25 december 2020

BLIJVEN SCHRIJVEN.

IK SMELT.

Doorgaans lees ik een halve boekenkast door elkaar, er zit daar geen lijn in. Fictie. Non-fictie. Veel filosofie (om mijn frustraties over een mis gelopen studierichting weg te lezen allicht).
Veel te weinig poëzie. Die ben ik sinds de dood van mijn schrijfmakker Jotie danig beginnen wantrouwen. Je gaat er aan dood. Delphine Lecompte komt nog goed weg. Al smelt ik als dartel dansmarieke Margot in een schooltoets poëzie ‘zo direct op zicht’ zegt te herkennen. Alvast naar de vorm. De inhoud van de aldus opgeroepen poëtische planeten volgt wel, maak ik me sterk.
Vademecum
voor den dichter.
Doe dommer dan ge zijt,
Maar mijd u voor de klippen;
Leef buiten ruimte en tijd,
Doch spoed u lijk de kippen.
Werk zonder mate of plan,
maar spied door alle luiken,
veracht den burgerman,
doch ledig zijne kruiken.
Richard Minne.
‘Wolfijzers en schietgeweren’.
(Manteau. Toen het huis van barones Angèle nog een uitgeverij was).
*
Als ik het bij al die lectuur zonder mate of plan eventjes gehad heb met Tinneke Beeckmans ‘Machiavelli’ zap ik naar ‘Martin Eden’ van Jack London, pik ik’ Mazzel tov’ (het leven als werkstudente bij een orthodox-joodse familie) van Margot Vanderstraeten na drie jaar weer op, dommel ik in met de biografie van Churchill, pik ik bij wijze van slaapmuts een huwelijksverhaal mee van Tsjechow, ga dan toch liever door met de biografie van Hannah Arendt die me belet te slapen omwille van de banaliteit van het kwade alom.
Lezen bij dag en bij nacht, het zit me in de genen denk ik. De wonderen der techniek maken het me tot overmaat van slaaptekort bovendien nu ook mogelijk onder de lakens te duiken met een halve bib in E-readerformaat. Vroeger had ik daar als kind met Nero en Lambik in bed mijn zware zaklamp van bij de wolfkes voor nodig.
Kan ik met die E-reader zalig zappen van ‘De Bourgondiërs’ van Bart Van Loo naar ‘Bel Ami’ van Guy de Maupassant, ‘Het drama van de afhankelijkheid’ van Connie Palmen, àlles van Elena Ferrante, ‘Voetnoten’ van Arnon Grunberg, ‘Het Boek der rusteloosheid van Pessoa’, ‘Mauprat ‘van George Sand, ‘De avond is ongemak’ van Marieke Lucas Rijneveld, Stendhal, Buysse, of Coetzee.
Of dan toch maar weer terug naar stevige boeken van papier. Zoals ik hem ken had mijn schrijfkameraad Piet De Moor het verre van leuk gevonden dat ik ‘Gunzenhausen’ zijn ‘parallelle leven van J.D. Salinger door hemzelf verteld’ in bed op een lichtgevend toverdoosje liggen lezen. (Ik zie uit naar dat Berlijnse magnum opus van jou, Piet. De titel ken ik al en hij geeft grote goesting, ik heb mijn tipgever helaas beloofd hem niet te verklappen).
Genoeg pedant uitgepakt met wat ik mijn Jack London syndroom noemen zal. Waar ik tegenwoordig vooral wakker van lig, is van de nieuwe Lize Spit ‘Ik ben er niet’.
Dan nièt om de hype (ik heb hier tot vandaag ‘Het Smelt’ nog altijd ergens ongelezen liggen ‘voor later’). Wel omdat ze schrijft als een toverprinses van de pen, een heel eigen leefwereld open trekt, dwars doorheen houten deurkaders op pakweg de tweede etage van een Brussels pand met drie verdiepingen, bronzen klinken en een geur van thuis die blijft hangen. Ik smelt.
'Blijven Schrijven'. Dagboek.