10 maart 2006

DE SCHRIJFHEREN (8.5)

Roman

Voorzichtig schudt mama cokes van Spiers Charbons Belgacine in de Surdiac.

‘Idealisme wat koopt ge ermee, geen kolen.’

Zoals elke avond heeft ze mij ondervraagd, deze keer tot Karel Martel.

‘Wie heeft hij tegengehouden, Charlie ?’

‘De Irokezen?’
‘Ge speelt met mijn zere voeten.'

Ze heeft een hielspoor in de rechtervoet, loopt er het land mee af op zoek naar soelaas. Ze wil geen operatie vanwege haar suiker. Overal sturen ze haar wandelen, met haar zere voet.

‘Uw meester gaat morgen zoveel patiëntie niet hebben.’

Meester Kilo. Hij verkoopt patatten van zijn land op de Kwaremont. Hij laat ze leveren door Lucien, de bierafzetter van de Roman, in een bruine Bedford vol Romy Pils, Dubbelen Bruinen en Almudler. Net een Dinky Toy in het groot met houten latten aan de zijwanden. Lucien stottert. Hij vindt Vaaannitssssen een sssssuperssssssprinter.

‘Wie hield hij tegen in Poitiers, denk aan onze fluitketel, Charlie.’
‘De moor?’
‘In welk jaar ?’
‘In 1732 ?’
‘Duizend mis.’

Ze zingt het lied voor dat ik moeten leren voor de prijskamp zang.

‘Ge moet vocaliseren, Charlie.’

Ze laat haar stem op en neer glijden, legt de handen op de heupen, wiebelt beurtelings met de linker-en rechterschouder naar voren, zet een stap naar mij toe, draait zich dan weer om zoals die van Volksdansgroep ‘t Haasken doen in hun Tirolerkleren op Rerum Novarum in de wei naast de Kapel van Wittentak. Ze klapt twee keer in de handen, keert zich lachend naar mij om, zakt door de rechter knie. Haar hielspoor is volledig vergeten, de magie van de zang. Geen twijfel ze is de vrolijkste en de liefste, ze ruikt naar Eau de Cologne 411 . Het flesje staat op de toilettafel in haar kamer. Ze probeert danspasjes op het glimmend parket van de veranda, grijpt me vast. Als volleerde actrice van Theater Voor Taal en Volk wil ze me leren voordragen.

De krekel sjirpte dag en nacht
zo lang het zomer was
komma diep ademen
wijl buurvrouw mier
bedrijvig op en neer kroop
hier het ritme opdrijven
zie ze lopen door ‘t gras
ik vrolijk je wat op zei hij
glimlachen altijd glimlachen
kom luister naar mijn lied
en die handen uit uw broek
een fabel van Jean de la Fontaine
hoe ge wilt niet buigen
wie voordraagt die buigt


Ze tekent mijn klasagenda zonder te lezen wat er staat :

‘Charlie is een droomkop, een vliegske en hij vliegt ermee mee’.

‘Ermee mee.’ Het klinkt als een kreet uit het Afrikaans lied dat we zingen als de paters van Kongo komen en de turnzaal vol hutjes staat en olifantentanden van ivoor en de missiepater vertelt hoe ge op een doodgewone dag geroepen wordt door God en de Kongoboot neemt naar Coquilhatstad. Ze geeft mij geld voor de choco en kaft mijn boek gewijde geschiedenis.

‘Ze hebben hem erin gerold onze Germain. Steek alles weg in uw boekentas. Ik ga het u vertellen. Ge zijt nu groot genoeg.’

(Vervolgt).

Uit : ‘De Schrijfheren’. Roman. Copyright Stef Vancaeneghem.

09 maart 2006

EGOSTRIP (67)

Gelijk of da’k het u hier zegge moatse vent mijne jongen. Ge moet de Martino gekend hebben. Anders hebde daar geen gedacht van. Verstade mij? Wij zijn daar ne keer binnengestuikt. Welwelwel, santé mijn ratse. ’t Was met onze president van de Chardon des Dunes. Diene mens had zijn schoon foularken in de soie naturelle aan van bij Butch en onder zijnen arm al zijn geld en zijne passeport in een sacochke in de croco van in de Samdam. Mijne goeien moat den bekende Gentschen rallypiloot Andy was ook met ons mee. Kende Andy niet? De vierentwintig uren van Ieper? De Nacht van Oostende? De Boekels van Spa? De Coupe van de keunink in Francorchamps? En zijne copiloot Muurtgat? Nee, niet Muurtgat van den Duvel. Muurtgat van Muurtgat, tout court. Diene mens werkteget als biersteker bij de Celta Meiresonne, zodus. Ook van de partij was meneer Allonsius die een zeer hoge positie had aan ’t stad Gent en ne schonen bureau aan t Koorenmetershuis.

