De drukpers is vrij !’
‘Er kan geen censuur worden uitgeoefend !’
‘HET IS EEN HEILIG RECHT !’
‘HOORT GE DAT GOED ?

Ik hoorde hem goed. De honderden meeuwen boven ons hoofd hoorde ik ook. Het was anders dan in de zomer. Dan kwamen ze boven je hoofd cirkelen, verdwenen dan snel weer richting plezierhaven. Nu stonden ze roerloos gapend op de arcade rond het monument van koning Albert. Een meeuw speelde voor voorkrijser. Honderden anderen vielen hem bij. Je werd er na een tijdje gek van. Gods wondere natuur. Duizenden krijsende earlybirds. Nu nog Hitchcock .

‘Jamaar Tonijn, zeggen ze, laat die kryptogauchisten van uw redactie niet overdrijven’

Hij stak zich weg achter het bestuur maar haatte zelf wat hij het langharig werkschuw tuig op zijn redactie noemde. Subversievelingen. Dienstweigeraars. Plantrekkers. Overjaarse hippies. Nieuwe volgelingen van die groene pater daar. Die verloren gelopen Jezuiët met al zijn gekke gedachten.

‘Heren zeg ik hen, mijn baan is de journalistiek’.
‘En de journalistiek is mijn heilige plicht !’

Zolang de cijfers goed zaten en we bleven stijgen, konden ze allemaal zijn kloten kussen.

‘Goede verhalen.’
‘Sterke interviews.’
‘En nieuws. Veel nieuws.’
‘Wat niet in Embargo staat, is geen nieuws.’

We moesten schandalen blootleggen, betrouwbare tipgevers vinden. Hij wou dat ik werk maakte van eigen netwerken vol informanten.

‘Zet ze op fiches , Charlie.’
‘Bel ze op, ga ermee praten.’
‘Ook als ze niets te vertellen hebben.’
‘Nu en dan vangt ge dan iets op.’
‘En dan bingo. Capito Puis ?’

Soms noemde hij me Charlie, soms Puis. Het was al naargelang de aard van zijn boodschap.

(Vervolgt).

Uit: 'De Schrijfheren'. Roman. Copyright Stef Vancaeneghem.

19 januari 2006

DE NIEUWE RONSENAAR (38)

Komt Gunther Deriemaker uit de schaduw van Walter Kerckhove ?


Volgens informatie die De Nieuwe Ronsenaar bereikte zal Sylvie Miclotte, een jonge sympathieke leerkracht van het gemeenschapsonderwijs, hoog prijken op de Spa-lijst. Dat is goed nieuws voor Ronse en voor de vernieuwing van de Ronsese Spa. Op zich ook niks om verder bij stil te staan. Tenzij we deze kandidatuur bekijken vanuit de coulissen van de partij. Dan brengt het ons op iets diepers.

Als zijn stiefdochter is Sylvie nauw gelieerd met gewezen burgemeester Walter Kerckhove. Tegelijk is zij de levenspartner van Tijl Bondue, de knappe en sterk idealistische voorzitter van de partij. Kerckhove’s populaire zoon Pol, is van zijn kant voorzitter van het OCMW. Hij is al eerder gesignaleerd op de derde plaats voor de komende verkiezingen. Ex-burgemeester Kerckhove behoudt aldus in de coulissen van de macht – ook als feitelijk politiek secretaris – zonder meer een nooit eerder geziene greep op zijn partij.

