06 april 2007

VADER DAG

155.

Op het Van Bunenplein observeer ik de vervaarlijk aanzwellende paasdrukte. Hier wachtte ik eindeloos lange paasvakanties op jou. Er was zoveel minder van alles toen. Wat verderop, op een eilandje tussen de laatste duinen, restaurant ‘Le Chapon Fin.’ En, geprangd tussen witte glorierijke muren, één smal flatgebouw in lichtblauwe mozaïeksteentjes, waarover de verhalen beweerden dat Anderlechtvedette Jefke Jurion er de bouwheer van was.

Vagelijk verliefd op het meisje van het zevende. Haar zonnebril in de donkere lift, mijn zon in het gure paasweer. Ik wou dat je de Lippenslaan was komen opwandelen. Samen naar de film. Wat moest ik daar alleen op het verlaten strand van Cadzand.

Het gebouw hebben ze afgegooid, vervangen door een gigantische getrapte constructie. Op het eerste is er nu een restaurant. ‘La Langoustine.’ Beneden ‘The New Havanna.’ De joodse kinderen met hun rare petjes ze zijn er nu enkel nog in mijn hoofd. Knokke is nog veel erger zichzelf geworden. Een Maserati, een paar Ferrari's, een Aston Martin. Nederlanders, Antwerpenaren, Brusselaars die hun welstand etaleren met veel te jonge Vuitton-klantes op de passagierszetel.

Nooit geraak ik uitgegeken op al deze mateloze exuberantie. Niks is nog wat het lijkt. Corman prijst zowaar Nederlandse literatuur aan. Voor straciatelli in de 'Glacier de La Poste' moet je niet langer de geheimzinnige donkere gang door. Wat had ik hier met jou achter glas willen zitten. Samen die minuscule tongslibbetjes. En jij die me eindelijk verklaren kan waar zoveel ongelijkheid vandaan komt.

De ene, zelfgenoegzaam glunderend. Om het wiebelkontje op de duozit van zijn Harley. De andere op de dijk. Zo intriest doch liefdevol in het karretje voortgeduwd door mama. Totaal van de wereld weg. De blik wezenloos op de zeelijn. Op het containerschip. Met in het ruim tussen ratten een dode clandestien.

156. ‘Verlatingsangst’, zegt me de lieve studente. ‘Je hebt verlatingsangst.’ Ze leest mijn romans door de bril van Jacques Lacan. Frans psychiater. Psycho-analyticus. Stichter van de 'Ecole Freudienne de Paris'. Wegens ‘obscurantisme’ van de Ecole Normale Supérieure gegooid. De mens wordt verteld door zijn eigen taal.

Om zichzelf te worden, moet het kind zich gelijkstellen aan iets anders. Het beeld dat terugkomt uit de spiegel. Deze ingebeelde identiteit komt neer op vervreemding. Waar Freud het denkende subject reduceert tot satelliet van zijn onbewuste, ziet Lacan alleen illusie, gebed in de verbeelding van het subject.

Een duik in de wereld van de linquistiek, de semiotiek, de signifianten die teruggaan naar Ferdinand Mongin de Saussure, de grondlegger van de taalwetenschap.

‘Verlatingsangst. Ik vind het bij jou en in werken van Monika Van Paemel,’ zegt ze. ‘Een kind wil altijd bevestiging door een derde. Mama complimenteert. Papa bevestigt. Jij hebt dat bevestigend element gemist. Vanwaar: verlatingsangst.’

Ik geloof niet wat ik hoor. Zo jong nog en al zo dwars door alles heen lezen. Verlatingsangst was het altijd al, jazeker.

157. Achter de gordijnen van de Steenbrugge. Dat je dood was. Dat mama nooit zou terugkeren van haar tournee met haar fabriekscoupons, het uniformgroen van de hoop voor Vlaamse meisjeskloosters. Dat ik dan in het weeshuis zou vliegen. Waar ik ertoe gedwongen zou worden vléés te eten. Vléés! Vette bouletten.

Verlatingsangst. Ze wil er haar eindwerk over maken. Ze is alweer weg. Ook zij verlaat me. Illusie, gebed in de verbeelding van mijn imaginaire identiteit. Vervreemding.

158. Het wordt Pasen, papa. Vader, waarom heb je me verlaten? Ik ben Christus niet. Ik hou geen truken achter de hand. Er is geen redding.