Onze president wildeget genen Martino hij mag ’t hij geen anchoits. Hij had meer goesting naar nen Dame Blanche met drie bollen. Hij zettege hem azo een beetje apart van ons aan een tafelken in de fond gelijk nen seigneur. ’t Was al achter de renovatiewerkingen van de Martino alles schoon proper. Nie meer gelijk da wij het nog geweten hebben in de tijd van meneer Raymond, als we met den basket in den Bateas gingen spelen tegen de bruutzakken van Gasbol Gent. Onze president besteldege sebiet van den eerste keer twee kannen chucola voor op zijne krem, gene gewonen. Wij zeggen hem nog president ge gaat moeten spuien jong al die chucola dat is slecht voor uwen pancreast maar geen avance. Hij pakt mij toch wel die eerste kanne en giet ze gelegans over zijne krem g’had het moeten zien dégoulineren langst alle kanten van zijn coupeke. Sebiet daarop pakt hij die tweede kanne en giet ze in één geute azo van boven zijn hoofd tot in zijn keelgat.

’t Staat daar ne piepoo aan den toog. Benito heette g’hij. Enfin zo noemdegen z’hem daar. Hij trekteget een beetse op Freddy De Kerpel. Schone bruin en overal spieren gelijk bussels poreie. Ik zegge nog tegen mijnen goeien moat Andy naar mijn gedacht is dat verzekerst nen vreemden van Tscjefkesloatmeekeien. Zegt diene gast tegen de serveuse zo zegt hij zoetse geef mij ook azo ne keer ’n kanneke van die chukola voor op de krem astublieft. Sebiet Benito mijn loetse, zegt ze. Da was 'n koppel die twee da konde zo zien. Zij mee nen decolleté voor scheel van te kijken gelijk Jerry Lewis geel haar marchandise g’etaleerd over den toog. Benito pakt da kanneke chucola en marcheert ermee dwars door de zale van de Martino tot vlak voor onze president aan zijn tafelke. Hij kiepert hij geel die kanne over het verdwaasde wezen van onze president. Voilà zegt hij. We gaan wij u hier schone manieren leren. Ge zult gij de mensen van den horeca in ’t vervolg wel een beetse leren respecteren. Pakt uw jeannettesacocheken en maakt dadde hier voorst zijt en dat we u hier nooit nie meer were zien. ’t Is hier de Martino geen varkenskot hebde mij verstaan?

Zo is da gebeurd jong gelijk da’k het u hier vertelle vraag het aan mijne goeien moat Andy. Wij zijn wij dan allemaal meegeweest naar buiten. Solitair met onze president wa moede doen. We waren wij grovo modo met een stuk of twintig. Nie mee willen president, zegt meneer Allonsius we gaan wij hier in ’t Park Hotel op ons gemak nen Irish drinken. Maar mijne moat Andy heeft ons allemaal meegesleurd naar den Old Wheel voor La Bamba te gaan dansen met de schone wijven. Daarachter ook nog nen mazout in de Scotch Inn. Daar zijn we nie lange gebleven. ’t Zaten daar just nog twee afgelekte tallooren aan den toog die wildegen dat we Pimms trakteerdegen maar nie mee ons. En daarbij, Andy moest ’s anderendaags koersen in Basècles en ik moest mee met mijne moat Andy, om zijn regenbanden te steken.

Theater VT speelt ‘Martino’ een komedie van Arne Sierens in een regie van Sven Ronsijn op 10, 11, 17, 18, 24 en 25 maart om 20 u.
Reserveren via 0478 888 444 of via www.teatervtv.be (reservatie gewenst).
Niet te missen, de Martino uit de Gentse Vlaanderenstraat alsof u er zelf zat. Puur genieten.