Met die driedubbele stevige familiale band houdt het echter niet op. Los van de vermeende invloeden die met passer en schort het daglicht schuwen, reikt de macht van ex-burgemeester Kerckhove tot diep in het volkse woonpatrimonium van Ronse. Immers, zowel de toewijzing van huurwoningen in Scheldekouter, Floréal, Eeckhoutstraat, Aatstraat, Bruul, Wolvestraat, Elzelestraat, Ninovestraat, Oude Vesten enz. als van sociale koopwoningen in de Aatstraat, de Beukenlaan, de Rotterij, Kersenstraat en Kruisstraat vallen onder zijn hoede. Dit in zijn hoedanigheid van voorzitter van De Nieuwe Haard. Deze functie wordt normaal voorbehouden voor dienstdoende burgemeesters of schepenen. Niet zo voor Kerckhove. In het huidig directiecomité dienen ondervoorzitters Luc Dupont en Yves Deworm en de nochtans verdienstelijke socialistische schepen van Sociale Zaken Suzy Arijs (als bestuurder) voorzitter Walter Kerckhove te laten voorgaan. Een benijdenswaardige positie voor een politicus die zijn toekomst achter zich heeft liggen.

Is er wat mis met dit alles ? Totaal niet. De relevantie van Walter Kerckhove’s hoger beschreven machtspositie is vooral pijnlijk voor de socialistische partij zelf. Want Kerckhove is allesbehalve een winner gebleken. Het enorme krediet van zijn voorganger Crucke, die de socialisten op amper 85 stemmen van de absolute meerderheid tilde, is sinds Kerckhove’s bestuur vrijwel geheel verkwanseld. Nogal wat trouwe socialistische kiezers hebben het onder Kerckhove laten afweten. Met zijn als afstandelijk intellectueel ervaren onderwijzersprofiel slaagde hij er maar niet in de traditionele achterban in de volkse woongebieden van Ronse te overtuigen. Zijn povere persoonlijke scores maakten duidelijk dat er een diepe kloof bestond tussen wat mensen daar in de wijken wilden en hoe daarop van bovenaf (niet) werd gereageerd.

Dat Kerckhove hieruit niet de juiste conclusies trekt, is zijn volste recht als burger. Er staat geen leeftijd op politiek engagement. Zie Mitterrand en Chirac. De hele vraag is echter of een frisse figuur als Gunther Deriemaker deze machtstconcentratie in de coulissen van zijn partij kan overstijgen en zich los kan wrikken van een machtsfiguur wiens palmares de partij niks dan verlies heeft gebracht. Dit zal bijvoorbeeld al snel duidelijk worden wanneer erover beslist wordt of de partij toelaat dat er individueel campagne kan worden gevoerd. Dan wel of alle kandidaten zich dienen te schikken naar één gemeenschappelijke (ongetwijfeld strak gedirigeerde vervlakkende) groepscampagne. In dat laatste geval wordt het voor nieuwe jonge mensen rond Deriemaker vrijwel onmogelijk zich te profileren.

Gunther Deriemaker, die er zelf als twintiger in slaagde meer stemmen achter zich te scharen dan Walter Kerckhove, heeft alvast een enorm groeipotentieel. De seniores heeft hij met zijn aangeboren minzaamheid al ingepalmd. Bij de jongeren ligt dat nog moeilijker. Hen zal hij in de campagne ervan moeten kunnen overtuigen dat hij heel wat meer diepgang heeft dan hij soms als feestmaster van Ronse laat blijken. Wat Deriemaker, eenvoudige kerel van volkse en ingebakken socialistische komaf, zeker mee heeft is zijn ontegensprekelijk charisma. Zijn kiezers vergissen zich daar niet in. Aan hem nu om de verdwenen achterban van Orphale Crucke terug te winnen. Moet kunnen.

Zo bekeken staat het er voor de socialisten nog zo slecht niet voor. Voor het eerst sedert het vertrek van Orphale Crucke uit de politiek is er een socialistische kopman waar alle kameraden zich kunnen in vinden. Als Deriemaker als nieuwe man voor Ronse de oude machtsinvloeden in en om zijn partij van zich af weet te schudden als een grote en sterke persoonlijkheid, kan hij beletten dat de Spa verder afkalft van grootste naar kleinste partij van Ronse. Integendeel kan hij dan de belangrijke rol opeisen die een sociale volkse stad als Ronse voor de socialisten altijd al heeft weggelegd.

