10 augustus 2007

WEG VAN RONSE


OMER PEVENAEGE
STUURT ONS
EEN (WEELDERIG BESCHREVEN)
MEGAPOSTKAART...


Wa Costa?

Het liefste had ik Uw nu mijn foto willen kunnen opsturen, zoals ik hier, nauwelijks gekleed in een vleeslijveke en de schort die ik mij de eerste dag van mijn verblijf in de superette van het hotel aankocht, samen met dit gifgroen opblaasbaar zeteltje waarin ik op dit eigenste moment met mijn lui gat in ronddobber onder een wolkenloze hemel, met mijn blote voeten in het heerlijk koele zwembadwater. In een uitsparing van de rechter armleuning staat mijn favoriete aperitief (Un Ricard, sinon rien!) - ijsgekoeld. Telkens als ik dreig droog te varen fiets ik mijn zitje vakkundig tot bij Mario, de onderwaterbarman, teneinde hem te laten bijtanken. Nochtans had de kleine middenstander die ik tenslotte gebleven ben fel geprotesteerd tegen de “all inclusief” formule die Palmyre voorstond. Immers, liever betaal ik de boter bij de vis die ik graag versgebakken op mijn bord zie verschijnen, dan dat ik voor de rijke tafelen, die Uw zo appetijtelijk in de reisbrochures middels kleurige foto’s worden voorgeschoteld op voorhand goed geld neertel, en bedrogen uitkom. Welnu, eerlijk is eerlijk: de onloochenbare voordelen van de formule onderga ik hic et nunc telkens Mario mijn glas bijvult met het bekende roomkleurige vocht en ik voor die verwennerij geen Eurocent meer dien bij te leggen. Zodus: geen Piepke meer van mijnent wege! Wel heb ik het moeten afleren om mijn dagelijkse Henry Wintermans Senateur vanuit mijn hydrodynamische positie op te steken. Uw moet namelijk weten dat ik mijn sigaar gaarne vermag te savoureren. Na enkele smakelijke trekjes deponeer ik ze het liefste een ogenblik om er pas later weer enige aandacht aan te besteden. Welnu, de eerste dag had ik van geen gevaar bewust mijn sigaar op de linkermouw van mijn plastieken zitmeubel neergelegd. Zodat het ding een ogenblik later ongecontroleerd en met een vaartje over het water raasde, waarna het hopeloos begon te zinken, alsmede U dienaar, die door dezelve Mario ter nauwernood van de verdrinkingsdood diende te worden gered. Achteraf bleek mijn paniek verklaarbaar (zwemmen kan ik immers niet!), maar enigszins overtrokken, want de diepgang van het bad haalde ter plaatse nauwelijks vijftig centimeter. De brandschade aan mijn zeteltje bleek gelukkig niet van dien aard, dat er middels een Russtientje niet aan kon worden verholpen. Dit gezegd zijnde, het spijt mij voorwaar danig dat ik zelve nooit heb leren zwemmen. Want ik onderbreek de lectuur van mijn weliswaar drie dagen oude krant (Het Laatste Nieuws kunt Uw dat inderdaad niet meer noemen!) slechts om af en toe vanonder mijn Panama, die ik tegen het felle zonlicht half over mijn ogen trek, de lijfelijke aanwezigheid van Palmyre te localiseren. Als zij niet languit in haar fuchsia badinrichting ligt te zonnen, ploetert zij van hot naar haar rond, zelfs in de vervaarlijk diepe gedeelten van het zwembad! En stipt om het half uur dien ik een verse laag zonne-olie op al haar blootgestelde lichaamsgedeelten aan te brengen, waarna zij mij eveneens onder handen neemt. Daarbij moet ik telkens terugdenken aan het jaarlijks banket van de Ronsese Middenstand geweest. De speenvarkens die ik bij die gelegenheid liet roosteren had ik voor de goede smaak weliswaar zoveel als mogelijk ingebonden met dikke plaggen spekvet, maar de gedeelten die her en der noch uitstaken moesten eveneens met de regelmatige klok tegen het aanbakken worden ingestreken. Maar ik bedenk plots dat ik Uw helemaal niet op de hoogte bracht van mijn