27 april 2021

 SALUT LES COPAINS.

4. Croniqueur in Cannes.

Op de trappen van het Palais du Festival begroet ik Sylvia Kristel aan de arm van haar charmante Grote Prins, mijn personal hero Hugo Claus. Samen in de wolken ver van alle Verdriet van België.
Hij, als een Griekse god krullend van trots. Zij, bloedmooi. Elegant als Assepoester. De vrouwelijke schoonheid en gezworen onschuld zelve.
Samen traag de trappen op schrijdend voor haar moment de gloire, in het licht van alle oppervlakkigheid om haar heen. Even uit de kleren als Emanuelle en hopla: goed voor duizend flashes ‘sur les marches de Cannes’. Kassa kassa, dan zien we het wel verder voor de echte rollen.
Als truc werkt dit al van in de tijd van Sofia Loren, Claudia Cardinale, Gina Lollobrigida, Initials B.B.
Altijd weer andere Goldbergvariaties zijn het op het oermodel : het liefje van ‘Happy Birthday Mister President’. Verre van dood, integendeel forever young en vandaag vrolijk wakend aan mijn zijde, hier op mijn schrijfstekje. Net niet zelf geschilderd. Ik ‘n zoude dat niet durven, zo mooi dat ze nog altijd oogt.
*
Ik heb de keuze om hier in Cannes tien dagen lang in donkere zalen te verdwijnen als gepatenteerd ‘filmcriticus’. Als was ik de Vlaamse filmpaus Jo Röpcke hemzelve, of dan de immer minzame Roel Van Bambost van Premiere, de schuchtere filmeminentie Raf Brutstraen van De Standaard. Om nog te zwijgen over de fluweelzachte gentleman movieman Jo De Ruyck. Na de film samen in de rij op de lijst van de persattaché van de sterren, voor een gesprek van 15 minuten met de hele of halve cast.
Of dan kies ik ervoor om me als outsider zeg maar paparazzo in het zweet te rennen op de zonovergoten Croisette, de gegeerde pass van ‘croniqueur’ bengelend aan de hals. Kwestie van de bodyguards rond de flanerende sterren te verhinderen me te molesteren bij elke poging tot benadering van goden en godinnen.
Je vous parle
d’un temps
que les moins
d’il y a
très longtemps
ne peuvent
pas connaître.
Het is lang voor Whitney Houston de 'stiel' van bodyguard aan de zijde van Kevin Costner ingang doet vinden tot bij stoeiende gardes du corps van prinses Stéphanie in en om Monaco.
Het is lang voor Gainsbarre met diezelfde Whitney in de koffer wil, al vraagt hij haar dat veel platter dan ik het schrijf en dan voor half Frankrijk, op een zondagmiddag. Vandaag ware Gainsbarre met of zonder zijn lieve Jane, zijn knappe Charlotte en zijn mysterieuze Bambou al lang overladen met pek en veren.
*
Croniqueur zijn in Cannes is nauwelijks je bed zien, kilometers afmalen, laveren van Gray’Albion naar Majestic en Carlton.
Persconferenties meegraaien met het verzameld journaille voor Cathérine Deneuve (alle 500 stoelen volzet, wie wil een vraag stellen?)
Willeke Van Ammelrooy strikken voor een interview want wereldberoemd in Vlaanderen sinds Mira.
Je door zijn entourage van allemaal Armeniërs heen wrikken om toch, na lang wachten, een quote of twee los te wrikken van Le Grand Charles Aznavour.
Drijvend op lef en je groot bakkes in je eentje optrekken naar Saint-Paul de Vence voor een verdomd interessant gesprek met de in Frankrijk zopas heilig verklaarde Yves Montand, in zijn liefesnestje La Colombe d'Or bij La Grande Simonne Signoret.
Je lange dagen eindigen tussen het nachtelijk canaille aan de Rue d'Antibes en het journaille van het thuisland in Le Petit Carlton. Op vinkenslag voor het gefluisterde nieuwsje dat je vooral niet missen mag, wil je relevantie, er toe doen, het verschil maken.
Ik loop me te pletter, noteer aan de lopende band blokjes vol, sleur met mijn loodzware bandopnemer, leef als in een roes, speel voor hoffelijke gelegenheidsgids van Gouden Pen Hugo Camps die hier compleet de weg kwijt is, eenzaam en verloren in dit circus, ver van zijn vroom en veilig Behang van Limburg.
Ik leef op café-crême en als het lukt, lang na zonsondergang, een minabele pizza ergens aan de havenkant.
Er zijn er op het thuisfront die me om dit alles benijden. Op de krant waar ik dan mijn brood verdien zijn er die me een pietzak noemen.
Je moet het zelf meemaken om te weten hoe leeg Cannes is, achter alle glitter, efemere opgefokte glorie en schone schijn.
Want het witte scherm
is nu eenmaal wit.
En wit is altijd schoner
dan het lijkt.
Dash heeft mooi praten.
Het is Leo Pleysier niet
die me tegenspreken zal.
Salut les copains (4).
Récit. Alle personages zijn net niet fictief.