08 maart 2006

DE SCHRIJFHEREN (8.4)

Roman

‘Onze Romain is er beetje bij beetje in meegesleurd,’ zegt mama.

We zitten naast de gloeiende Surdiac in de veranda. Ik mag kolen bijscheppen uit de geblutste koperen ketel. Vooral niks morsen, mama heeft met Emilie net het visgraatparket geboend. De plek ruikt heerlijk naar Teintécire. Gisteren hebben ze het zilverwerk afgewerkt met Silvo, morgen doen ze de kopers met Sidol. De grote lenteschoonmaak. Matrassen worden op de binnenkoer grondig uitgeklopt, dan omgekeerd weer op de bedden gelegd. Er wordt met emmers water gesmeten, geboend, afgestoft, genaaid, hersteld, gebreid, gesproeid, gewassen, geschrobt. Het huis zit vol leven. Mijn broers wrijven de Kapitän onder de Simonis, mijn zus bakt Guiche Lorraine . Grootvader herstelt tafelpoten en behandelt de ijzeren terrastafel met Rumine. Het duivenhuisje van steen geeft hij een nieuw laagje. Het dak bloedrood, het geveltje vanille. Grootvader heeft goud in zijn handen. Hij herstelt de schommels, oliet de roulementen van mijn pedaalkar, dicht gaten in mijn luchtmatras, lapt de Alpino-scoutstent op, herstelt de Jokari en trekt een telelift van het platform naar de rotspartij beneden. Hij leert me hoe ik een fietsband moet herstellen. De binnenband eruit met speciale sleutels die ik achter de buitenband pits en zo geklemd het wiel rond draai. Lekke binnenband oppompen, in een emmer vol water plonzen en zien waar de bubbels zitten. Binnenband rond het gaatje zorgvuldig afwrijven met licht schuurpapier dan lichte druk op de solutie van bij Velos Boulaert, een Rustientje hard ertegen en ik win morgen de Tour de France.

Binnenkort is het Drievuldigheidszondag. Dan komt de hele familie. Tante Zulma, tante Hélène, tante Gabrielle, tante Rachel, tante Emma en nonkel Oscar die meer dan honderd is. Ze zijn allemaal familie maar van voor mijn tijd, zegt mama. Ik mag dus vooral geen zakgeld verwachten. Dat zou die mensen ruïneren. Zoveel achterneefjes en nichtjes. Ze aaien graag over mijn haar, à la brosse.

‘Gaat hij pater worden, gelijk onze Leon in Silver Plata ?.
‘Hij heeft van onze Marcel.’
‘De kin vooruit. Een echte Puis.’
‘Dat gebogen rugske. Onze Oscar.’

In de veranda kijken ze samen naar oude familiefilms, alle jaren dezelfde. Doopfeesten, communievieringen, trouwpartijen. De reis naar het Vierwoudstedenmeer. De processie van Palmzondag. Mijn zus zwaait met een palmtak. Mijn broers zijn apostelen van Jezus. Scoutsuniformen. De remonstrans op de Steenbrugge. Grootvader draait reuzefilmrollen af.

‘Familie Puis aan Zee.’
‘Familie Puis in Zwitserland.’
‘Familie Puis in Blankenberge.’
‘Familie Puis op de Mont-Blanc.’

De filmbanden schieten om de tien minuten van de rol. Dan sakkert hij. De anderen lachen en schreeuwen. Als de film weer draait, geven ze allemaal tegelijk commentaar. De mannen drinken Bols uit bruine aarden flessen. De vrouwen nippen Mandarine Napoleon, de rechterpink richting hemel. De oudsten maken klikgeluiden met hun mond, ik wil nooit oud worden. Nonkel Gerard haalt zijn tanden uit de mond en zet ze in een bierglas op de schouw. Elk jaar doet hij dat en elk jaar vlucht tante Leonie daarop naar de keuken, zien we ze niet terug, tot ze door haar zusters weer naar de veranda wordt gesleurd. Nonkel Marcel ‘explikeert heel simpel’ aan wie het horen wil de vele vertakkingen van de stamboom Puis.

