02 januari 2009

DE NALATENSCHAP
















Hoofdstuk 26.

Fox

Dinsdagochtend 5 september 1944.


Kwart voor acht. Geloei van de alarmsirene over Ronse mobiliseert al onze weerstanders. Ronse is nu wel vrij. Maar in het nabije Wodecq hangen nog Duitse troepen rond. Volgens de geruchten verschansen vijftig nazisoldaten er zich aan La Pierre in de hoeve van Valère Miclotte.

Zaterdag nog, daags voor onze succesvolle bevrijding van Ronse, hebben we met zijn allen in Pironche drie klare afspraken gemaakt.

Eén. We beperken ons nu tot algehele belemmering van de Duitse aftocht. Zonder daarbij verspreid de vijand roekeloos te gaan aanvallen in zijn de laatste nazi- bolwerken.

Twee. We pakken daarbij geen grote contingenten aan. We moeten vooral represailles tegen de bevolking vermijden. In Ronse is ons dat zondag perfect gelukt. Er zijn ons geen slachtoffers bij de burgerbevolking gemeld. Alles is verlopen volgens ons plan.

Drie. We vallen enkel kleine geïsoleerde groepjes vluchtende nazi’s aan. Ontwapenen. Gevangen nemen. Geen wraak. Geen haat. Liefst geen geweld. Duitsers ontwapenen. Dan doen opsluiten in de politiecellen van het stadhuis.

Waarom zouden we nu gek beginnen doen? Terwijl we met zijn allen deze hele verdomde oorlog lang de grootste voorzichtigheid aan de dag hebben gelegd? Al onze acties waren een succes. Onze overval van de Nationale Bank. Onze sabotage van het station. Onze spionagedaden voor de geallieerden. De finale bevrijding van de stad. Noch gijzelaars, noch represailles. We hebben geen gratuite risico’s genomen ten koste van de bevolking.

*

Maar vanochtend loopt de spanning bij onze mensen ongemeen hoog op. Nogal wat strijdbroeders willen onze vrienden van Ellezelles gaan bijspringen in Wodecq. Zonder mijn orders af te wachten, voegt Julien Debuysscher (codenaam Rx 231) zich bij de weerstanders van Ellezelles die op eigen houtje ten aanval trekken. Onder vijandig vuur ontkomt hij er op het nippertje door zich de hele dag voor dood te houden achter een stapel patatten. Debuysscher mag van geluk spreken dat hij nog leeft.

Op ons beraad vorige zaterdag is nochtans duidelijk afgesproken geen vijand te gaan aanvallen op zijn nest. Hij blijft immers te goed georganiseerd en te sterk bewapend. Wel gaan we proberen te verhinderen dat de Duitse kolonne vanuit de hoeve Miclotte noordwaarts vlucht. Daarom nemen we voorzichtig bewakingsposten in langs de wegen tussen Ellezelles en Wodecq. De instructies zijn daarbij zeer duidelijk. We verlaten onze stellingen niet. Laten ons niet verleiden tot aanvallen.

Tegen deze klare afspraken van grote voorzichtigheid in komt het in Wodecq helaas toch tot een treffen van overmoedige weerstanders die er afzonderlijk voor gaan. Deze roekeloosheid kost het leven aan 24 jonge verzetsmensen. Twintig nog zeer jonge mensen sterven er onder de Duitse kogels in geïmproviseerde vuurgevechten. Vier worden door de Duitsers na arrestatie gefusilleerd. Deze bloedige confrontatie leidt tenslotte tot onderhandelingen tussen Noël (codenaam ‘Myrtil’), oprichter van onze verzetsgroep in Flobecq en de Duitse kolonel-bevelvoerder en tot de overgave van de Duitsers.