‘Vader Dag’. Brievenroman. Copyright Stef Vancaeneghem.



05 april 2007

STERRENKIJKER

7.

Als een Carmen van Bizet die de toreador meteen zo hard in zijn ballen gaat knijpen, dat hij nog liever de stier had gespeeld, pronkt Katrien Devos, alias de meid Emilie, die week in Humo naast Dees. Op de achtergrond herken ik de kouter aan de Sint-Hermeshoeve, waar de Fiertelopnames voor 'De Schietspoeldynastie’ maar bleven aanslepen.

Naast Katrien Devos oogt Kenneth De Backer, alias Dees, als een volbloed een etterje. Dunne vlinderdas. Vreselijk bescheten pied-de-poulepakje. Het haar in de bles, onder brede vettige strepen Brylcream. Ziet-eens-de-flin-ke-propere-jongen-van-zijn-mama. ‘De Schietspoeldynastie’ staat geprogrammeerd op de laatste zondagavond van oktober’89. Een dag die ik nu uit de kalender niet meer wegscheuren kan.

Volgens de kolommenbrede titel van Knack belooft de prent ons een stemmingsbeeld van ‘Droeve tijden in Ronse.’ Leuk en grappig wordt het dus al zeker niet.

‘De jonge Dees komt als zoon van een textielbaron in contact met de fabrieksarbeiders. Wanneer hij de korte voor de lange broek ruilt, heeft hij gekozen voor de kant van het voetvolk. Een interessante Vlaamse produktie over de ondergang van de textielbaronnen. Boeiend en echt gebeurd.’

Deze oprechte inleving in mijn verhaal door De Volksmacht, orgaan van de Christelijke Arbeidersbeweging, is dan misschien een zeer welgekomen opsteker, niets kan mijn hoge plankenkoorts nu nog breken.

De montage die ik van de beelden gezien heb bij Promofilm en het eindresultaat op de visie van de omroep, hebben me finaal en onomkeerbaar duidelijk gemaakt dat je met één ei nu eenmaal geen omelet bakt voor een hele stad. Zelfs al krijg je daarvoor dan de beste kok en de beste bediening.

Regisseur Marc Lybaert, de pleiade topacteurs, allemaal hebben ze er het beste van… gebakken. Maar het blijft een flutomeletje van twee keer niks. En ik ben het ei. Zondag breekt mijn schelp. Dan ga ik als een Calimero op mijn bek. Zeker weten. Ik zie grootvader zo al grijnzen, bovenop de Hogerlucht. Dikke bult.

Onder de ogenschijnlijk vleiende titel ‘Een sfeervolle roman verzekert niet steeds een goede televisiefilm’ geeft de gretig gelezen televisiecriticus Hugo Meert in 'Het Laatste Nieuws' de toon aan. De lovende woorden over de roman kunnen de pil om de gemiste filkmkans niet vergulden.

Hugo Meert: ‘Met dit tv-drama wordt op een ongelukkige manier het bewijs geleverd dat niet elke (behoorlijke of goede) roman automatisch tot een goed televisieprodukt leidt. In dit geval zijn de redenen zeer goed aanwijsbaar en was de mislukking dus haast voorspelbaar.’

‘Zonde van Nini is voor alles een sfeerboek. Het hoofdpersonage neemt waar en interpreteert wat rondom hem gebeurt. De auteur, zelf een Ronsenaar en dus gevoelsmatig erg betrokken bij de gebeurtenissen, gebruikt deze waarnemingen om thema’s als wisselende sociaal-culturele patronen, de Frans-Vlaamse (wan)verhoudingen, de voor de arbeiders rampzalige gevolgen van verkeerde beleidsbeslissingen in een familiebedrijf én de ondergang van een textielimperium op de korrel te nemen. Het engagement van de auteur in de materie vormt de basis van de aantrekkelijkheid van de roman, die dan ook een sterk documentair karakter krijgt.’

‘Wil men een dergelijke thematiek naar de kijker brengen, dan kiest men best voor een gevoelsgeladen documentaire eerder dan voor een film. In dat laatste medium staat immers het drama, het verhaal zeg maar, vooraan.’