‘Van de Deriemaeckers naar de Vandenhouckes , zo langs de Baekelandts naar de Van Coppenolles, via de Van Overtveldts en de Wymeelsen, de Van Ongevalles , de Verbruggens en de Lauwereynsen, de Desmijteres en de Donckerwolckes zo in rechte lijn naar Puis.’

Alleen tante Louise die het nog horen wil. Nonkel Marcel zit nu al in de jaren veertienhonderd, hij wil doorstoten naar dertienhonderd. Om te zien of de Puizzen mogelijks een beslissende rol gespeeld hebben in de Guldensporenslag.

‘Een baljuw. Een buffetarius van het Kapittel, we zijn van goed volk.’

Hij vertelt tante Louise hoe buffetarius Jacobus Puis in 1520 een reprimande kreeg van het Kapittel van Sint-Hermes.

‘Louise luister, volgens mijn recherches in de Rijksarchieven verkocht Jacobus armreliekhouders die hij de vrouwen aanpaste.’
‘Et après, Marcel?’
‘Hij bepotelde de jonge deernen.’
‘Tu me racontes des bétises.’
‘C’est officiel, Louise.’
‘Gelezen in de Kronijken van het Kapittel.’
‘Hoe kan hij onze voorvader zijn, als hij pater was.’
‘Justement, hij piest naast de pot enfin.’
‘Langs die lijn en dan zo.’
‘Mais alors nos sommes tous des bâtards ?
‘Paterskinderen. Vondelingen. Spanjolen. Hoerejongen. Het zit hier allemaal rond deze tafel.’
‘M’enfin Marcel, cela ne se dit pas.’

Na de taart kijken we op het balkon naar de Fiertelprocessie met de relieken van de Heilige Hermes. Er loopt een duivel mee, hij is geschminkt als een bommel van carnavalsgroep De Duivels op de Zotte Maandag. Hij loopt vastgeketend aan het paard van Hermes. De duivel kan mij nooit raken met zijn drietand, ik zit hoog en droog. Ik heb al mijn zonden gebiecht op Paaszaterdag en er is bijna niks meer bijgekomen sinsdien behalve mijn zondige gedachten in bed s’avonds. Dat ik vrij met Emilie en dat ze me kust op de mond. Tante Zulma heeft drie dozijnen mattetaarten mee, tante Hélène zeven Quatre Quarts, tante Louise levert honderdtwintig wafels.

‘Dat we niet in affronten vallen.’
‘Alles met goeie boter.
‘Er zal niemand ziek zijn zo licht.’

Mama heeft gevraagd dat mijn zus en broers voor muziek zorgen, op de nieuwe pick-up van Grundig. Mijn zus draait platen van Peter Paul & Mary voor de compagnie, zelf houdt ze meer van Paul Anka. Oh sweet Diana. Mijn broers draaien Louis Prima.

I’m just a gigolo
And everywhere I go
Wedabedoebiedoebadie

De anderen moeten er maar van houden, vinden mijn broers.

‘We draaien geen schijtmuziek.’

Emilie heeft een nieuw lief, een vlasboer uit Desselgem. Mama zegt dat hij een wil heeft van ijzer. Elke zondag komt hij Emilie halen op zijn lichtgroene Vespa. Hij heeft twee helmen van Ovior, een voor hem, een voor Emilie. Ik mag een rondje mee.

‘Ik moet toch essence pakken aan de Castrol.’

We rijden de Hotond boven, dan de Kwaremont weer af. In de afdaling wijst hij naar de vitessemeter. Hij draagt lederen handschoenen met gaatjes, zijn handen trillen aan het stuur. Bijna honderd. Als Emilie daarna met hem wegrijdt op de Vespa en naar mij wuift, kriebelt het in mijn onderbuik en in mijn keel. Ik denk dat ik verliefd ben op Emilie maar ik kan haar nog geen toekomst bieden. Ik heb mijn jeugd mee maar nog geen positie. Haar lief heeft haar een salon gekocht en een wasmachine van Constructa. Daar kan ik niet tegenop. Bij de Algemene Spaar & Lijrentekas heb ik tweeduizend frank staan. Ik vind hem sympathiek, voor een jongen uit de West-Vlaanders. Ofschoon grootvader zegt dat ik moet oppassen met West-Vlamingen.

‘Als ik door het Kortrijkse rij, hou ik één hand op mijn portefeuille,’

(Vervolgt).