We hebben een goed idee van wie er in Ellezelles die jongens hebben zitten opsmijten tot ze in hun jeugdig enthousiasme al te overmoedig werden. Zelf hebben ze zich daarbij laffelijk op de achtergrond gehouden. Ondertussen hebben ze wel vierentwintig jongens koel de dood in gejaagd. Ik voel mijn nagels nog in mijn handpalm van koleire om deze nodeloos geknakte levens. Vermalen als ze werden in het listige belangenspel van niet eens zo’n anonieme opsmijters. Vierentwintig jonge levens. Weggemaaid door een paar ophitsers, een in zwarte rok, een in damesrok.

*

Dapperheid is het juiste midden tussen roekeloosheid en lafheid. Dixit Aristoteles. Tot op vandaag was onze strijd er altijd een van weldoordachte daden. Al die jaren hebben we precies geweten waar we mee bezig waren. En waarvoor. We zijn geen avonturiers. We kicken niet op kogels. We gaan voor vrijheid. Rechtvaardigheid. Broederlijkheid. Noch haat noch geweld. Maar rechtmatige zelfverdediging. Tegen de donkere brute agressie van diegenen die ons zijn komen beroven van onze vrijheid. Ons verzet was niet altijd helemaal geweldloos, maar het geweld was de keuze van onze agressor. We slachten niemand af. Maar we laten ons ook niet afslachten. We laten ons niet beroven. Noch van ons land noch van de vrijheid waarop dit land gebouwd is.

Vandaag zitten we echter met een kater na onze grote feestvreugde om het vrije Ronse. De doden van Wodecq kleuren onze driekleur rood. Van het bloed. Van plaatsvervangende schaamte om de schaamteloosheid van lafaards die zich in de nu al opborrelende repressie willen verheffen op het bloed en de moed van anderen. Die zelfs de kerkhaan van Ellezelles al doen meedraaien op de winnende wind.

*

Als verzetschef hoop ik dat diegenen die onze jongens zover hebben gedreven dat ze onze instructies zijn gaan negeren en overmoedig de restantjes Duitse overmacht te lijf zijn gegaan op een ochtend in de spiegel kijken. Dat ze dan ook, al was het maar één keer, de vierentwintig lijkkisten zien die mijn nachtmerries telkens weer bevolken.

'De Nalatenschap’. Roman.
Copyright: Stef Vancaeneghem.

(Hoewel 'De Nalatenschap’ gebaseerd is op historische feiten en authentiek bronnenmateriaal, gaat het hier om een literaire interpretatie. Verantwoording van de bronnen cfr.9.08.2008).

01 januari 2009

DROEGT ZUIRGE ALEMOELE TUUPE!

HET ALLERBESTE VOOR 2009!

31 december 2008

DE NALATENSCHAP













Hoofdstuk 25.

Vogel.

Maandag 4 september 1944.
Rijkswachtkazerne.


Ze moeten me nergens zoeken.
Ik meld me zelf bij de rijkswacht.
Ik vind dat ik mezelf niks te verwijten heb.

Mij wordt aangewreven dat ik Ronse bestuurd heb als een Duits functionaris. Dat ik mijn stad en mijn stadsgenoten verraden heb. Dat ik van het stadhuis een echt rattenval heb gemaakt. Dat ik lijsten van Ronsenaars opgesteld heb. Lijsten van communisten. Lijsten voor de verplichte burgerwacht. Dat ik de Duitsers aldus potentiële gijzelaarslijsten heb bezorgd, voor hun eventuele represailles na aanslagen van het verzet. Dat ik in ‘Het Volk van Ronse’ niks dan staatsvijandige Duitsgezinde artikelen heb geschreven. Dat ik de mensen ertoe aangezet heb mee te doen met de bezetter. Dat ik de nazi’s en hun Führer bewierookt heb.

Ik kan alles explikeren. Ik kan alles verantwoorden. Ik beroep mij op de Belgische grondwet en de wet van ‘37 over ’s lands bestuur in oorlogstijd. Een wet die de Wetgevende Kamers gestemd hebben precies in het vooruitzicht van de bezetting. Daar staat uitdrukkelijk in dat er voor landverraad sprake moet zijn van ‘winstbejag’ en ‘kwaad opzet’. Van geen van de twee is bij mij sprake.