 SALUT LES COPAINS.

3. Merguez à l'air.

De machtige Mercedes-Benz wiegt me de nacht door in werelden waar ik dans op de wolken van mijn verlangens met de Schoonheid van mijn ultieme hallucinatie.
‘Allez les jeunes, réveillez-vous’.
Vrolijk molent Marie-Reine Cambier, mijn gastvrouw voor de komende weken, de immer vrolijke dame aan het stuur van haar Duits vehikel (noch airco, noch stuurbekrachtiging) het raampje naast haar half open.
‘Les enfants, écoutez le chant des cricris’.
Een miljoen krekels. Zoiets zaligs heb nooit eerder gehoord. Voorbij de duizend bochten van de Route Napoléon dwars door de nacht, tussen Solliès-Pont en Solliès-Toucas, begint het te klaren.
We zijn onderweg naar La Capte, onder het oude Hyères op het Presqu’île de Giens waar de tijd voor goed stil staat.
Et la vie sûrement
plus d’un million d’années.
et toujours en été...
La Capte heeft meer dan alles wat ik er als adolescent van verlangen durf. Volle vriendschap, oprechte hartelijkheid en warme gulle gastvrijheid.
Met mijn jeugdvriend Guy-Louis verkennen we er de zoutbanken langs de ‘Salins des Pesquiers’, steken we over naar Porquerolles (waar volgens Nice-Matin Mylène de Mongeot gelukkige dagen slijt met Marc Simenon het zal me worst wezen) en het natuurparadijs Port Cros.
L’île du Levant doen we niet. Sinds Mai ‘68 lopen ze daar met zijn allen in hun blote, merguez à l’air. We houden onze maillots-de-bains liever aan, met de adders daar weet je nooit of ze in duel willen.
Binnen de week zijn we er aan vrolijke bendevorming toe, rijden we in konvooien Renault, Méhari en 2CV naar La Londe, verbroederen we er met de Gendarmes de Saint-Tropez die ons voorstellen aan Marie Brizard.
We schuimen er ‘La Route du Sel’ af, hangen tot het ochtendgloren in 'Le Port du Niel', bekijken vanop rotsen de zonsopgang in La Madrague.
Le jour se lève
sur la terre
alors le
monde entier
fait l’amour.
Esther Galil bedrijft de liefde niet. Zij zingt en danst de nacht door voor eenieder met in gedachten die ene.
*
Een duik in het azuurblauwe water en onze mooie zomer zonder witte haai kan weer herbeginnen. Ik lees ‘Bonjour tristesse’ van Sagan, observeer tussendoor de strandjutters, stuk voor stuk personages die één keer La Capte hebben gezien, er nooit meer weg geraken. Ze kunnen zo figureren in ‘Pauline à la plage’ en de andere prenten van Eric Rohmer.
Neem ‘Madame Elsa’ die ik er onder haar immense strohoed dag aan dag wezenloos voor zich uitstarend het strand zie afstruinen, eindeloos wachtend op de ware die nooit komen zal.
*
Negen levens later keer ik er terug met mijn oudste jongen Cédric die er met zijn gezinnetje in het prachtige oude Hyères aan
Nicolas Broche
behalve een hoogst hartelijke gastheer een copain pour la vie overhoudt.
Want zo zijn ze hier. Met ‘Salut les copains’ bedoelen ze dat je dan nu misschien wel tijdelijk afscheid van ze neemt, maar dat je tussendoor diep in hun hart blijft zitten: tot de volgende keer.
Il est bientôt
cinq heures,
le matin va venir.
Vous allez tous partir.
Ik hou zielsveel van La Capte en van het schiereiland Giens. Keer op keer wil ik er terug. Het hart vol herinneringen en uit op steeds weer andere nieuwe indrukken.
Zoals die keer op huwelijksreis toen het dagenlang pijpenstelen regende, alles er potdicht zat en zelfs Madame Elsa het voor bekeken hield.
Salut Les Copains (3). Récit.
Alle personages zijn net niet fictief.