17 januari 2006

LE RENAISIEN NOUVEAU EST ARRIVE

Bienvenu à Renaix, Johnny.


Cher Johnny, je me suis cassé le cul pour en savoir plus. J’ai cherché dans Match, dans Voici et dans VSD. Je trouve quedalle. Tu veux être Belge-une- fois ? Toi, le mauvais garçon ? Je me suis demandé pourquoi. Les Belges sont en voie de disparition, tu vois. Il n’y a plus que Merckx, Tintin, les potes du père Gilbert à Laken et la petite Delphine qui fabrique des cochonneries genre Niki de Saint-Phalle. Moi-même je suis Flamand, Renaisien et Belge. Dans l’ordre et le désordre. Surtout Renaisien.

Renaix est une ville Flamande à facilités pour les francophones et à difficultés pour les autres. Ma petite sœur que j adore est mi-Belge mi-Française, née à Paimpol en '40. Vu que mes parents ont mis les voiles pour les Fritz, que ma mère adorait la Bretagne et ses falaises et mon papa les crustacés. Peut-être que ma petite sœur demandera la nationalité Française à part entière pour compenser la perte de ton départ de France. Faudrait que j’en parle à Sarko Karcher.
(Excuse-moi si tu déniches ça et la des poils sur ma langue. C’est ma Belge façon d’écrire. C’est mon Belge style. Je suis tombé dedans quand j’étais petit Suisse. Pardon: petit Belge. C’est ma nounou Jeannine de Pottes qui la première m’a baigné dans ton beau – j’allais écrire tombeau - langage. C’est elle aussi qui m’a amené à l'ducasse quand j’étais haut comme trois pommes. Je l’adore, Jeannine. Je l’embrasse très fort).

Donc je me suis creusé les méninges pour essayer de comprendre pourquoi toi, mon idole de toujours, tu veux devenir Belge-une-fois. Dans la soixante troisième année de ton existence bien chahutée. Ouais! Toi, l’idole des jeunes. Toi qui m’as coloré mes tendres années avec toute la musique que j’aime. Toi mmm… avec ce quelque chose de Tennessee. Je viens de lire dans ma feuille de choux que tu t’es fait un max de pognon cette année : 6,65 millions d’euro. Palmarès des gros gagnants en France. Pas mal du tout. Mais ne te fais pas d’illusions. La Belgique ça n’est pas Monaco et les yachts de Fontvielle, mon gars. Ici tes sous, bien vite on te les piqueras. Surtout fais gaffe aux mauvais garçons. Si tu les écoutes pour caser tes petites économies, tu finiras chanteur abandonné, les bras en croix, devant les portes du pénitencier. Quant à moi, je viendrai te chanter avec mes potes des Mandolines Mal Baisées (petit groupe local) Diego et requiem pour un fou. Ce qui me fais surtout plaisir avec tout ce pognon que tu t’es fait, c’est que tu devances ce gueulard de Michel Sardou (que trois tous petits millions d’euros). Qu’il aille ce faire voir aux bord du Lac du Connemara, celui-là. Qu’il ne joue surtout pas son rock’n roll avec moi. Et qu’il ne t’appelle plus jamais France. La France elle t’a laissé tomber.

Bon, ça soulage. Mais voilà pourquoi je t’écris. Tu es donc mon idole de toujours. Je me fous de ce qu’en pense Antoine qui voudrait bien te mettre en cage à Medrano, oh yé. Qu’il se tire avec son catamaran pourri sur son atoll (les opticiens !) dans les flots des Marquises où gémir n’est pas de mise.

Que je t’aime que je t’aime, Johnny ! Dejà môme je t’adorais sur ton minuscule cheval de Camargue dans D’où viens-tu Johnny. Pour moi la vie va commencer tagada tagada. Les gens m’appellent l’idole des jeunes. Puis ta petite Sylvie, je l’aime. Excuse-moi, partenaire mais elle ce soir, c’est la plus belle pour aller danser.