Ik heb niks anders gedaan dan mijn mening gezegd. Wie er de oorlogsjaargangen van ‘Het Volk van Ronse’ op naleest, zal dat kunnen getuigen. Nooit heb ik deel uitgemaakt van een politieke Duitse vereniging. Met geen enkele Duitser was ik ooit in betrekking voor 10 mei 1940.

Ik weet mij bovendien beschermd door grondwetsartikel 141 dat de vrijheid van mening waarborgt en artikel 18 dat de drukpers vrijwaart. Ik heb alleen mijn mening uitgedrukt. Ik heb aan geen enkele politieke bespreking deelgenomen. Ik heb geen spreekbeurten gehouden, geen manifesten verspreid, geen mensen om hun politieke mening gevraagd. Ik heb op mezelf geleefd. Open en eerlijk heb ik mijn mening over de toestand gezegd. Ik vond dat ik dat recht had. Zoals als iedere staatsburger. Ik vond dat ik bovendien ook als volksvertegenwoordiger zoals alle anderen recht tot spreken had.

Ik heb niemand iets misdaan.
Ik verdien geen dag straf.
Ik blijf erbij.

*

Ik vraag niemand mijn opinie te delen. Ik vraag alleen maar dat ze mij als oprecht aanzien. Ik vraag ook niemand mijn oorlogsbeoordeling goed te keuren. Ik vraag alleen of ze ja dan neen strafbaar is? Of de grondwet en de wetten van dit land er nog zijn voor alle Belgen gelijk?

Er zijn er die mij van alles verwijten. Met veel sluwheid en kwaadaardigheid. Met verdenking in de plaats van bewijzen. Met veelvuldigheid. Om stemming tegen mij te verwekken. Ze verwijten mij dat ik lijsten van de Ronsese communisten heb overgemaakt aan de Duitsers. Dat ik een wachterlijst heb opgesteld na de bomaanslag op mijn huis. Dat ik mensen op het stadhuis heb uitgenodigd. Dat ik hen aldus recht in de val van de Feldgendarmen heb gelokt. Dat ik een instrument ben geweest van de nazi’s.

Dergelijke beschuldigingen zijn alleen strafbaar als het gaat om kwaad opzet. Welnu àlle gemeentebesturen hebben het bevel gekregen om lijsten van de communisten op te maken. Ervoor waren ook al andere bevelen waarbij lijsten van alle Engelse en Amerikaanse onderdanen en joden aan de bezetter moesten worden meegedeeld. Deze bevelen werden door alle gemeenten uitgevoerd. Brussel op kop. Niemand in Ronse is ooit door één van deze lijsten verontrust.

Wat die manifestatie van communistische vrouwen in maart 1942 betreft , de dag van die opstootjes heb ik een delegatie manifestanten ontvangen op het stadhuis. Ik wist niet eens wie ze waren. Ik liet het er gewoon bij. Er waren ondertussen echter ook al tracten uitgestrooid in de stad. Die zijn in de handen van de Gestapo gekomen.

Pas ‘s anderendaags heb ik aan de Duitsers toegegeven dat er inderdaad een manifestatie was geweest en er ook wel tracten rondgingen. Dat deed ik echter pas toen de Feldgendarmen van Oudenaarde zelf al met zo ’n stroobriefje in de hand op mijn bureel verschenen. Ik heb het voorval geminimaliseerd.

Ik ben burgemeester van Ronse geweest van 1941 tot 1944.

Drie jaar en acht maanden.
In totaal 1320 dagen.

Al die tijd zou ik volgens de geruchten Ronsenaars naar het stadhuis gelokt hebben om ze aan de Duitsers over te leveren. Er is daarbij sprake, zo verneem ik in de coulissen, van twaalf arrestaties van Ronsenaars ten stadhuize. Het kan in werkelijkheid hoogstens gaan om zes aanhoudingen, waarvan er enkel nog twee Ronsenaars nu nog in Duitsland zitten.

Iedereen die mij een beetje kent, weet toch hoe ik mijn leven lang al voor de werkmens gevochten heb? En ik zou dan zomaar wetens en willens diezelfde mensen in de armen van de Duitsers hebben geduwd?