 SALUT LES COPAINS.

2. Radio Monte-Carlo.

Nicoletta Grisoni, bij de yéyé's beter bekend als ‘Nicoletta’ heeft alles mee wat je als collegebok in je al te strakke bordeauxrode Salik Jeans vol verlangens tot zondige gedachten drijft.
Te doodzondig om ze achteraf ook nog eens spontaan te gaan opbiechten aan een man in soutane die je van achter de doorkijkgaatjes in het schuifraampje van de biechtstoel langdurig uithoort, doorvraagt naar details, na deze geilige biechtviering uitnodigt op zijn chambrette voor een aanvullend gesprek.
(Ik zal me gaan haasten. Gewaarschuwd als ik gelukkig ben door mijn grote broers. ‘Kleinen: vooral nooit meegaan naar hun kamer’).
Aan la Petite Corniche, uit de drukte van ‘Les Routiers sont sympa’, op een door zwerfvuil en olievlekken ontsierd desolaat ‘terrain vague’ volgestouwd met caravans van Radio Monte-Carlo delen dartele deernen in kanariegele, diep open geritste outfit van Pastis Duval vlaggetjes uit. In afwachting van het moment suprême.
Want vanavond komt ze. Hier. Gratis. Zingen. Als ‘Grande Vedette de Radio Monte-Carlo’.
Wat ze ook doet. Tegen middernacht. Na uren wachten in de ijskoude zeebries die van achter de Alpes Maritimes is komen opsteken.
Het hart vol verlangen de spleen in de espadrilles wacht ik geduldig tot de oeverloze zever door de haut-parleurs is gebruld, alle pipo’s hun onnozele actjes op ons ‘pigeons’ van de toeristenveestapel hebben losgelaten.
Zo dat we morgen met zijn allen allemaal de ene Gitane na de andere binnen draaien, pastis Duval zuipen tot we van de wereld weg zijn en de hele dag naar Radio Monte-Carlo luisteren.
Nee doe mij als vedettenparade dan maar onze eigen grote sportieve optocht met alle bokken van het College Sint-Antonius van Padua bijeen in zalig gezelschap van de meisjes van de Sancta Maria dwars door de binnenstraten van Ronse. Samen op naar het Park Lagache voor de apotheose.
(Ik zie me daar nog marcheren met op de borst als wapenschild S/A wat door kwaadwilligen van ‘den Ecole Moyenne’ ten onrechte vertaald wordt als Sturm Abteilung. Nooit echt geweten wie van mijn collegeleraren zich daarin best vinden konden, wie niet).
Mijn vriendin Nicoletta zal zichzelf jaren na haar debuut in Menton nog mooi uit de vergeethoek van de yéyétijd zingen met haar tijdloze Ray Charles interpretatie ‘Il est mort le soleil’.
Zon en zee is wat mijn lievelingstante Nelly, mijn lievelingsmama en ik als hun dolende valiezendrager hier zijn komen zoeken.
Mijn eerste kennismaking met Menton is echter alles wat je een puber in die omstandigheden vooral niet toewenst.
Geen bal te beleven. Om de dagen door te komen hooguit in mijn eentje wat wandelen aan de havenkant.
Binnen de kortste keren benaderd voor een of andere aanlokkelijke expérience. De belofte van alle paradis artificiels, tussen Gainsbourg en Gainsbarre in. Mijn eerste en laatste sigaret aangeboden krijgen. ‘Prince de Monaco’.
Alles is blijkt goed om te verkopen en te verkloten. Vooral de illusie van gewoon gelukkig zijn onder de citroenen.
Morgen trek ik de steile rotsen in, als die sneeuwpanter van Sylvain Tesson behoedzaam sluipend rond Roquebrune Cap Martin. De Paris-Match meldt dat Le Corbusier, de man die Marseille haar Cité Radieuse schonk hier boven het water een liefdesnestje aan de rotsen heeft hangen om er naar hartelust tegelijk minnares en wanden te versieren met zijn kunsten. Faut le croire pour le voir.
Het veelbelovend gepland bezoek aan Grasse blijkt achteraf niks anders dan een georganiseerde promotoestand voor de Franse parfumbusiness. In de busreis terug wordt er aan de échantillons gesnoven dat mijn neusgaten er de chachacha van dansen. Dagen lang.
SALUT LES COPAINS 2.
Récit. Alles is perceptie, verteller inbegrepen.

 SALUT LES COPAINS.