‘Precies dat broodnodige ontbreekt in De Schietspoeldynastie. Men heeft vooral aandacht besteed aan de waarachtigheid van het beeld, waarin men overigens goed geslaagd is. Sfeer genoeg, maar spanning nul. De boodschap ligt er vingerdik op, maar daar heeft de televisiekijker die een speelfilm verwacht, weinig boodschap aan.’

Voor Dees en zijn vriend Cé (Kenneth De Backer en Alexander Devriendt) komt er van Huib De Jonghe in 'Het Nieuwsblad' dat weekend wel nog een heel mooi complimentje. Tegenover Hugo Van den Berghe, Gilda De Bal, Ann Petersen, Dora Van der Groen, Bert André, Vic Moeremans en de andere grote kanonnen uit de theater-en filmwereld, gaan de twee kereltjes zo te lezen verre van af.

Huib De Jonghe: ‘Het meest overtuigend zijn de twee jongens: Kenneth De Backer als de rijke knaap Dees, die altijd wat afwezig maar afgunstig opkijkt naar het vrije leven van de volksjongen Cé, vlot gespeeld door Alexander Devriendt’.

Ook Gilda De Bal krijgt van Huid De Jonghe een lovende vermelding.

‘Ze maakt van de moeder een van die levensechte personages, zoals die in het financieel-rijke Vlaamse leven een rol speelden.’

De film bekijk ik zelf thuis. Er volgt een stortbui telefoons. Enthousiasme van de harde kern. Geruststellende schouderklopjes van kennissen. Sussende woorden van de familie. Een boek is een boek. Film is film. Ha bon.

Ik nok af bij Orphale Crucke, burgemeester van het stadje der baronnen. Het is deze keer lang zo leuk niet als die nacht toen Hugo en Veerle Claus, Remco Campert, Guido Lauwaert en Simon Korteweg hier op deze gezellige stek hun legendarisch feestje bouwden na Claus’ Suite Flamande en ik me daarbij vergaapte aan het gigantisch en hilarisch improviseringsvermogen van Pjeeroo Roobjee.

Deze keer hoor ik echter vooral fijne, juiste woorden van mijn vriend en zijn immer serene lieve levensgezellin die samen unisono de schone schijn in het algemeen en van televisie in het bijzonder zoals steeds perfect weten te relativeren. Het zijn exact deze sterkende woorden die ik nu horen wil. Die mijn eenzaamheid kunnen stelpen, verhelpen. Dees die naar Cé luistert. Zoals Dees radeloos naar zijn boezemvriend Martial zal luisteren, later.

Rudy Vandaele, alias Dwarskijker, raak als steeds, twee dagen later in Humo:

‘Waarschijnlijk wou ‘De Schietspoeldynastie’ bij gebrek aan conflict op sfeer drijven, naar het voorbeeld van het onvolprezen ‘Heimat’, maar wie naar sfeer snakte kon zondagavond beter een wijle uit het raam staren…’

‘Een titel als De Schietspoeldynastie impliceert epische armslag: je denkt aan leven, liefde, rampspoed, geluk, ziekte, familieleven en dood. De Schietspoeldynastie die in de reeks Made in Vlaanderen werd opengeklapt leidde een bijkans rimpelloos bestaan; méér ellende dan een paar verzoenlijke conflictjes die al bij al in de beste families voorkomen, werd ons niet gegund.’

Ik denk zelf vooral aan rampspoed.

'De Schietspoeldynastie' wordt bekeken door 866.000 kijkers. De film krijgt een waarderingscijfer van 73 percent. Volgens de mensen van de dienst Drama, zo verzekeren ze me toch, is dat meer dan behoorlijk. ‘De Schietspoeldynastie’ prijkt in de top twintig van de kijkcijfers na ‘Gaston en Leo’, ‘Klasgenoten’ met Eddy Wally, ‘Het Rad van Fortuin,’ ‘Tien om te Zien,’ ‘De Honeymoonquiz,’ de ‘Nu of Nooit Show’ en de Rode Duivels tegen Luxemburg.

Op maandagochtend tank ik geld uit de muur op de Plaats in Ronse. Voor mij staat een kennis uit het lokale amateurtheater die figureerde in de film. Kwam helaas nauwelijks in beeld, kan ik het helpen. Hij ziet me, wendt het hoofd af, weg.

Dit zijn pas écht de 'leuke' momenten van (h)erkenning bij het schrijven. Ik klap dit hele Made in Vlaanderen-gedoe weer dicht, begin aan een nieuwe roman. Ver van de camera.