Uit : ‘De Schrijfheren’. Roman. Copyright Stef Vancaeneghem.

07 maart 2006

DE SCHRIJFHEREN (8.3)

Roman

Leonard Notelaar sprak over God alsof hij gisteravond nog met hem de inval op Santo Domingo had besproken in Le Bilboquet, de pub om de hoek waar we na sluitingstijd neerstreken om er de wereld te redden. Je kreeg er hopen pindanootjes bij de Watneys. Er stond een Wurlitzer van zilver en lila met erin No milk today van Herman Hermits en Crimson and Clover van Tommy James & The Shondells. Op donkere avonden werd er geflirt in het dieprode fluweel en al eens een profijtig pasje gedanst. God was zo te horen een oude borrelmaat van Notelaar. Hij ging hem als het ware wekelijks met een korfje fruit en galetjes opzoeken in het oudmannekenshuis.

‘Jezus Cristus.’
‘De Maagd van Orleans.’
‘Martelaar Luther King.’
‘De zo katholieke Kennedy’s.’
‘De kardinaalsrode Romero.’
‘God laat al zijn maatjes graag afslachten.’
‘Martelaren.’
‘Vrijheidsstrijders.’
‘Rechtenbepleiters.’
‘Klootjevolk.’

Hij was graag brutaal, al ging het hem om het woordenspel. Hij wou dat we op het scherp van de snee bleven. In dat woordenspel relativeerde hij constant zichzelf helemaal. Zichzelf wel, zijn ideeën nooit.

‘Jullie hebben het recht het met mij eens te zijn.’
‘Dit zeg ik op grond van mijn grote ervaring.’
‘De ervaring leert me dat de ervaring me niks leert.'’

Het wende, al lag dat voor de buitenwereld moeilijker. Wie hem niet kende, was na een paar krasse uitspraken al totaal van streek.

‘Keelkanker ?’
‘Je hebt geluk, interessante kanker.’
‘Veel verwikkelingen.’
‘Niet zomaar ‘n kortstondig pancreasgedoe.’
‘Ach, we krijgen het allemaal.’

Niemand van buitenaf slaagde er ooit in met Notelaar één ernstig telefoongesprek te voeren. Nog het minst onze algemene bestuurder.

‘Désirrré Mobutu Seseko à l’apparrreil.’
‘Mossieu l’ administrrratui jénérral !’
‘Je vous fais grrand bonzjoe !’

Hij had altijd alles gelezen, gezien, gehoord. Hij las tal van verschijnselen die ons verbaasden. Extreme bladen, ledenbladen van obscure verenigingen. Hij pakte uit met auteurs van wie we nog nooit gehoord hadden.

‘Esther Vilar, verplichte lectuur.’
‘De lust tot onvrijheid.’
‘Als bange wezel heeft de mens niks liever dan dat alles voor hem beslist wordt.’
‘Dat geeft hem de illusie van zekerheid en duurzaamheid.’

Eerst kwam hij binnenwaaien als een lentebries, straalde hij lichtbundeltjes van kennis op onze desk na de donkere jaren. Hij was een aristocraat van de eruditie, een meester in de verbale veldslag. Met zijn pretoogjes kreeg hij iedereen plat. Hij werd onze schrijfheer. Spelenderwijs bracht hij ons zijn eindeloze liefde voor de taal over. Hij tilde onze schrijfarbeid tot een niveau waarop zwoegen genoegen werd en puur schrijfgenot verwerkte.

‘Leesplezier is het vermoeden van schrijfplezier.’

Notelaar duidde mij aan als vertegenwoordiger van zijn redactie op de maandelijkse bijeenkomsten van de raad van Bestuur. Hij liet me geen keus. Hij wou dat ik met hem totaal nieuwe wegen zou inslaan. Gauw zou me duidelijk worden dewelke. Zijn vader had fout gezeten. Heel het denken van Leonard Notelaar werd er door verkleurd. De kleur zwart. Een keer je dat in de gaten kreeg, zag je dat zijn hele zoektocht er een was naar het postume gelijk van de vader. Zijn familie had zwaar geleden onder de keuzes van de vaderfiguur. Zijn vader had gedweept met de groot-Germaanse gedachte. Volgens Leonard Notelaar volkomen terecht. Vader had alleen wat pech gehad. De besten zouden het in het Vierde Rijk tenslotte toch halen. Zij zouden het klootjesvolk finaal bezigen, tot meerdere eer en glorie van de beteren die tenslotte De Ideale Staat zouden beheren.