1. De kont op de keien.

Hugo Claus ontdekt er de eindeloze wachttijden op zijn bed in een ziekenhuisgang van Les Urgences, houdt zijn stek in de Provence voor bekeken, komt er voor goed helemaal van terug.
Stefan Hertmans
vindt in zijn zomerhuis in Monnieux inspiratie voor De Bekeerlinge, de kriebel van schorpioenen in de slepers, gaat er graag terug. Hoe zou je zelf zijn.
Patrick Conrad
keert met eeuwige roem terug naar Antwerpen na de 'Vendanges Tardives' van zijn rijk gevulde hors d’oeuvres variées.
Pol en Maria Mara zijn zot van Gordes, zo verzekeren ze me in een vorig leven als verslaggever. Hij, Pol met weinig woorden. Zij Maria met een overvloed aan paroles, paroles.
Vlaamse kunstenaars
in en om de Provence:
C’est un beau roman,
c’est une belle histoire.
Op een dag publiceert de Brit Peter Mayle ‘Une année en Provence’, veroorzaakt er met de vele vertalingen van 'A year in Provence' een invasie van Ménerbes tot Bonnieux, vlucht er in chemise Lacoste met stille trom zelf weg voor de rampzalige gevolgen van zijn eigen bestseller.
*
Ik zak voor het eerst iets dieper richting Le Sud van mijn jeugdidool Nino Ferrer (die zichzelf voor de kop schiet in een korenveld oh hé hein bon) na de ontdekking van Bretagne, waarheen mijn hele stamboom zich ooit in familiaal konvooi en traction avant verplaatst om de bezetting van op afstand te observeren. Lees om er de kater uit de boom te kijken.
Dieper dan Paimpol waar mama - op 11 juli 1940 - 'loin des méchants' bevalt van haar enige dochter en veel verder van de vertrouwde wereld dan L' île de Bréhat geraak ik niet op deze nostalgietour vervuld van Crêpes Bretonnes au Grand Marnier.
Volgen de droomkastelen van de Loire als evenvele filmsets voor Thierry La Fronde en d' Artagnan, 'Paris s’éveille' en alle Chinezen van de Vogezen.
Op naar de Alpes de Haute Provence. Dag aan dag de oevers van Le Lac de Serre-Ponçon af skiën met mijn coach en beauf, ooit Belgisch waterski-kampioen in Profondeville. Van laag naar hoog op het water glijden. Mooi, maar het meer van Embrun blijkt eigenlijk nep, aangelegd voor een stuwdam. Ik wil nog dieper op de kaart. Ik vraag zelf om miserie.
*
Een 'Hôtesse de La Sabena’ verwelkomt ons, scheef vogelnestje op het hoofd, wringt ons in een Saucisse de Francfort genaamd Caravelle. Ik duik in de lectuur van Le Grand Meaulnes.
Bij de eerste turbulentie vermoedt Vogelnestje paniek in mijn ogen, ik niks dan vlammende passie in de hare, vanwaar mijn turbulentie.
Een en al glimlach offreert ze me ‘une chiclette offerte par la compagnie’. Dank zij de kauwgom met vlammend ventje van Esso erop landen we veilig in Nice: mijn lievelingstante Nelly, mijn lievelingsmama en ik. 'Bienvenue à Nice-Côte d'Azur'. Klinkt alvast anders dan: 'Ge zijt allemaal wreed welgekomen in Mullem'.
Aan het stuur van de ouwe bus blijkt de tweelingbroer van Bourvil te zitten. Ik voel me al veel beter.
'Salade de fruits,
jolie jolie.
Tu plais à ma mère,
tu plais à mon père'.
Niet dus. Hôtel L’ Aiglon pronkt midden een park vol palmiers. Napoleontisch. Je kan het een puber niet aandoen. Doch ik dien Onze- Lieve- Heer te danken voor al het goede dat me sinds de dood van papa overkomt.
Ik bestel kaaskroketten met ‘Citron de Menton’ op een menukaart die eruit ziet als de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens. Morgen, na de grasse matinée, zullen we naar Grasse gaan. ‘Capitale mondiale des parfums’.
Hier is alles mondiaal, mondain, uniek, exclusief en bovenal : attrape-nigaud. Voor minder schuiven ze hun addition niet onder hun Véritable Porcelaine de Sèvres.
Ontbijt in de tuin waar iedereen milord en milady heet. In afwachting van de bus naar Grasse ontdek ik La Plage de Menton. De kont op de keien. Wegdromend naar Ajaccio en het Corsica van de man die de Route Napoléon zijn naam schonk.
SALUT LES COPAINS. (1)
Récit. Alle personages zijn net niet fictief, net als de verteller.