Ik heb de afgelopen jaren duizenden mensen uitgenodigd op mijn bureel. Bij die duizenden ben ik helaas welgeteld misschien twee keer nalatig geweest. Volgens de geruchten tegen mij heb ik die keren op mijn uitnodigingen ‘op mijn bureel’ uitgekrabd en niet ingevuld met ‘Feldgendarmerie’ zodat de uitgenodigde Ronsenaars op hun hoede waren geweest. Het kan zijn dat ik dit twee keer ben vergeten. In dat geval spijt het me dat ik aldus die werkmensen last heb bezorgd.

Ze zeggen ook dat de verplichte burgerwacht er na de bomaanslag op mijn huis gekomen is op mijn persoonlijk bevel. Wat dan met de plakbrief van de Oberfeldkommandantur van Gent? Daarop staat dat de burgerwacht is ingesteld als straf voor de storing van de binnenlanse orde.

Dat de orde toen wel degelijk verstoord is, wordt bewezen door het kordate optreden van het Belgische gerecht dat ook zelf onmiddellijk een onderzoek instelde. Nog dezelfde avond zijn de procureur en de onderzoeksrechter in Ronse afgestapt.

Dat de stad Ronse een boete van drie miljoen heeft opgelegd gekregen na die aanslag, daar zit ik voor niks tussen. Deze werd de stad opgelegd door de Kreiskommandantur. Dat gebeurde trouwens al meteen in de eerste dagen na de aanslag, terwijl ik zelf nog in hospitaal lag. Ik heb dat maar vernomen als het al uitgeplakt hing. Van die boete heb ik persoonlijk niks ontvangen. Zij werd betaald met de inkas van de stad.

*

Ik ben burgemeester van Ronse geworden op verzoek van de gouverneur. Onder het Belgisch bestuur van een overigens heel Belgicistische directeur-generaal van de administratie. Door hen ben ik benoemd, tegen de wil van de Duitsers in die hun eigen mannetje klaar zitten hadden als kandidaat. Door mijn tussenkomst wou ik beletten dat er in Ronse ergere dingen zouden zijn gebeurd.

Er wordt me verweten dat ik affiches heb doen uithangen waarin ik de Ronsenaars heb aangemaand heb tot kalmte. Als ik al de wetteksten herlees over de plichten van de burgemeester in bezettingstijd, dan ben ik er heel gerust in.

Ik verzoek jullie om proces-verbaal op te maken van mijn verklaringen.

Neen?
Het kan niet?
Geen tijd voor?
Beters te doen?
Ben ik dan al een vogel voor de kat?

'De Nalatenschap’. Roman.
Copyright: Stef Vancaeneghem.


(Hoewel 'De Nalatenschap’ gebaseerd is op historische feiten en authentiek bronnenmateriaal, gaat het hier om een literaire interpretatie. Verantwoording van de bronnen cfr.9.08.2008).

29 december 2008

DE NALATENSCHAP
















Hoofdstuk 24.

Here comes the sun


De tijd van de grote sabotages zit erop. Na onze geslaagde aanslag op het station, zijn we overgeschakeld op guerrilla. Zoveel is ons nu duidelijk de nazi’s blazen de aftocht. Die terugtocht zoveel mogelijk bemoeilijken is wat ons nu te doen staat. In afwachting dat de geallieerden er zijn, moeten we het onveiligheidsgevoel bij onze vijanden ten top drijven.

Sinds de landing in Normandië volgen we de vorderingen van de geallieerden dag en nacht op onze kaarten. In onze commandopost in Saint-Sauveur wachten Roger Cantraine en Georges Van Herpe op de koerier met de verlossende instructies voor de bevrijding van onze geliefde stad.

We zijn allemaal wat zenuwachtig en ongeduldig. De verwachte koerier komt er maar niet. Aan de Durenne onderscheppen we alvast twee Duitsers. We willen hen ontwapenen. Het hoeft al niet meer want ze hebben zelf hun wapens weg gesmeten. Ze hebben zelfs al hun rangtekens en emblemen afgerukt. We laten ze gaan. Zomaar.