‘Sterrenkijker.’ Copyright Stef Vancaeneghem.

03 april 2007

DE BENIEUWDE RONSENAAR (113)


EXCLUSIEF

FRANSTALIGE
IDENTITEITSKAARTEN

STADSSECRETARIS
LINDA VANDEKERKHOVE:

‘MIJN MENSEN LEGGEN GEEN TAALREGISTERS AAN ’

BINNENLANDSE ZAKEN REIKT DE KAARTEN UIT


Van stadssecretaris Linda Vandekerkhove is genoegzaam bekend dat ze staat en gaat voor àlle mensen van Ronse: zonder onderscheid. Het Strategisch Plan zou nooit het daglicht hebben gezien zonder haar deskundige sturing. Vandekerkhove is ook altijd de eerste om de heropstanding van Ronse te helpen bewerkstelligen. Het siert deze vakbekwame en veeleisende ‘eerste dame van Ronse’ dan ook dat ze in alle omstandigheden onverstoorbaar achter haar personeel staat. Zoals nu ook weer, in de affaire van de Franstalige identiteitstkaarten.

Een eikele kwestie die vorige week door oppositieleider Erik Tack in zowel de gemeenteraad als in een vragenbrief naar minister Marino Keulen is aangekaart. Blijkt immers dat er in Ronse nog steeds Franstalige identiteitskaarten worden gestuurd naar inwoners die daar zelf niet om vragen. Burgemeester Luc Dupont gaf in de jongste gemeenteraad toe dat zoiets niet kon en dat dit tegen zowel zijn eigen instructies als tegen de taalwet indruiste.

Van daar naar de vraag om een inderzoek naar het bestaan van taalregisters in Ronse is het maar een stap. Een vermoeden dat nog werd versterkt door bepaalde verkiezingspraktijken in de voorbije campagne en waarover het laatste woord nog niet is gezegd noch geschreven…

In de Benieuwde Ronsenaar geeft stadssecretaris Linda Vandekerkhove hierover nu relevante en verrassende duiding. Het bestendigend uitreiksysteem van Franstalige kaarten komt niet vanuit Ronse….maar vanuit het ministerie van Binnenlandse Zaken.

Linda Vandekerkhove:‘De oproepingsbrieven voor identiteitskaarten worden niet door de stad worden opgemaakt, maar wel door het Ministerie van Binnenlandse Zaken. Een inwoner die uit Wallonië naar Ronse komt en die daarvoor een Franstalige identiteitskaart had, krijgt van het ministerie een Franstalige oproepingsbrief! Iemand die in het verleden een Franstalige identiteitskaart had, al woont hij in Ronse, krijgt opnieuw een Franstalige oproeping zonder dat wij (lees het stadspersoneel van Ronse) hiervoor een aanwijzing gaven. Het zijn dus niet mijn personeelsleden die een "taalregister" aanleggen.’

College moet het vragen

Stadssecretaris Vandekerkhove heeft nu wel aan het Ministerie van Binnenlandse Zaken gevraagd om voortaan alle oproepingen voortaan in het Nederlands op te maken. Het ministerie wil hiervoor echter eerst een expliciete vraag van het college van burgemeester schepenen.

Linda Vandekerkhove:‘Het Ministerie verwijst hier trouwens ook naar de taalwet. Die stelt dat een inwoner van Ronse kan vragen om zijn dossier in het Frans afgehandeld te krijgen. Als iemand onmiddellijk Frans spreekt en we zouden bijvoorbeeld erfenisverklaringen, paspoorten voor kinderen onder de 12 jaar, uittreksels uit bevolkingsregisters enzovoort in het Nederlands afgeven, dan zal ongetwijfeld de weigering komen om deze Nederlandstalige documenten te aanvaarden en deze te betalen. Dan moeten we dit opnieuw aanmaken in het Frans. Dit betekent dubbele kost, dubbel werk én een ontevreden klant.’

‘Een moeilijke oefening’

Linda Vandekerkhove: ‘Het stadspersoneel van Ronse weet dat het omzichtig moet omspringen met de toepassing van de taalfaciliteiten. Mijn mensen doen dit dan ook consequent. Een menselijke vergissing niet te na gesproken. Het is echter niet zeer eenvoudig zoals hierboven geschetst. We moeten efficiëntie, klantvriendelijkheid en het uiteraard scheppen van duidelijkheid over ons Vlaams karakter kunnen verenigen : een moeilijke oefening.’