L’autre jour, attablés avec des amis au Yacca à Saint-Tropez, j’ai vu par hasard ton fiston David assis à deux tables de nous avec une nénette je ne te dis pas. La chance qu’il a eu que toi tu trainais une fois de plus tes blue suede savattes au Papagayo cette nuit là, avec Ga-bri-elle. Quoi ma gueule, mais qu’est-ce qu’elle a ma gueule?


Voilà pourquoi je t’écris. Avant de vouloir te faire Belge-une-fois, je t’invite avant tout à venir vivre chez nous ici à Renaix. Comme citoyen donneur, pardon : d’honneur. Parce que Bruxelles c’est les Marolles, hein peike. Et les Marolles tu connais. C’est bon pour la bamboela à la Bécasse une fois, mais pour le reste ? Des misères, ticheke, que des misères.

Non, sois plutôt bon Renaisien. Sang pour Sang. Ah tu verras tu verras, vivre à Renaix c’est le bon temps du Rock’n roll, je te promets. C'est la rock ‘n roll attitude toutes les nuits. Retiens la nuit. Je t’emménerai à L’Hotel Amour, L’Harmonie et le Joly. Avec whoo-hoe-whooh, ta jolie Sarah. Elle vient de là, elle vient de Renaix, elle vient du bloe-woes.

Bon oké, il va falloir t’intégrer un brin et les coups, t’en prendras jusqu’à minuit. Noir c’est noir, il n’y a plus d’espoir. Mais on a tous besoin d’amour et moi, je construis des murs autour de mes rêves. Parce que je vais t'avouer Johnny, moi aussi je suis le fils de personne. Vu que mon papa à moi s’est tiré de la planète comme le tien. Disparu sur un coup de cœur fatal quand j’étais bébé. Mon ptit loup ça m’a fait mal.

P.S. Te souviens-tu de la fille de l’été dernier ? Waw, cette fille-là mon vieux, elle est terrible! Mais elle m’oublie. Revoilà ma solitude. Bienvenue à Renaix Johnny, la ville des âmes en peine.

DE SCHRIJFHEREN (4.4)

Roman

‘Wat ge voelt als ge glijdt over de golven Charlie jongen, dat is als dansen op de tijd.’

Wachtend op Nielsen, onze medewerker ter plekke, voelde hoofdredacteur Thomas Tonijn zich geroepen de geneugten van het zeilen te roemen. Dat er mensen rondliepen die niét in god geloofden, dat kon hij niet begrijpen. Goddelozen hadden wellicht nooit een zonsondergang vanop zee gezien.

‘Die magie van het licht...’
‘Die kanteling van de dag...’
‘Dat tollen van de planeet.’

Ik liet hem lullen en droomde mezelf op stap naar Bray Dunes met mijn liefje. Schelpen rapen. Zeesterren zoeken. Kwallen vermijden. Glibberige golfbrekers. Onze spurtjes tegen de golven in. Voor altijd, zeker tot de volgende zomer.

Soms hengelde Tonijn naar mijn persoonlijk bestaan. Bestond er zo’n leven voor journalisten? Blijkbaar wel want Tonijn had vijf kinderen. Ze kostten hem een zak geld zei hij. Bijna had hij zijn catamaran moeten verkopen, doch een erfenis op het goede moment. Er waren twee soorten mensen. Zij die in het zweet des aanschijns hun brood verdienden en anderen die teerden op het zweet van de eersten. Journalisten : soort een.

‘Maar je boterham kunnen verdienen met de pen, het is toch al wat.’