Onder bevel van kolonnechef Michel Detandt komen we bijeen in het bos langs de weg van Frasnes naar Lessen. Van hieruit hebben we de afgelopen dagen al meer vluchtende Duitsers het leven zuur hebben gemaakt. Omdat we te weinig bewapend zijn, pakken we echter alleen kleine geïsoleerde groepjes vluchtende nazi's aan.

(We verplichten hen zichzelf in te graven. Doodsbang zijn ze. Hen is verteld dat wij iedereen zonder pardon executeren. We laten hen echter gewoon in leven. Zo zijn we en willen we blijven tegenover onze ergste vijanden: mensen).

Bij een nieuwe schermutseling schieten we echter wel - noodgedongen - een Duitser dood. Hij liet ons geen keuze. We begraven hem, houden zijn papieren bij voor later. Nog andere soldaten geven zich over. Tegen de avond zitten we opgescheept met drie Duitsers, twee Russen, twee Polen. We zien de angst in hun blik. We geven hen wit brood en karnemelk. Als het hen duidelijk wordt dat wij hen wèl correct willen behandelen als krijgsgevangenen, geraakt de sfeer wat minder gespannen. Alleen een gekwetste Duitser met koorts blijft vijandig doen.

*

Zondag 3 september 1944.
Bos van Pironche.


Albert Bauwens en Gaston Snoeck bewaken de weg door het bos. Plots daagt er een Duits officier op. Bauwens en Snoeck schreeuwen hem toe dat hij zich moet overgeven.

‘Sie sind verrükt!' roept hij terug.'Ich habe hundert Männer mit mir!’
'Wir sind vierhundert im Wald!' bluft Bauwens.

Nog andere Duitsers dagen op. De nazi-officier beveelt hen zich maar meteen aan ons over te geven. Een paar weigeren zijn bevel op te volgen, beginnen te vuren. Bauwens en Snoeck lossen daarop een paar salvo’s uit hun mitrailleur. Ze slagen erin weg te komen in het bos.

*

Onze chef ‘Maxence’ is terug. In de loodsen van Narcisse Plume heeft hij een nachtje vruchteloos gewacht op die koerier met de instructies van de hogere verzetsleiding. Hij trekt dan maar naar de hoeve van zijn ouders. Bij dageraad hoort hij er van een inwoner van 'Le Petit Hameau' dat het Geheim Leger zich al opmaakt om door te stoten naar Ronse, langs Ellezelles. Voor onze chef is het nu wel duidelijk dat het Geheim Leger al zijn eigen instructies heeft gekregen om tot de finale bevrijdingsstrijd over te gaan. Hoewel eerder is overeengekomen dat we samen met alle verzetsstrijders naar Ronse zullen trekken, de enen langs Ellezelles en de anderen langs de Beau Site, blijkt nu van een gezamenlijke actie geen sprake meer. Voorlopig blijven we alvast zelf langs de boskant in Pironche. Na die eerste schermutselingen met de Duitsers willen we met zijn allen nu echt tot de finale actie overgaan.

Zo gezegd, zo gedaan. We gaan.
Voor de bevrijding van Ronse.

*

Onze stadsgenoten blijken ons al te verwachten. Vanaf La Houssière worden we overal onthaald op applaus. We krijgen bloemen van een kind. Wat we dan voelen, is niet te beschrijven. Zoveel blijdschap die onze lang opgekropte woede verdringt.

Here comes the sun.

In de verte zien we Engelse tanks opdagen langs de steenweg op Lessen. Ze dringen binnen in het bos dat even voordien nog ons schuiloord was.

Rond half twaalf ’s middags stoppen we aan het Hof van Antoine Cantraine. De gevangen Duitse soldaten krijgen er varkenspaté van Fernand, de slager van Croix Ou Pile...Hoe zou het met onze jongens in de nazi-vernietigingskampen zijn?