verblijf hier aan deze prachtige Canarische kust. Welnu, een paar weken geleden was ik die middag noch doende mijn innerlijke sloefen aan te trekken, wegens dat ik niet meer zou uitgaan, toen ik aan het discrete klopje op mijn voordeur de komst van mijn goede vriendin vermoedde. Uw moet namelijk weten dat wij, sinds wij geregeld in elkaars gezelschap plegen te vertoeven, ertoe zijn overgegaan aan te kloppen, liever dan dat wij bellen. Ge weet ook wel hoe gehorig zo’n appartementenblok is en hoe gauw Uw over de tongen reist, als omtrent de enige bezigheid van U gepensionneerde medebewoners erin lijkt te bestaan, Uw doen en laten omstandig en ononderbroken doorheen hun gordijnen te begluren. Een twinkeling in haar oogopslag verraadde een nauwelijks verholen binnenpretje dat mij al dadelijk ten zeerste verontrustte. Hopelijk had ze niet alweer een verrassing in pretto, want van mijn wedervaren op de Fiertel was ik nauwelijks bekomen!... Wat ik van het weer vond, vroeg ze, nadat wij de gebruikelijke drie beezen hadden uitgewisseld. En toen er van mijn kant slechts aarzelend stilzwijgen volgde, of ik dezer dagen dan niet te veel last had van het reumatiek in mijn knieën. Want dat de alom tegenwoordige luchtvochtigheid daar toch geen goed aan deed. (Was dat alles waar, tevens leek het mij onafwendbaar. Immers, ons weer is nu eenmaal onderhevig aan de typische kenmerken van alles wat onder de Belgische noemer valt: bewolkt, donker en vochtig maar vooral - mate- en hopeloos vervelend. Zal ik hier ten bewijze, zo niet ten overvloede, ons Vorstenhuis zelve maar weer eens aanhalen?) En tenslotte: dat er nochtans plekken waren waar het wel goed toeven was onder een stralende Zomerzon en andere. Noch had ik niet door waar ze dan wel op aanstuurde, tot ze plots, gelijk het wit konijn uit zijn hoed van een volleerde schamoteur, ergens uit de krochten onder haar gebloemde voorschoot een pak kleurige folders te voorschijn toverde. “Ik ga hier in ieder geval niet de hele zomer lang blijven zitten kniezen. En ik heb zo ne keer zitten peinzen… Ge doet natuurlijk wat ge wilt, maar waarom zoudt ge niet met mij meegaan?” Voor mijn ogen verschenen de lege blik en de verbeten trek rond de mondhoeken van de danig aangebrande toeristen, die Uw de voorbije weken op U televisie vanuit Zuidelijke contreien op Zaventem had zien weerkomen, en die moeizaam, met gekloven lippen, tegenover de reporter hun dankbaarheid uitspraken dat zij eindelijk uit de hel waren bevrijd, na zich dagenlang te hebben moeten verschansen, dicht opeengepakt in één van de laatste hotelkamers waar de airconditioning niettegenstaande de felle hitte noch niet in de Panne gevallen was, en wanhopig de fatale uitdroging uitstellend middels nauwelijks levensvatbare drinkwaterrantsoenen. Het angstzweet brak mij uit, en tevens kropen koude rillingen gestaag langs mijn ruggenmerg opwaarts terwijl ik mijzelf, gelijk in het vreselijkste visioen uit duizend en één Nachtmerries, geblakerd en ineen verschrompeld onder de ongenadige koperen knoert zag liggen, volkomen gedeshydratieerd, met verkrampte vingers tevergeefs naar de Fatale Morgana klauwend, die zich voor mijn half verblinde ogen in het ijle aftekende in de vorm van een kelk versgetapte, romig afgeschuimde, ijskastkoele Trappist van Westmalle, waar de condensdruppeltjes langzaam vanaf rollen. Neen, begot, dat nooit - ik was geen acht en zeventig jaren te wege geworden om alsnog op deze beestachtige wijze aan mijn einde te komen!… Maar het half uurke is voorbij, zodat ik maar weer eens het fleske Nivea factor 20 moet opzoeken.