‘Meesters en knechten.’
‘Heersers en slaven.’
‘Herrenvolk, klootjesvolk.’

Wat komen moest, zou komen. Ik moest daaraan meewerken. Ik moest deel worden van dat grote geheel.
Ik, Charlie Puis. Zijn koelie, zijn Boelie.


(Vervolgt).

Uit : ‘De Schrijfheren’. Roman. Copyright Stef Vancaeneghem.


06 maart 2006

DE SCHRIJFHEREN (8.2)

Roman

‘Wanneer schrijf je moest je, wanneer mocht je?’

Na lange schrijfdagen vol hindernissen en rennen tegen de deadline, kon het ons doorgaans geen zak meer schelen. Tussen zijn taalwenken en aanwijzigingen door over een krachtiger titel, een betere inleiding, mikte Leonard Notelaar zijn gebruiksaanwijzingen voor ons ‘ellendig hondenbestaan’, zoals hij het journalistenleven omschreef.

‘Alle goede dingen zijn slecht, alle slechte dingen zijn lekker.’

Wij beseften dat we het nooit konden halen van zijn ervaring.

‘Blijven oefenen, Boelie.’

Af en toe noemde hij me Boelie, naar een personage van Cees Nooteboom.

‘Ze moeten hem niet in Holland, Cees omdat liever op zijn berg zit in Spanje.’

Nooteboom verdiende het gelezen te worden. Behalve Willem Elsschot kende niemand anders genade in zijn Republiek der Letteren.

‘Vriendenclubs. Mandarijnen. Geneuzel in de marge.’

De ene woordenstrijd speelde zich af op de grenzen van de vorm, De andere moest vooral de inhoudelijke discussie voeden.

‘Een goed stuk is een stuk dat je als lezer zelf had willen schrijven.’

Knap vermoeiend. Hij haalde al je zekerheden onderuit, deed niks liever dan je eigen woorden tegen je in te zetten, debiteerde kwinkslagen aan de lopende band. Bezoekers keken toe hoe genadeloos het er aan toe ging. De angst sloeg hen om het lijf toen ze zagen hoe Notelaar een pas aangeboden stuk van ons fijntjes bleef vermalen tot snippers voor de prullenmand. Ze kwamen net nog wel hun nieuwste meesterstuk aandragen.

‘Ga die rommel elders slijten.’

Alleen de dapperste medewerkers durfden het aan zich te moeien in discussies. Pater Van Wijnen deed het. Van Wijnen was een vinnig kereltje, gehard door de Societas Jesu. Hij was medewerker van Wereldwijd , correspondent voor Jeune Afrique en tipgever voor La Croix. Van Wijnen kwam altijd aandraven met verhalen over de onderdrukte volkeren van Bolivië, Guatemala en Nicaragua . Hij had het graag over de dageraad van de bevrijding waarbij iconen als Che en Allende nooit veraf waren. Volksopstanden wisselden er af met orkanen en aardbevingen. Terwijl de Belgen drukte maakten over de nieuwe Volkswagen Golf werd de mensen ginder geen eten gegund. Van Wijnen vond de prijs voor een Ferrari die De Autogids publiceerde ronduit decadent.

‘Daarmee kan je een heel stuk Mauretanië irrigeren.’

Notelaar zag zijn kans schoon.

‘Mauretanië, daar veegt Enzo Ferrari compleet zijn reet aan.’

Van Wijnen wou ook altijd rekeningnummers onderaan zijn verhalen. Er kon gestort worden. Voor een waterput, een Toyota Land Cruiser.

‘Zal ik er ‘s mijn eigen nummer onder zetten? Ik wil best wel ‘s naar de Markiezen.’

Eén keer heeft Van Wijnen het geprobeerd zich te moeien in een geschil tussen Notelaar en de redactie.

‘Van Wijnen, dat elk zich moeit met de zijnen. Ga El Salvador bevrijden met uw wijwaterkanon.’
‘Grof. Nobele journalistiek is anders.’
‘Van uw nobele dialectiek krijg ik sciatiek.’