Onder applaus marcheert onze colonne langs de Durenne richting Ronse. Naarmate we vorderen langs de Lange Weg en het verlengde van de Athstraat komt er steeds meer juichend volk op ons af. We zijn er met zijn allen voor gegaan.

Dit is onze dag.

Over het hele parcours pendelt Lucien Geenens per fiets als verkenner tussen onze colonne en de binnenstad om er de bewegingen van de Duitse troepen te observeren en te rapporteren. Hij signaleert ons een contingent van naar schatting driehonderd Duitsers. Ze houden halt in de Ninovestraat, aan een atelier waar hun wapens hersteld worden.

Aan de passerelle verdelen we ons in twee groepen. Onder leiding van Georges Van Herpe begeeft de ene groep zich richting station. De anderen volgen Roger Cantraine langs de oude Athstraat naar het Guissetplein. Wat verderop stappen we samen door langs de Vrijheidsplaats. Op naar de Grote Markt.

Ter hoogte van de winkel ‘Compagnie Anglaise’ in de Peperstraat toont onze chef Roger Cantraine zich echter plots heel bezorgd. Met reden, zo zal blijken. Binnen enkele seconden betreden we immers de open ruimte van de Grote Markt. Onze chef wil er eerst de situatie overzien. Hij versnelt zijn pas, loopt wat voor ons uit, haast zich naar de rechterkant van de Peperstraat. Zo dat hij het linkerdeel van de Markt kan overschouwen. Voor het stadhuis staat een Duitse vrachtwagen met aanhangwagen en erop schietensklaar een machinegeweer.

De Duitsers zijn vanuit de Ninovestraat recht op ons afgekomen en zoeken de confrontatie in de Peperstraat. Net op het nippertje weet onze chef op de opstapplank van de camion te springen. Hij duwt zijn pistool tegen de slaap van de Duitse chauffeur. De bestuurder en zijn begeleider geven zich meteen over. De Duitse kolonne die hen normaal moest volgen, keert terug en verlaat de stad langs de Steenweg op Ninove. Door het snel ingrijpen van onze chef wordt een bloedbad vermeden.

Intussen omsingelen we de vrachtwagen. We zetten de Duitse camion langs de zijkant en sluiten de Duitsers op in de politiecellen van het stadhuis.

Binnen de paar minuten loopt de Markt helemaal vol uitgelaten Ronsenaars. We hebben grote moeite om door de drukte heen ons detachement bijeen te houden. Onze chef 'Maxence' geeft ons daarop het bevel stelling te nemen op alle hoeken van de Markt. Vanherpe, Bauwens en Snoeck nemen post aan de hoek van de Hopsitaalstraat. Het Geheim Leger blijft nog altijd weg.

Georges Vanherpe.

‘Ik stel me op in de linkerhoek van de Markt. Bauwens en Snoeck vatten post achter een vierkante paal. Een motor van de Feldgendarmerie komt op me afgereden richting Markt. Ik kniel, schiet. De Duitser draait daarop meteen zijn motor ter hoogte van de ‘Mouton Blanc’ uitgebaat door Parfait Delanghe, maakt zich uit de voeten.

Een paar minuten later draait er dan een Duitse camionette met zware mitrailleuse de Markt op. Snoeck zet zich midden op de weg, ledigt zijn mitraillette. De Duitser aan de mitrailleuse zakt ineen.

De Markt, daarnet nog vol volk, lijkt we plots een lege vlakte. Iedereen ligt plat op de grond of heeft elders dekking gezocht. Dat er bij dit vuurtreffen niemand werd geraakt, is een mirakel.

Met de andere mannen begeef ik mij daarna langs Peperstraat, Kasteelstraat en Van Hovestraat naar de oude Posterie op de hoek van de steenweg op Leuze en de steenweg naar Doornik. Onderweg proberen we in de gendarmerie aan meer wapens te geraken. De rijkswachtcommandant kan er ons geen geven. Al zijn mannen blijken weg te velde.