Pevenaege Omer.

09 augustus 2007

BLOG BOEK


‘We zijn het aan onszelf verplicht om goed te leven, niet om goede boeken te schrijven, veldslagen te winnen en gewesten te veroveren, maar om kalmte en rust te vinden bij de dingen die we doen.’

Michel de Montaigne.

Gelezen in: ‘Tegen de onverschilligheid’. Pleidooi voor een moderne levenskunst. Joep Dohmen, docent Universiteit voor Humanistiek in Utrecht. Uitgeverij Ambo.

Van Dohmen verscheen eerder de succesvolle bloemlezing ‘Over levenskunst. De grote filosofen over het goede leven’

DE BENIEUWDE RONSENAAR (135)















LES TRUTTES VERHUIZEN NAAR DE MARKT

Het zit de editie 2007 van de Bruulconcerten echt niet mee.

Nadat het noodweer het park eerder al omtoverde in Zwanenmeer, kan de vertrouwde locatie voor de concerten door het aanhoudend hondenweer nu hooguit dienstig zijn voor een of andere realistische uitvoering van Water Music.

‘Le Truttes’ (foto) die met hun discocovers geprogrammeerd staan voor morgenavond verhuizen dan ook naar de markt.

Hierboven behalve een overzicht van wat rest van de programmatie voor augustus ook een sfeerbeeld van het geslaagde en gesmaakte openingsoptreden van Question.

Dat was de dag dat het zonlicht nog even scheen…

DE BENIEUWDE RONSENAAR (134)














VERONTRUSTENDE CIJFERS BEWIJZEN HET:

RONSE VERPAUPERT VERDER DOOR FRANSTALIGE IMMIGRATIE

BETERE TWEEVERDIENERS VOOR KLOEF NOG NIET VOOR VANDAAG

RONSE STAD MET UITZICHT…LOZE ARMOEDE


Volgens de nieuwste cijfers van de overheid is Oudenaarde met 28.820 inwoners veruit de grootste stad van de Vlaamse Ardennen. Ronse moet met zijn 24.426 inwoners ook Zottegem (24. 578) laten voorgaan. De Koningin der Vlaamse Ardennen tuimelt twee troontjes lager.

Oudenaarde is met 303 nieuwe inwoners ook de sterkste groeier. In Ronse stijgt de bevolking met 268, in Zottegem met 30. De enige gemeente waar de bevolking daalt is Maarkedal. Daar ‘maarkedaalt’ de bevolking met 8 eenheden naar 6.460.

Hoge instroom van ‘gelukszoekers’

Alles bijeen wonen er in de Vlaamse Ardennen nu 1.177 mensen meer dan vorig jaar. Dit geeft ons nu een totale regionale bevolking van 147.428 inwoners. De grootste aangroei is ook al Oudenaarde (plus 303): voor Ronse (268) en Gavere (plus 175).

Of die aangroei van Ronse echter komt van die ‘betere tweeverdieners’ waarop het Stadsbestuur van Ronse met zijn Strategisch Plan en zijn prestigieus Kloefproject mikt, is maar zeer de vraag. Ronse dankt zijn aangroei vooral aan ‘gelukszoekers’.

Volgens de cijfers van de Dienst Vreemdelingenzaken blijft Ronse immers ook de meeste buitenlanders aantrekken. Dat zijn er nu al in totaal 1.386 : 5,7 percent van alle inwoners en dubbel zoveel als in Oudenaarde. En dat voor een bevolking die 4242 inwoners minder telt.

Nowhere man, living in this nowhere land…

In totaal zijn 1.386 Ronsenaars van buitenlandse origine. Zo’n 397 zijn afkomstig van Marokko, 294 komen van Frankrijk, 82 uit Tunesië, 73 uit Italië, 71 uit Nederland, 45 uit Congo, 39 uit Portugal, 35 uit Irak, 34 uit Polen en 26 uit Turkije. Alles bijeen vinden we in Ronse mensen uit zestig verschillende landen zoals daar zijn Albanië (8) Algerije (18), Angola (11), Filippijnen (11), Groot-Brittannië (16), Kazachstan (9), Spanje (25) Slovakije (21), Verenigde Staten (2). Van twee mensen is …overigens nog niet uitgemaakt waar ze vandaan komen… Het geeft hen in de Kafakiaanse statistiekentaal de nationaliteiten :‘Onbepaald’ (1) en ‘Nog niet definitief Uitgemaakt’(1). Dit doet denken aan ‘Nowhere Man,’die mooie song van The Beatles op Rubber Soul…

Verpaupering via taalimmigratie.

Wie dwars door de koele cijfertaal heen wil kijken, ziet meteen hoe aldus de verpaupering van Ronse rechtstreeks te maken blijft hebben met de taaltoestand.
Tel immers de nieuwe Ronsenaars uit Marokko, Frankrijk, Tunesië en Congo bijeen en je komt op meer dan…. 800 nieuwe bewoners van landen waar het Frans nog steeds als een dominante (tweede) taal geldt of vanuit de kolonisatietijd al helemaal de dienst uitmaakte. De taalfaciliteiten hier zorgen ervoor dat Ronse via deze migratie zijn verpaupering tegelijk bestendigt en steeds maar laat aangroeien.