Hij bedoelde de pen van de journalistiek. Want schrijvers, och Heere mijne god. Hoerenbokken, zuipschuiten, god noch gebod, andermans vrouw afpakken, met de paus lachen. De laatste grote Vlaamse schrijver was priester gods Guido Gezelle. Daarna kwamen de heiligschenners. Hij had het borstbeeld van Gezelle in zijn bibliotheek staan, van brons gegoten. Een machtige kop. Vol deemoed om den Here.

‘Voor schone schone letteren moet ge naar Amerika. The Great Gatsby. Naar Frankrijk. Les Misérables. Naar Duitsland. Der Tod in Venedig. Naar Rusland. Dokter Zjivago. Albert Camus, die kon dat nog, tegelijk journalist zijn en toch de Nobelprijs winnen met zijn schone letteren.’

Tonijn zei dat Nielsen hem nog nooit in de steek gelaten. Honderd percent fideliteit en inzet.

‘Want er zijn er ik verzeker je. Ze zien Robert Redford in een ondergrondse garage, met zijn scheve mond alles noterend van zijn geheime bron Deep Throat. Ze zien hem bellen naar de minister van Justitie Mitchell. Beleefd doch kordaat meldend dat hij hem morgen in zijn underwear gaat zetten. En ze denken zie daarvoor ben ik ook op de wereld gezet, het staat in de sterren geschreven. Maar om het even wie had die paranoïde mafketel van een Nixon eronder gekregen. Die zat gewoon zijn eigen af te luisteren in de Oval Office.’

New journalism was voor Tonijn hooguit een modeverschijnsel.

‘Ze denken ik kan het zoals Johan Anthierens in de Knack en Herman De Coninck in de Humo. Maar ze missen de liefde voor de juiste frase.’

De veredelde partijstandpunten die hij zelf in Embargo ventileerde, kostten hem urenlange eenzame opsluiting in zijn eigen kantoortje. Geen kat die ze las. Behalve de redacteur van het persoverzicht op de radio. Ik moest goed naar hem luisteren. Ik zou veel bijleren. Wat telde, was het systeem. Wie op zijn systeem werkte, kon gaan.

'Het is een geschenk om voor mij te werken. Grijp je kans, Charlie.'

(Vervolgt)

Uit : De schrijfheren. Roman. Copyright Stef Vancaeneghem.

16 januari 2006

DE NIEUWE RONSENAAR (37)

‘t Podium voor alle Ronsenaars

Theater ‘t Podium viert zijn dertigjarig bestaan. Er wordt op 4 februari een ontvangst gepland op het stadhuis met feestmaal na in de bar van SK Ronse. ‘t Podium ontstond toen enkele ontevreden leden van Theater Voor Taal en Volk zich losrukten van de Kristen Volkbond met zijn nevenorganisaties, waarvan de getrapte logge werking als een rem op de aspiraties werd ervaren. Bij de toenmalige smaakmakers van VTV bestond de indruk dat de grote populaire successen van de theaterafdeling, ondermeer met ‘Tavi ees getraut’, niet vertaald werden in navenante return.
‘t Podium was geboren en zocht zijn weg naar een ander publiek. Dat lukte vrij aardig, maar de weg was lang en lastig. Waar Theater Voor Taal en Volk voor jong talent traditioneel kon vissen uit de rijke kweekvijver van het college, probeerde ‘t Podium te werken rond de toneelklas van de Muziekacademie. Er werden knappe stukken gebracht en mooie successen geboekt.

Van vlees en bloed

Aan de opvoeringen door ‘t Podium van mijn eigen theaterstukken ‘De Schietspoeldynastie’ en ‘Madame Valentine’ hou ikzelf behalve onvergetelijke herinneringen een paar stevige kameraadschappen voor het leven over. Al ben ik als telg van een familie van acteurs, regisseurs en voorzitters zelf opgegroeid in de coulissen van het amateurtheater, toch ontdekte ik pas toen echt wat het is zelf betrokken te zijn bij de drang om samen iets moois neer te zetten op de planken. Dat groepsgevoel, die spanning, die ontlading en vreugde erna, het is moeilijk te beschrijven als je het zelf niet meemaakt. Want is schrijven een eenzame bezigheid, bij toneel ga je helemaal op in dat aanstekelijk groepsgevoel. Wie nooit van dichtbij een acteur of actrice heeft meegemaakt net voor het opgaan, in die enorme concentratie, met die vreselijke plankenkoorts, weet niet echt wat al die mensen ervoor over hebben om de woorden van een schrijver tot leven te brengen in echte personages van vlees en bloed.