Ik ben ontgoocheld. Zonder meer wapens zijn we kwetsbaar. Jean Lefebvre tipt me echter dat de Duitsers in de Oude Posterie die ze al die tijd hebben bezet misschien wel in hun vlucht wapens hebben achtergelaten.

Terwijl ik ter plekke het grote huis doorzoek, zie ik vanuit de richting Doornik een rupsvoertuig naderen met drie Engelsen. Een luitenant, een schutter en een chauffeur. Mijn geluk kan niet op. Een gevoel van trots bekruipt mij. Zeker als ik besef dat ik de eerste Ronsenaar ben die onze bevrijders mag verwelkomen. De luitenant vraagt me om met mijn mannen de linkerkant van de weg te bewaken, tot zijn eigenlijke colonne eraan komt.’

Roger Cantraine.

‘Aan boord van zijn rupsvoertuig toont een Engelse officier mij op zijn stafkaart de weg die de colonne wil volgen. Langs de Grote Markt naar de Steenweg op Ninove en zo door naar de hoofdstad. Hij legt zijn vinger op de weg naar Kwaremont, vraagt ons om de wegen uit Kortrijk in de gaten te houden. We bewaken de hele sector tussen het kruispunt en de Zonnestraat. Met sommige makkers sla ik de Kanunnik Puissantstraat in. Daar nemen de stadsgenoten van ons de eerste foto’s. Als bevrijders. Zijn we nu helden? Maar wat dan met onze vrienden die sneuvelden in onze strijd? Het eerste schuldgevoel. Dat wij er nog zijn en zij niet. Dit zal ons nooit meer loslaten.’

*

Het eigenlijke contact van onze stoottroep met de eerste tanks van de Britse 'Guards' van de pantserdivisie 'Inns of Court' komt er uiteindelijk in Ronse om vier uur in de namiddag.

Inmiddels krijgen we versterking van alle verzetsmensen van Ronse die tijdens de oorlog als dusdanig zijn beëdigd, maar die niet met ons mee konden vanuit Pironche bij gebrek aan voldoende wapens. Op hun vlucht hebben de Duitsers echter al hun wapens achtergelaten in dat atelier aan de Ninovestraat. Op die manier kunnen we 150 mannen bewapenen.

We zijn blij want Ronse is weer vrij. Maar we denken vooral aan onze afwezige strijdbroeders die wegkwijnen in de nazi-kampen. Wanneer zien we ze terug? Zien we ze wel ooit terug?

Onze Belgische vlag
vervangt voor goed
het hakenkruis
aan het stadhuis.
Waar zit Vogel?

'De Nalatenschap’. Roman.
Copyright: Stef Vancaeneghem.

(Hoewel 'De Nalatenschap’ gebaseerd is op historische feiten en authentiek bronnenmateriaal, gaat het hier om een literaire interpretatie. Verantwoording van de bronnen cfr.9.08.2008).

DE NALATENSCHAP



















Hoofdstuk 23

Eric Zonneman.

Zondagochtend 3 september 1944.
Voetpad Abeelstraat.


Morgen vertel ik het Georges, Maurice, al mijn andere schoolmakkers. Wat ik hier vandaag voor de deur van ons huis zie. Hoe de Engelsen de Duitsers weg jagen. Hoe de Ronsenaars eindelijk uit het maquis vandaan komen. Recht uit hun schuilhoeves ergens in de bossen van Ellezelles.

Mooie jonge goden. Mitrailleurs in de lucht. Vreugdeschoten alom. Sneeuwwitte hemden met brede open kragen, op een door de zon getaande huid. Sigaret losjes in de mondhoek. Het haar in het vet. Glimmend. De hemdsmouwen opgestroopt. De stapschoenen vol modder. Cocardes op de borst. De alpenmutsen scheef naar de hals. Meisjes om de arm. Opwaaiende zomerjurken. Vrolijkheid. Bloemen. Tranen van vreugde en verdriet je weet niet wat je ziet.

Later wil ik journalist worden. De meester gelooft me niet. Hij lacht het altijd weg.

'Leer dan eerst maar mooi zonder foutjes schrijven Zonneman', zegt hij.