De overwegend Franstalige immigratie is aldus vandaag vooral een sociaal probleem. Waar het Frans vroeger diende als elitair scherm voor de uitgestorven of verdwenen franskiljonse bourgeois, is datzelfde Frans nu het (vaak ook nog 's gebrekkig gehanteerde) idioom van nieuwe stromen gelukszoekers uit het buitenland.

Bovenop de 'quart mondiens' uit Wallonië komen deze nieuwe Franstalige Ronsenaars als vooraf verloren arbeidskrachten terecht in een Vlaamse stad met een Vlaams bestuur. Via de foute perceptie van ‘tweetaligheid’ worden ze meteen geconfronteerd met een arbeidsmarkt die de kennis van het Nederlands vereist. Er bestaat dus met andere woorden een rechtstreeks verband tussen de immigratiecijfers en de veel hogere werkloosheidpercentages van Ronse ten opzichte van de rest van de regio.

Bienvenus à Lille-Tournai-Ronse-Kortrijk

De taalfaciliteiten duwen Ronse vandaag dus regelrecht in diepe nieuwe armoede. Deze conclusie heeft totaal niks met taalfanatisme te maken, maar is bittere werkelijkheid. Wie oprecht van Ronse houdt moet dat willen onder ogen zien. De laatste kliekjes hier die hautain vanuit een misplaatste nostalgie blijven doorwerken aan het verkeerde imago van Ronse scherpen de armoede van Ronse alleen maar aan.

Taalfantatisme? Wat zou het. Zelf pleit 'De Benieuwde Ronsenaar' al langer integendeel voor een zo groot mogelijke taalhoffelijkheid tegenover onze Franstalige bewoners, buren,klanten en bezoekers.

Maar de arbeidsmarkt weet inmiddels echt geen blijf meer met al die nieuwe import-Franstalige nieuwe werklozen. Dit ondermijnt de koopkracht van Ronse. Dit haalt de overlevingskansen van het zo al zieltogende commerciële centrum verder naar omlaag. En het is meer dan zichtbaar in de centrumstraten... Wie dat niet wil zien is stekeblind.

In deze interpretatie zijn de nieuwste cijfers van de Bevolkingsdienst dan ook ronduit verontrustend. Ronse moet er verder alles aan doen om het imago van Vlaamse stad te promoten. Een Vlaamse stad die als attractiepool van het Eurodistrict Lille-Tournai-Ronse-Kortrijk ten allen tijde taalhoffelijk wil zijn tegenover onze Franstalige broeders van over de taalgrens.

08 augustus 2007

VADER DAG












189.

Een anonymus stuurt me een foto genaamd: ‘De klas van ‘44’.
Het jaagt me vol mixed emotions. Het maakt me droef en blij tegelijk. Erop herken ik je tweede zoon, mijn lieve broer. Tien jaar lang was hij ook mijn fotograaf in de Wetstraat. Een kwarteeuw mis ik hem nu al, dag na dag.

Dat heb je dan, met die nieuwe virtuele wereld die jij nooit hebt gekend. Ik vermoed dat de mail komt van één van zijn klasgenoten. Anonymus wenst dat, ondanks mijn aandringen op onthulling, ook te blijven. Hij zal daar allicht goede redenen voor hebben. Het maakt verder ook niet uit. Het is lief en tegelijk ook raar.

Steeds weer opnieuw die tekens. Telkens weer die onverhoopte late berichten uit onze verdwenen wereld. Sommige van die leuke, bijwijlen grappige smoeltjes herken ik nog: als de vrienden en klasgenoten van hem die ik bij ons thuis zag komen. Voor wafels en tafeltennis en andere strapatsen.

De man rechts zou later ook mijn meester van het eerste studiejaar worden. Een rechtschapen mens en een goed man. Met klaar in aanslag: zijn doosje vol goede punten. Hij beloonde je liever en vaker dan dat hij je berispte. Hij leerde me schrijven. Wist hij veel welke ravage hij hiermee zou veroorzaken.

Jij moet zelf overigens ook wel een onverbeterlijke optimist gebleven zijn, vaderfiguur. Eerst in ’40 mijn zus op de planeet mikken in het Bretonse Paimpol op je vlucht voor de Duitsers. En het dan, in ’44, nog eens vrolijk overdoen. Wou je de wereld helemaal in je eentje herbevolken? Snel eventjes de genocide weer goedmaken?