Pater Johannes Bergmans die de filmfestivals van Berlijn, Venetië en Cannes had gevolgd, dweepte met Jean-Luc Godard en Louis Bunuel. De lezer diende volgens hem te worden opgevoed tot het smaken van de betere auteursfilm. Niet zo voor Leonard Notelaar.

‘Een goeie film, dat is af en toe een lekker wijf zien pakken.’

Pater Van Gent volgde Vaticaanse zaken. Op een dag wachtte hij op Notelaar met een verhaal over de Osservatore Romano. In afwachting zou hij ons eens vaderlijk troosten.

‘Heb vertrouwen, de tijd van gaan komt ook voor Leonard Notelaar.

Notelaar haatte hem.

‘Die lakei van Caritas Calotica komt hier achter mijn gat in mijn rapen schijten, terwijl ik verse hopscheuten nuttig met mijn lief.’

Op een dag vroeg pater Van Gent Notelaar of hij onze redactie op Goede Vrijdag om drie uur mocht toespreken. Notelaar zei dat hij op dat moment een rijkelijk besprenkelde receptie schikte te geven voor zijn zestigste verjaardag.

‘Elke vader die zijn zoon aan het kruis laat nagelen voor de stoten van anderen verdient onmiddellijke internering.’

Pater Van Gent zei het jammer te vinden dat de heilige opdracht van Jezus, aan Notelaar voorbijging. De toespraak op Goede Vrijdag was traditie. Embargo was ooit mee opgericht door geestelijken ter verheffing van het volk. Tot de komst van Notelaar werd het medewerkerstand nog druk bevolkt door allerlei geestelijken van ordes die buiten mochten. Na de raafzwarte soutane en de muisgrijze clergyman waren de meeste geestelijken in Vlaanderen overgestapt op de viltgroene jagersjas met chapka van zwart astrakan. Notelaar zei dat Van Gent het voortaan beter elders kon gaan schudden.

‘Zoals pater Damiaan.’

(Vervolgt)

Uit : ‘De Schrijfheren’. Roman. Copyright Stef Vancaeneghem.

05 maart 2006

EGOSTRIP (66)

Veertig jaar heeft Ulrich Libbrecht hardnekkig gezocht naar de filosofie van Boeddha. Die ervaring heeft hem geleerd dat literatuur over het boeddhisme vaak verwarrend en tegenstrijdig is. Zelfs in die mate dat talloze geïnteresseerden moeten toegeven dat ze het niet begrijpen.
Ulrich Libbrecht: ‘Hoe meer ik over het boeddhhisme las, hoe rommeliger het allemaal voor mij werd. En des te meer geraakte ik ervan overtuigd dat het tenslotte een toonbeeld was van oosterse irrationaliteit.’

Zulzekenaar Libbrecht spreekt als hoogleraar Chinese filosofie en Boeddhologie aan de faculteit Letteren en Wijsbegeerte in Leuven en Comparative Philosophy aan het Hoger Instituut voor Wijsbegeerte met enige kennis van zaken.

Hij stopte met zijn jarenlange zoektocht doorheen de complexe boeddhistische literatuur en probeerde veeleer te achterhalen welke logica er in het boeddhistisch systeem verborgen zat.
Ulrich Libbrecht: ‘Ik begon te begrijpen dat we een onderscheid moeten maken tussen het boeddhisme als religie en het boeddhisme als filosofie. Volksreligies beantwoorden aan de existentiële nood van de kleine man en vinden hierin hun bestaansreden. Maar men mag ze niet identificeren met religie als zodanig. Ik ben alleen geïnteresseerd in de dieptestructuur. Ik beschouw het boeddhisme dan ook niet als een religie, maar als een filosofie.’

Het resultaat van zijn zoektocht staat te lezen in ‘Boeddha en ik’, een razend interessant boek dat zich vlot laat lezen en bijwijlen uitpakt met schitterende vergelijkingen zoals deze van de oceaan waaruit onze levens als golven opkomen, uitdeinen, weer oceaan worden. Libbrecht zet ook mooi uiteen hoe het boeddhisme perfect in overeenstemming te brengen is met de wetenschap en tegelijk plaats geeft aan de emotionaliteit der zachtmoedigen. Liefde voor het al, mededogen voor mens plant en dier en de voor boeddhisten spreekwoordelijke tolerantie zijn nooit ver weg. Ze maken van dit boek een pareltje van geavanceerd comparatief denken. Een aanrader. Hierna even deze passage om op smaak te komen.