Horen zien en schrijven. Dat is het wat ik later echt wil doen. Zo dat niks van dit alles verloren gaat. Drie schriftjes vol heb ik al liggen. Veilig weggestopt onder bed.

‘Mijn Oorlogsgeheim.’
Door Eric Zonneman.


Wat er in die schriftjes staat, vertel ik niemand. Verzwijg ik de hele oorlog al. Zelfs voor mama.

(Wat ik allemaal gezien heb hiernaast, de dag van die bankoverval door het verzet op 1 oktober vorig jaar. Vooral : wie ik in actie bezig gezien heb. De ene kerel op de uitkijk, weggedoken in zijn krant recht tegenover de bank, ofschoon het regende. Duidelijk de leider. De twee andere kerels op de fiets. In opdracht. Eerst even tegengehouden door de politieman op de hoek. Routinecontrole.

Hoe ze het gedaan hebben daarna.
Horen zien en schrijven…

Maar ik ben geen verklikker. Ze kunnen op mijn stilte rekenen. Zo lang deze oorlog duurt, tot vandaag hoop ik, krijgt niemand mijn kladschriftjes te zien. Ik ben zo blij dat ze het nu halen. Al die tijd heb ik mijn zelf gemaakte cocarde verstopt bij mijn schriftjes. Met erop onze verboden driekleur.

*

Waar blijven ze toch, ik zie geen beweging. Al de hele ochtend hoor ik de mensen hier in de straat zeggen dat ze afkomen. Dat het zeker is. Dat ze al aan de poorten van de stad staan. Aan de passerelle. Aan de Molendam. Dat ze langs de statie de stad binnen gaan komen. Dat de Engelsen ook al onderweg zijn. Dat de Britten zelfs al in het Bois de Lessines gesignaleerd zijn. Dat de Duitsers er vanonder muizen langs Ninove 'über Brussel’zoals ze het op onze muren geschilderd hebben.

Ik had toch veel meer volk verwacht.

Een tank. Op de Vrijheidsplaats. Zo’n lawaai, die rupsbanden. Mijn oren doen er pijn van. Waarom wuift die soldaat niet naar mij terug?

Wat doet hij nu, mama? Zeg het hem toch!
Dat ik maar een jongentje van negen ben.
Dat ik alleen maar blij ben dat de oorlog gedaan is.

Dat ik niks tegen de Duitsers heb.
Tegen de Engelsen ook niet.
Als het maar geen oorlog meer is.

Zeg het hem! Dat ik geen geweer heb.
Ik heb geen Lüger en al helemaal geen mitrailleur.
Zeg hem dat hij mij niet mag doodschieten.

Ik ben gewoon een oorlogsverslaggever.
Enfin, bijna. Later wil ik het worden.
Oorlog is iets van grote mensen.

Ik doe niks verkeerds. Ik heb nog zoveel te doen.
Alleen maar wat met mijn cocarde staan zwaaien.
Als dat ook al niet mag op een dag als deze.

Waarom draait hij die mitrailleur naar mij?
*

Wil je mij bang maken, soldaat?
Sorry maar ik ben niet bang. Wat zou ik?
Jongens van negen zijn niet bang.
Ik ben lid van het verzet. Hoor je me.
Ik verzet me. Zie je, ik lach naar jou.
Zie je me lachen? Zie je mijn tanden?
Waarom lach je niet terug?

Waarom staan je ogen zo kwaad, soldaat?

*

Schiet dan, als je durft. Is het al wat je kan?
Moest je daarvoor helemaal van Berlijn naar hier komen?
Jongens van negen zomaar dood schieten?

(Ik hoop dat mama mijn schriftjes vindt.)


'De Nalatenschap’. Roman.
Copyright: Stef Vancaeneghem.

(Hoewel 'De Nalatenschap’ gebaseerd is op historische feiten en authentiek bronnenmateriaal, gaat het hier om een literaire interpretatie. Verantwoording van de bronnen cfr.9.08.2008. Foto: Eric Zonneman.).