‘Vader Dag’. Brievenroman. Copyright Stef Vancaeneghem.

07 augustus 2007

STERRENKIJKER











18.

De dag dat mijn vriend en schrijfbroeder Geert Desmijtere me vraagt of ik het zie zitten om samen met hem en mijn journalistiek petekind Koen Lauwereyns een vervolg te schrijven op Valère Depauws meesterlijke Tavi, besef ik nog niet in welke mate hiermee een jongensdroom in vervulling zal gaan.

Vanaf de eerste bijeenkomst in Restaurant The Look is het al lachen geblazen wanneer we de synopsis bespreken. Wat we dan al weten, is dat Madleenekie al dood en begraven zal zijn als het spel nog moet beginnen. De hele Tavimeute zal Madleenekie gaandeweg achterna zitten in het Paradijs.

Wanneer we met chef Johan Vanderaspoilden de muziek bespreken en we daarbij bij de Dame Blanche opteren voor paradijselijke klanken met Hawaiaans gitaarspel, lost Johan, bijgenaamd ‘Poilke’ deze onnavolgbare frase:

‘Foateloak weude goore tuus gelek ’n gevuigoode mandoliene?’

Meer hebben we als vier verenigde pipo’s niet meer nodig om daarop door te gaan. De naam van het Tavi-muziekgezelschap 'De Gevuigoode Mandolienen' komt daar aldus tot stand.

Uit de eeuwige discussie of het nu ‘De Gevluigoode’ dan wel ‘De Gevuigoode’ Mandolienen moet zijn, daar zijn we nooit uitgeraakt. Laat ons zeggen dat de l blijven hangen is in de hopen lol die we gehad hebben bij de hele verdere onderneming van ‘Tavi in ’t Paradijs’.

Valère Depauw heeft dikke boeken geschreven. Ondermeer turven over de Katharen en andere mysteries. Op een dag is Norbert D’Hulst, dan secretaris-generaal van het Davidsfonds, een hele stapel van die turven op mijn salontafel komen droppen.

Als je al die boeken zo bijeen ziet, weet je wat Depauw als schrijvend mens zoal in zijn pen had zitten. Maar voor ons Ronsenaars blijft vooral zijn Tavi een onvergankelijk en onovertroffen monument van volkse leute. Het diepe Ronse.

De uitdaging om, pakweg zestig jaar later, die lange ingebakken traditie te evenaren met nieuwe Tavi-avonturen droeg dan ook een risico in dan we nooit genoeg konden inschatten.

Bovendien werd er gekozen voor allemaal nieuwe liedjes. Ook dat was geen kleine gok. Het enthousiasme van de spelers en muzikanten kon bovendien alleen maar in goede banen geleid worden dank zij de ervaring van mijn companen en spitsbroeders Geert en Koen die de hele productie en regie voor hun rekening namen. Koen legde bovendien al zijn creativiteit in een té gekke regie die volle zalen in een deuk zou krijgen.

Want de Ronsenaars kwamen, in massale getale. Bij de laatste vertoning zijn we achter het doek in mekaars armen gevallen. We hadden geen woorden voor onze dankbaarheid om zoveel puur Ronsies genoegen. Hoe dan ook: onze keel zat dicht en onze ogen voelden nattigheid. Onbeschrijfelijke momenten van diepe hevige emotie.

Toen ik even voordien bij de apotheose met mijn twee schrijfbroeders voor een uitgelaten publiek dansend ‘Loet oes noa drumen vaan Roonse’ stond te zingen, wist ik dat er altijd dat echte diepe Ronse zou zijn: hartelijk, ongedwongen, volks en recht voor de raap.

Sindsdien wordt ons door spelers en publiek om de haverklap gevraagd ‘wanneer we het overdoen’.

The answer my friends is blowin’ in the wind.

'k Zoet zengen, 'k zoet zwieren
oh Roonse 'k zie oa gieren...


‘Sterrenkijker’. Copyright Stef Vancaeneghem.

05 augustus 2007

BLOG BOEK



Ik heb niks tegen de loge. Wat zou ik en wie ben ik? Tenzij een onafhankelijke schrijvelaar zonder broodheren noch opdrachtgevers. Voor mij is die Geheime Broederschap een netwerk als een ander. Een clubje. Een kliekje. Een kring. Een veredelde Amicale.

Ik heb me hier ooit afgevraagd waarom de Broeders vanuit hun verdoken atelier maar géén krachtig signaal hebben willen geven om, zeker in de aanloop naar belangrijke verkiezingen, de groeiende fascistoïde onverdraagzaamheid en het gevaarlijke populisme terug te fluiten.