‘Geen enkele mens kan zuiver wetenschappelijk leven. Er is in het leven zoveel spontaniteit die men niet moet proberen te duiden in rationele schema’s. Zen ziet het als volgt. Een duizendpoot is aan het wandelen. Iemand vraagt hem hoe hij dat toch voor elkaar krijgt, met al die poten. De duizendpoot zegt: ‘Daar heb ik nog nooit over nagedacht, maar ik zal er eens op letten.’ Terwijl hij dit doet, slaan al zijn poten door elkaar – in feite was zijn verstand tussen zijn poten geslagen.’

Boeddha en ik.’ ‘Ontmoeting in de diepte.’ Ulrich Libbrecht. Lannoo.

DE NIEUWE RONSENAAR (60)

Ooggetuige Joost Hijsselinckx:

‘Ronse interesseert hen niet’.

Joost Hijsselinckx, ex-Vlaams Belang en inmiddels kopman van de lijst ‘Het Belang van Ronse’, doet tegenwoordig nog wel wat meer dan ludieke doordenkertjes bedenken en uit te pakken met ‘Konijn op zijn Ronsies’ (lees zijn hilarische comment op DNR 59). In de weekendeditie van De Morgen vertelt hij hoe het er bij Erik Tack, binnen het Vlaams Belang in Ronse echt aan toegaat. Zo horen we het eens van iemand die het kan weten. Tegelijk bevestigt Joost nogmaals zijn stelling dat het Vlaams Belang hier naar alle waarschijnlijkheid in Ronse géén degelijke lijst zal kunnen samenstellen: bij gebrek aan voldoende valabele kandidaten.


Leegloop

We citeren uit de bijlage ‘Reporter’ van De Morgen van dit weekend: een knappe reportage van onze collega Tom Cochez over de ruzies binnen het Belang op lokaal niveau, hier en elders.

‘Nog zo’n alleenheerser is de Ronsense VB-voorman en Vlaams parlementslid Erik Tack. Uit protest tegen ‘de keizer van Ronse’ liep zowat de hele partij leeg. Nochtans haalde het VB in Ronse in 2000 een monsterscore en mocht het zes gemeenteraadsleden leveren. Van de oorspronkelijke zes blijft naast Olivier Renaer alleen nog Tack zelf over.’

‘Het Vlaams Belang heeft geen interesse voor Ronse’.

‘Het Vlaams Belang heeft in Ronse hetzelfde probleem als op veel andere plaatsen’, zucht Joost Hijsselinckx, ex-VB’er die in 2006 met een eigen lijst naar de kiezer trekt.
Joost: ‘De partij is simpelweg niet geïnteresseerd in het lokale niveau. Ronse is een typestad waar alle problemen die het Vb groot hebben gemaakt, aanwezig zijn. De partij scoorde hier zeer goed en toch wordt er niet naar omgekeken.'

Weg of vervangen

Joost: 'In 2000 waren we met vier of vijf gemotiveerde mensen en hebben we zeventien mensen op een lijst gekregen. Daarvan zijn er nu nog twee over. Nochans heeft Tack ze een voor een uitvoerig laten screenen. De anderen zijn weg en werden vervangen door typische lokale VB’ers, mensen zonder politieke interesse. Het zijn vaak sociaal achteruitgestelden zonder enige zeggingskracht.’

Van kwaad tot erger

Joost: ‘De partijtop heeft nog geprobeerd om mij aan boord te houden, maar de samenwerking met Tack lukt niet meer. Het was hij of ik en de partij wilde vanzelfsprekend liever een lokaal gemeenteraadslid dan een Vlaams parlementslid slachofferen. Het gevolg is wel dat het VB naar alle waarschijnlijkheid geen lijst zal kunnen samenstellen in Ronse. In 2000 was het al bijna onmogelijk om kwalitatief politiek personeel te vinden. Nu wordt het alleen maar erger.’

Zo horen we het eens uit onverdachte bron. Waarvan akte.