Tot zover deze zeer relevante nuancering, recht vanuit de praktijk. Wordt vervolgd.

Copyright De Benieuwde Ronsenaar. Verplichte bronvermelding.

02 april 2007

DE BENIEUWDE RONSENAAR (112)


OPEN VLD
VOORZITSTER
NATASCHA MEEUWS

HAALT
SCHERP
UIT
NAAR
BURGEMEESTER
DUPONT

‘JE ZWIJGT
OF JE KOMT
ER NIET IN….’


ALBERT DE CORDIER : DOOD EN TOCH ALWEER VAN DIENST….


Natascha Meeuws, de nieuwbakken voorzitster van Open VLD Ronse, mist haar entree niet in het Ronsese politieke debat van nà de gemeenteraadsverkiezingen.

In de ‘Burgerkrant van Ronse’ haalt ze alvast vlijmscherp uit naar burgemeester Luc Dupont.

De meerderheid verzwijgt haar blunders. Wie niet in de pas loopt gaat eruit, aldus een wel heel combattieve Meeuws die er zowaar de pas begraven Albert De Cordier bij sleurt om haar strijdlust te legitimeren…

Natascha Meeuws: ‘Vorig jaar viel Luc Dupont op de CD&V nieuwjaarsreceptie uit tegenover mijn persoon dat je als meerderheid niet stelt dat er zaken verkeerd gaan in Ronse. Begin 2007 verklaart hij zelf echter dat Ronse een negatief imago heeft en stelt hij een bureau aan om dit euvel te herstellen. Het siert de heer Dupont natuurlijk dat hij al na één jaar mijn bevindingen betreedt’, aldus de verse voorzitster niet zonder ironie.


’n Gruute moale

Natascha Meeuws schrijft al dit fraais in de ‘Burgerkrant van Ronse’, dat deze week in alle Ronsese bussen wordt gedropt. Onder de titel ‘Een stukje politieke realiteit’ ventileert ze ook haar mening over haar niet-aanduiding tot OCMW-raadslid, ofschoon ze door haar partij was voorgedragen.

Sp.a en CD&V gaven toen de voorkeur aan Elien Van Coppenolle, de kandidaat van liberale aartsrivaal GBIC, de fractie van Rudi Boudringhien. Volgens Open VLD (en de meeste waarnemers) een politieke afrekening. Of tenminste de rekening die Meeuws gepresenteerd kreeg van de meerderheid voor haar assertieve houding gedurende de voorbije zes jaar.

Natascha Meeuws: ‘Ik heb me inderdaad asserrtief opgesteld bij een aantal dossiers. Daar waren ook redenen toe. Ik verwijs naar drie belangrijke dossiers. Aurora, naar mijn oordeel een juridische niet sluitend dossier. De Raad van State deed op 2 oktober 2006 uitspraak. Ze gaf de aanklagers gelijk en heeft de toenmalige beslissingen van Overo en Aurora vernietigd. Politiek is over dit laatste met dit woord gerept.’

Zwijgen of buiten

Volgens Meeuws heeft de meerderheid met het veto tegen haar persoon de Ronsenaars een duidelijk signaal gegeven.

Natascha Meeuws: ‘Je zwijgt of je komt er niet in! Dan staat men verstelt dat de burger zo negatief is over politiek. Mijn liefde voor Ronse heeft me vaak gesterkt om vol te houden.’

De voorzitser aarzelt ook niet om de pas begraven alweer uit zijn eeuwige rust te halen om haar motivering te duiden.

Natascha Meeuws: ‘Ik koester de woorden die wijlen Albert De Cordier, ook wel eens l’enfant terrible van de gemeenteraad genoemd, me toesprak tijdens de campagne. ‘Bedankt mie kind, nie voer vandoege of giesteren, moer voer iergiesteren omdaade oa moale tuirt aupentreeken.’ Albert ik zal je niet ontgoochelen!


Loat hem noa drumen vaan Roonse...

Soms eest nekier goed,
mie kind,

om iesties zeiven kieren
oa tongskie te droeien

enfin,‘k wiele zeen…
niet voer te moalen

moer zeeg noa zuive,
mie kind,

zoede Beerie diene mens
noa niet beiter

duud oop zien gemakske
gereust loeten vurst drumen vaan Roonse?