Een logebroeder die deze blog leest en die ik al jaren een goede persoonlijke kameraad noemen mag, nam me toen even apart en legde me in vriendelijke bewoordingen uit waarom ik het volgens hem mis voor had.

De loge, zo is zijn stelling, neemt nu eenmaal helemaal geen publieke maatschappelijke standpunten in. Dat kan dan misschien al een reden geweest zijn voor wijlen de Gentse Logica-prof Leo Apostel om de deur van het atelier achter zich dicht te klappen (meer bepaald: uit ontgoocheling omdat de loge zich niet publiekelijk wou afzetten tegen de installatie van Amerikaanse kernraketten op Belgisch grondgebied), de loge doet dat nu eenmaal niet.

Ik heb die kameraad toen beloofd rekening te zullen houden met zijn opmerkingen en de mijne tegen het licht van de zijne te houden. Du choc des idées jaillit la lumière.

Al verwerp ik tot vandaag zijn minder plausibele bijkomende stelling dat de loge hoe dan ook geen invloed meer zou hebben, ook al niet bij benoemingen. Maar goed, ik wil en zal me hier graag aan deze belofte – ook van zijn gewenste anonimiteit- houden.

Wat ik echter flauw vind, is dat je met al die doorgaans voortreffelijke logebroeders nooit echt weet met wie je in het leven van alledag - te maken hebt. Want ze zoeken dan misschien het licht, de Kinderen van Hiram, maar zelf houden ze zich toch vooral op aan de schaduwkant.

Ongetwijfeld hebben ze daar goede redenen voor. De drie monotheïstische godsdiensten hebben sinds hun zelf verzonnen ‘openbaringen’ en geboden nog niet opgehouden het vrije denken en de voouitgang van de wetenschap doorheen de geschiedenis te fnuiken en te onderdrukken. Je zou ze inderdaad voor minder het pretje van hun brandstapels, hun indexen en hun broodroof ontzeggen.

Maar anders dan met pakweg publiek bekende serviceclubs en andere openlijke vriendennetwerken, kan je het met logebroeders meemaken dat dezelfde man die minzaam naar jou staat te glimlachen de broeder is van iemand wiens falend bestuur jij op de korrel neemt en die je daarom nog het liefst ziet doodvallen.

Doorgaans wordt zo'n geavanceerde logebroeder dan wel geacht zelf vrijuit en vrijgevochten zijn eigen opinie over mensen en dingen te vormen. Het risico is echter nooit ver weg dat die visie via bouwstenen vooraf grondig gekleurd en soms verkleurd is door wat er tijdens een tuinfeest op een bloedhete dag als deze over de vermaledijde die 'onze eminente logebroeder' durft bestrijden, achteloos bij een barbecuesauciske wordt ingepeperd.

Eén lichte duw in de broederlijke richting op de juiste plek op het goede moment is dan vaak al genoeg om die aldus vertekende opinievorming over dergelijke argeloze personen te bespelen. Bijna schreef ik: te manipuleren.

Eén grinnikje in de juiste toonmaat volstaat dan en mist zijn vaak vernielend effect niet. De betrokkene vermaledijde weet dan dat hij gepakt wordt. Alleen weet hij nooit door wie. De macht van de loge ligt in die grinnik, die tackle, dat duwtje.

Hoe dan ook: het licht zoeken in de duisternis, nee ik weet het zo niet. Het doet me denken aan Plato die, met al zijn praatjes over die duistere grot waarin we volgens hem geworpen zijn, de mensheid opzadelde met nonsens over achterliggende (ideeën) werelden.

De hemel op aarde was aldus, met één welgemikt transcendant hersenspinsel van een reactionair die de Ideale Staat vol slaven zag heel ver weg. En voor alvast 2500 jaar. Dank zij kerkvaders, leep manipulerende kopiërende monniken en Thomistische wijsgeren. Het immanente geluk, het eudaimonisme en hedonisme hic et nunc van mensen met en voor elkaar had op slag zijn lange weg naar de Verlichting te gaan.(*)

Dat de Loge daaraan werkt, aan dat paradijs van mensen ‘tuupe’ betwist ik natuurlijk niet. Maar de zoektocht naar voortreffelijkheid is lang en ligt vol bananenschillen…

(*) Michel Onfray lezen daaromtrent. ‘Les Sagesses antiques. Contre-histoire de la philosophie'.