Gelul van Ronsese politici

Stuk na stuk heeft ‘t Podium aldus zijn bestaansrecht veroverd in het culturele weefsel van Ronse. Wie, zoals André Deruyver vorige week in Humo, beweert dat er in Ronse niets te beleven valt, kletst uit zijn nek. Wie, zoals Erik Tack in het Wietiedebat, volhoudt dat Ronse cultureel niks te bieden heeft, weet niet wat hij vertelt. Zelf rijdt meneer Tack liever naar de Brusselse Muntschouwburg om zich, bij zijn thuiskomt te ergeren aan de spelende kinderen op de Bruul. Zijn goed recht maar wie zulke dingen zegt, blameert wel hele generaties doemensen van Ronse.
‘t Podium heeft het op zijn weg naar culturele erkenning nooit gemakkelijk gehad. Het was vaak zoeken naar een geschikte locatie. Want anders dan VTV beschikt ‘t Podium over geen eigen toneelthuis. En ook vaste repetitieruimten bleken dun gezaaid. Maar ‘t Podium hield vol en verrijkte ontegensprekelijk het theateraanbod van Ronse. Want aan de ene kant kwam VTV de dissidentie van de jaren zeventig con brio snel te boven, aan de andere kant gaf de diversiëring de theaterliefhebber met tot vier stukken per seizoen ook een nog rijker aanbod. Beide gezelschappen wisselden daarbij de meest ernstige auteurs af met komedie en al eens boulevardtheater. De toneelliefhebber zat in Ronse nooit meer op zijn honger voor een mooie theateravond. Duizenden Ronsenaars hebben daar de afgelopen dertig jaar van genoten.

Apart moer tuupe vuir Ronse ?

De twee Ronsese gezelschappen geven nu elk, zij het apart vanuit hun specificiteit, kleur aan tal van Ronsese activiteiten. Denk aan de septemberfeesten (met die schitterende kerkelijke modeshow in de tuin van de Arme Klaren), aan de Halloweenvertellingen op Sint-Pieter, aan Ronse Opscène, aan de verhalen op de Kerstmarkt onlangs. Voorlopig blijft het streven om beide groepen vanuit hun eigenheid te laten samenwerken, bijvoorbeeld via een abonnementensysteem, een optie voor de toekomst. Rond ‘De Gok van Hermes’ heb ik zelf gepoogd deze twee gezelschappen die me nauw aan het hart liggen voor het eerst samen te brengen in één stuk. Het bleek te vroeg. De tijd was er nog niet rijp voor, het water was nog iets te diep. De gesprekken die daarover toen gevoerd zijn, kunnen evenwel een eerste stapsteen betekenen naar wat nog komen kan.

Aan alle mensen van ‘t Podium diepe dank voor al de mooie momenten van de afgelopen drie decennia, een dikke proficiat en goede moed voor de volgende jaren. Wie weet, op de planken van het nieuwe Cultuurcentrum aan de beekkant.