DE BENIEUWDE RONSENAAR (111)

Onze fidele correspondent Omer Pevenaege is na een verblijf in de kliniek weer thuis. Namens de hele redactie wensen we hem verder nog een compleet retablissement in zijn been en nog veel inspiratsie in zijn hoofd.

DE ARRIVAGE VAN OMER PEVENAEGE

Of ik iemand kende die mij ’s anderendaags kon komen afhalen? En dat zij anders wel een taxi zou bellen om mij naar huis te brengen. Of dacht ik misschien dat ik de restant van mijn dagen in de kliniek kon blijven lanterfanten? De massieve hoofdverpleegster stond aan het voeteinde van mijn bed, half voorover gebogen, haar kolenschuppen van handen in haar zij. En dat er hulpgroepen waren voor mensen die van de drank niet konden afblijven. Zij zou mij voor mijn afscheid wel een telefoonnummer aan de hand doen. Haar mond met de volwassen paardentanden bleef afwachtend half open hangen, zodat de tenen van mijn gezonde voet onwillekeurig bijeen trokken. Ik mocht er niet aan denken dat zij, bij ontstentenis van een antwoord van mijnent wege, plots zou toehappen. Bon, een beet van dat mens betekende dan misschien niet een acuute en gewisse dood, zoals dat bij sommige gifslangen het geval pleegt te zijn. Dat heb ik eens gelezen in de 45 delen tellende Universele Dieren Encyclopedie, die mijn Germaine Zaliger ooit noch had aangekocht bij Lekturama omdat ge daar dan gratis de eerste drie delen van het verzameld werk van Courts-Mahler bij kreeg. Of van Konsalik, ik wil ervan af zijn. In die tijd was ik noch vol op actief in de beenhouwerij en andere en ik had noch geen interesse voor de wereldliteratuur, afgezien dan van de prijs die het hele zooitje mij zou kosten. Maar het giftige speeksel van het monster zou zich tergend langzaam en onstuitbaar over mijn oude lijf verspreiden, waarna ik na onnoemelijke pijnen aan interne verrotting zou bezwijken. Dat wist ik wel zeker! Ik antwoordde dus maar gauw dat ik wel iemand kende die mij kon komen afhalen. Uit de misprijzende blik in haar ogen leidde ik af dat zij dus blijkbaar van dat taxibedrijf een commissie opstreek voor elke klant die zij aanbracht. Hierop draaide ze zich bruusk om en verliet de kamer, niet zonder de deur met een onnodige smak achter zich dicht te knallen. Gelukkig kon ik intussen middels mijn krukken bij de telefoon op het nachtkastje komen, want dat had het kreng weer buiten mijn handbereik gerold. Uit mijn portefeuille haalde ik het boekske met nuttige telefoonnummers. Mijn blik haperde even bij het nummer van Madame Tembuyse, waar ik noch steeds niets van had gehoord. Maar neen, het was noch te vroeg om dat ijs te breken. Dus belde ik maar naar de Mama van ons Kevinneke. ’s Anderendaags zat ik rond elf uur al op hete kolen te wachten, met de nodige papieren in de hand. Ik wilde immers met alle geweld voor de middag uit de kliniek ontslaan. Behalve de matrone die hier de lakens en andere uitdeelde, was het eten hier evenmin om over naar huis te schrijven. Bovendien, de menu schreef voor vanmiddag alweer savooien met worst voor. Was ik voor de worst niet al te beducht, ik wist sinds de vorige week wat de savooien hier met U darmen konden aanrichten, en zodoende. Een verpleegassistente was zo lief geweest om voorzichtig de naad van de broek van mijn zondagse kostuum los te knippen, zodat die plaaster erdoor kon. Tegen dat mijn been daarvan bevrijd zou zijn hoopte ik de vriendschapsbanden met Madame Tembuyse weer dermate te hebben aangehaald, dat zij de broek voor mij weer aanéén zou steppen. Het vrolijk geschetter dat plots de gang vulde bleek afkomstig van ons Kevinneke, die mijn kamer binnenracete met een rolstoel voor zich uit, die hij als een volleerde rallypiloot met een vaartje door de gangen van de kliniek had weten te piloteren. Zijn moeder volgde even later, totaal buiten