09 december 2019

VALENTINO 5.

‘Copain, troost
dat is voor de paster
en de proost’.

Het is Valentino zijn dagje niet. Ik zal gauw genoeg geweten hebben waarom. Zijn Jeannette heeft het in haar hoofd gehaald dat ze voor ze dood gaat Le Doudou de Mons wil zien. ‘La bataille a-char-nééééée du Lumeçon‘ (ze rekt het eindeloos in haar heerlijk zangerig Waals) entre Saint-Georges et le dragon.

‘Die Doudou valt toch wel op Drievuldigheidszondag zeker? Nog een tekening nodig, copain? Ik zeg haar nog: ge zijt voor Anderlecht of ge zijt voor Brugge. De twee tegelijk dat gaat niet. En ik ben dus een supporter van de Fiertel’.

Ik probeer er Standard tussen te smijten, ik ben supporter van Roger Claessen zijn vuile tackles, maar het is allemaal geen avance. Jeannette gaat cressonnette plukken aan het beekje. Valentino verdwijnt in het konijnenkot.
Jeannette is wat ze in haar plat pays une bonne Wallonne noemen. Haar land ligt verloren in de krul die de Schelde draait tussen Oudenaarde en Tournai.

Valentino neemt me op zondag mee naar het onwaarschijnlijke ‘Estaminet’ van Jeannette haar Pépère en Mémère. Samen verkennen we van daaruit dan de vlakte van Celles en Pottes, Cordes, Velaines en Montreuil-au-Bois, langs de Mont Saint-Aubert en Maulde tot aan het kasteel van Le Prince de Ligne in Beloeil. Soms rijden we ook helemaal door tot in het gebied van de iguanodons van Bernissart. Op zo’n dagen straalt Jeannette, leert ze me al haar Waalse uitdrukkingen

Aller à l’maraude,
Faire dans s’maronne,
Y est bon va gamin.


Valentino doet er zijn schep bovenop.

Elle me l’avait
todi promis
’s petite gaiolle
pour met’
m’ canari.


En ik zie hoe gelukkig ze zijn bijeen. Dat hun dag niet stuk kan. Ik voel en zie wat ware liefde vermag. Los van welk taalidioom ook. Het lijkt wel alle dagen…ducasse. Bijna zeg ik: alle dagen Doudou. Maar Valentino moet bruusk remmen voor een straathond.

‘Un clebs perdu’ zegt Jeannette. ‘Y est bon, vas-y’.

De Fiertel missen staat voor Valentino gelijk aan hoogverraad. Hij verandert nu van tactiek om er voor zichzelf mee weg te geraken, begint ‘heel dat gedoe’ rond de Fiertel te banaliseren, door te verwijzen naar Fantasialand en Fabeltjeskrant.
‘Zotten belezen en genezen, wat zouden ze? Die sukkels in de plaine van Jean d’Avennes ze werden gewoon zot van verdorven rogge te eten’.
Ergotisme, zeg ik hem. Van dezelfde moleculefamilie als LSD. Ze lopen daar in hun vlakte feitelijk stoned rond gelijk hippies tussen de kiekies. Trippend en flippend. Er is geen soelaas voor hen. Troost is het enige wat de ommegang hen brengt. Nu nog eigenlijk: tegen deze tijd van de waanzin.

Maar met woorden van troost help ik mijn vriend Valentino vandaag van hier tot Rome geen ritueel Bellenmanstapke vooruit.
Ik weet maar al te goed hoe zot hij zelf is van de Fiertel geen belezing voor nodig. Hoe vaak neemt hij me in die wonderjaren mee achterop zijn nieuwe velo van bij Cyriel Vanderkimpen naar al de hoge kouters van waarop we de ruiters van Saint-Sauveur goed kunnen zien passeren. En al de boerenkarren die dan nog in het bladgroen van het brembos mogen worden gestoken zonder dat ge er een zware boete voor in uw bus krijgt op negende kermisdag.