15 januari 2006

DE SCHRIJFHEREN (4.3)

Roman

‘Mijn verhaal lezen, Charlie’, zei Tonijn. ‘Volle maan’. Een zeiler vaart onder de volle maan en voelt plots dat god bestaat, het kan niet anders. Hij, ongelovige zeiler, ondergaat een ingreep van god. Zoals Saulus die van zijn paard gebliksemd wordt onderweg naar Damascus en voor de rest niks anders meer doet dan brieven schrijven naar de Romeinen, de Korinthiërs en de Efezen. Allemaal getekend Paulus. Knack, Elsevier, Spectator, De Nieuwe en de Humoradio brengen reisverhalen van Jan Cremer en Jef Geeraerts. Wij gaan die zelf schrijven. Ik Volle maan. Jij je Duitsers in de Duinen.’

Hem vooral niet meer laten blijken hoe vol ik zat van herinneringen aan zeevakanties.

Het bloemenmeisje schenkt me haar glimlach. Ik heb een lief, ik ben een man. Doch er heerst grote drukte rondom mijn geliefde. Ze staan in de rij voor het zandheuveltje waarop ze veelkleurige windmolentjes heeft gepoot. Stoere jongens in zwembroek steken hun strandspades voor mijn tenen. Maar ik heb schelpen, een strandzak van Le Soir vol. Ze verkoopt me een rode roos voor vijftig. Wil ik ook amarylis ? Honderd dan. Ze doet gouden zaken zoals haar papa, eigenaar van Villa Joséphine op de dijk. Ze kan niet volgen. Voor nieuwe bestellingen dient er gewacht op verse rollen gekleurd papier. Ze haalt ze bij La joie des gosses. Ik ruik haar huid van amber, blaas zand van haar paardenstaart. Niet doen, wat zullen haar andere klanten denken? Ik verlang naar later als ik met mijn broers zal meemogen naar The Sunlights die Le Déserteur zingen in De Panne. Een déserteur is een ideale mens die er vanonder muist omdat hij geen anderen dood wil. Mijn ene broer speelt mondharmonica, mijn andere zingt Le Déserteur. We zijn een artistieke familie met behalve schrijvers zoals nonkel Gerard ook muzikanten en zangers. Mijn broer mikt op een internationale carrière, Vlaanderen is te klein. Later ga ik in De Panne dansen met mijn bloemenmeisje. Zij in glimmend turkoois en op haar hoofd de gele zonnepet van Nesquik die ik haar geschonken heb. Behalve rozen en amarylis verkoopt ze ook tulpen uit Amsterdam. Twintig grijze schelpen voor een bosje van alle kleuren ik mag kiezen, ze verplicht me tot niks, de klant is koning. Zelf heeft ze een voorkeur voor lila de lievelingskleur van alle Belgische koninginnen. Haar mama heeft het gelezen in de Points de Vue & Images du Monde. Heel Argenteuil staat vol lila. Ik heb nog zeventien schelpen, vind er drie nieuwe. Een boeketje lila dan. Je mag ze hebben want je houdt van lila, ik weet het. Goed, dan verkoop ik ze nog eens door aan een ander.

Ik gun Gino Bartali de victorie op mijn wielerbaan van Vincennes. De zon duikt neer op Engeland. Britse jongens logeren in Hotel Mer du Nord. Ze hebben gekke petjes, dragen schooluniformen, spelen voetbal aan het water waar het zand hard is. Zevenzeventig keer knal ik mijn voetbal van Nivea tegen de Rode Kruis-post, een nieuw record. Wat doet mijn geliefde nu? Nieuwe bloemen maken ? Met haar mama naar Verdonck Glacier ? Ik fiets over de dijk naar de grote klok waar mijn broers met oudere jongens rondhangen en waar ik verder niets te zoeken heb is dat klaar Charlie dit wordt niet meer herhaald. Waar in ‘s hemelsnaam is mijn meisje? Waarom blijven we niet voor altijd bijeen is dat nu echt zo moeilijk ? Zij verkoopt bloemen, ik verhuur kwistax aan Engelse schooljongens en strandcabines, mooi op een rij in Charly’s Beach. De strepen groen en wit.

(Vervolgt).

Uit ‘De Schrijfheren’. Roman. Stef Vancaeneghem.