adem. Mijn uittocht uit de kliniek zou niet onopgemerkt blijven, dat stond vast. Temeer daar ons Kevinneke zich in het buitengaan over mijn krukken ontfermde, die veel te lang voor hem waren en waarmee hij nu, vervaarlijk wild rondzwaaiend, de weg opende voor mijn rolstoel. Pas toen we bij de auto kwamen bemerkte ik dat ik vergeten was zijn Mama te vragen de auto van haar man te nemen. Zelf rijdt ze immers met een Renault Clio en de inhoudsmaat van dat autootje bleek niet echt aangepast aan mijn volume, vooral voorzien van die stijve beenverpakking. Het vervoer naar huis ging dus evenmin onopgemerkt: ik moest mij op de achterbank maneuvreren, de voorbank bleef neergeklapt en mijn rechterbeen stak met plaaster en al door het geopende raampje. Met mijn oranje kous als een muts scheef over mijn tenen getrokken leek het wel alsof er een sneeuwman half uit het portier hing. Mijn losse broekspijp flapperde daarbij lustig rond in de wind. Zo kwamen we dan bij onze appartementsblok aan. Ik had nu wel niet verwacht dat de geburen voor mijn thuiskomst de Harmonie van de Pompiers zouden hebben –welja- opgetrommeld, maar ik had toch gedacht dat er een paar mij zouden komen verwelkomen, te meer daar de meesten gepensionneerd zijn. Het duurde immers meer dan tien minuten om mij zonder ongelukken terug uit dat autootje te wringen en dat was toch ruim voldoende tijd om met de lift tot beneden te komen. Of dachten ze misschien dat ik al die gordijnen niet had zien bewegen toen we de parking opreden? Enfin, ik had al mijn aandacht nodig om met mijn krukken tot aan de lift te sukkelen, eerst over de vervaarlijk gladde beton, dan door de glazen deuren naar binnen. Daar staat zo’n soortement ressort op om ze automatisch dicht te laten trekken achter U gat. Maar zo’n systeem is natuurlijk niet berekend op de gehandicapte medemens, en had ons Kevinneke mij niet geholpen, ik had er met garantie tussen gezeten, want zijn Mama kwam achter met de cabas met mijn vuile was. En dan moesten we noch met zijn allen in de lift zien te geraken, want die is in onze blok maar krap bemeten. Toen ik dan eindelijk goed en wel voor mijn deur stond en mijn hand al in mijn vestzak naar de sleutel zocht bemerkte ik plots tot mijn ontzetting dat ze op een kier stond. Gelukkig had ik al mijn geld op de bank staan! En van mijn oude televisie zouden ze ook niet veel meer oprapen. Mijn oude hart klopte in mijn keel toen ik de deur open duwde,… en ik in mijn salon al de geburen op een kluitje vond. Tegen het plafond hadden ze een spandoek gehangen met daarop “Welkom thuis!” en op mijn tafel stond uitnodigend een dubbele Westmalle, netjes uitgeschonken, met een uitnodigend laagje romig schuim waar ik zo dadelijk met alle goesting mijn neus zou in steken. Maar eerst noch alle handen schudden. Zoudt ge ze begot niet!… Een mens zo doen verschieten!... En plots stond zij daar, juist achter de massieve corpus van Beerie Van Welden. “Madame,…” stamelde ik. “Zoudt gij onderhand eens niet Palmyre tegen mij zeggen, gelijk iedereen? En kom hier dat ik Uw een beeze geef!” Toen de laatste gebuur in de persoon van Desmaele Rachelleke eindelijk de deur achter zich dicht getrokken had werd ik pas mijn knorrende maag gewaar, die mij duidelijk liet verstaan dat zij op Trappist alleen niet naar behoren kon functioneren. En niets in huis, natuurlijk, want wegens mijn gedwongen verblijf in de kliniek was de dagelijkse Traiteur weggebleven. Zo gebeurde het dat Madame Tembuyse, allee, Palmyrke dus, in de late namiddag noch voor ons beiden biefstuk met frieten gereed maakte. “En waarover gaat ge dan nu weer eens schrijven,” vroeg ze belangstellend, terwijl ik het laatste restje pepersaus middels een korstje brood naar binnen werkte. Dat ik het begot noch niet wist.

Pevenaege Omer