30 november 2007

BLUE MOON


3.

Met onze groep ‘De Snukkende Snaren’ treden we op in Home Prinses Delphine voor een koffiekrans. We staan geboekt vanaf zestien uur. Eerst moeten onze toehoorders hun middagdutje doen. Het is beter ervoor dan tijdens onze performing act, zegt de verantwoordelijke. Hoe zal je trouwens zelf zijn op die leeftijd? Denk daar maar eens aan. Het komt sneller dan je denkt.

Bejaarden zijn een dankbaar publiek. We krijgen er veel liefde van terug. Ze lachen minzaam naar ons. Zelfs als we eens, zeer uitzonderlijk, naast onze noten snukken. Omdat we een minder dagje hebben, vanwege de regering die er maar niet komt en de levensduurte die omhoog gaat. Muziekvirtuozen als wij zijn ook maar mensen.

Een plezier om te spelen voor bejaarden. Al bij de eerste tonen van ‘Capri c’est fini’ nodigen ze hun lief van twee kamers verder ten dans. Als Macca, onze zanger-vocalist ‘Ruby Tuesday’ van The Stones zingt, tranen de waterlanders in hun borden van Delfts Blauw met puntjes mattetaart erin.

Het milde uur van optreden geeft ons ruim de tijd om de twee megaboxen met stickers van Studio Brussel erop uit onze ouwe Ford Transporter te laden en onze drie microfoons op hun roestvrije staanders te monteren. Soms doen we een sound check. Soms spelen we direct met de ogen dicht. Tot de verantwoordelijke van de keuken ons komt zeggen dat het geluid veel te luid staat en de mensen tegen elkaar niet meer kunnen vragen om de melk door te geven.

Onze bezetting varieert van zeven tot veertien man. Er is een groot verloop want het blijft voor iedereen een hobby. We doen allemaal nog iets ernaast. Pannen leggen. Gevels schilderen. Begrafenisonderneming. Schrijnwerkerij. Allemaal, behalve ik die schrijf. Door de anderen wordt dat niet beschouwd als stiel, schrijver.

Van onze muziekkunst kunnen we helaas niet leven. Hoe graag we dat ook zouden willen. We hebben twee zangeressen met groot volume. Marie-Lou is caissière in de GB. Jannien is tandartsassistente in De Panne. Ze pendelt speciaal naar onze optredens. Ze loopt achter het gat van Brice, onze tweede charmezanger.

Het aantal micro’s – drie - blijft altijd onveranderd. Ook als we met veertien zingen en spelen. Het is dan niet alleen drummen aan de drums. Maar meer micro’s, zegt onze chef, dat geeft teveel miserie met de pie-ee.

(De pie-ee is een tent recht tegenover het podium waarin iemand zit die ervoor zorgt dat er een combi van de politie met girofares opdaagt wegens geluidsoverlast . We hebben geen pie-ee. Doorgaans hebben we nog niet eens een podium. Waar zouden we de pie-ee dan moeten zetten ik vraag het aan.)

Het belet ons niet van een breed eclectisch repertoire aan te durven voor gelijk welk publiek. We spelen voor mini-voetbalclubs en de judo. Op kerstmarkten. Voor buurt-informatie-netwerken. Op dorpsfeesten en jubilea. Voor dynamische zakenvrouwenclubs die zich anders vervelen Thuis voor de buis. Op autoshows. Openingen van café’s. Parochiefeesten. Torhout-Werchter. Het Sportpaleis, met Clouseau in ons voorprogramma.

(Ons mooiste optreden ooit was in het Stade de France in relais uitgezonden door La Cinq voor drie miljard mensen tot in de Territoires d’Outremer van La Martinque, de parel van de Caraiben. Johnny Hallyday stond die avond geboekt maar hij heeft niet kunnen zingen. Hij had in de Fouquet’s gezeten met Sarkozy en was te zat. Hij geraakte niet meer uit de helikopter van Michel Drucker die hem op het podium moest zetten. Wij waren zijn vervangingsact. Een triomf tot op de Marquiseneilanden. De mensen spreken er nog van in hun pirogues).

Ons repertoire mag er zijn. We gaan geen enkel muziekgenre uit de weg. Van Migraine Farmer voor de oudste bejaarden tot U2, voor de jongere senioren. Onze groep kent noch geluidsnormen, noch muzikale grenzen. Volgens onze chef mogen we ons geen enkele beperking opleggen en moeten we ook de moeilijkste stukken zoals ‘Wooly Booly’ van Sam The Sam and His Pharaos durven brengen. Het vraagt veel oefening maar ge gaat zien, zegt hij, het loont.

Want als we daarmee beginnen, met onszelf vast te zetten in één genre, bijvoorbeeld de Macarena, waar zijn we dan mee bezig? We spelen zowel op landingsbanen voor helikopters, als in de foyers van palliatieve diensten. Soms werkt ons optreden curatief en krijgen we felicitaties van het palliatief team. Dan brengen we een bijna-dode weer tot leven zoals Lazarus, de vriend van Christus, met een liedje als ‘Marina Marina’ en danst hij aan het eind van ons optreden zelfs de Vogeltjesdans. Hij die zonet nochtans zelf een vogel voor de kat was.

Soms brengen we een stevige meestamper als ‘You really got me’ van The Kinks en betekent ons optreden helaas voor sommigen een definitief afscheid van het leven. Dan spelen we bij wijze van postuum eerbetoon nog een toemaatje of twee.
‘Je rêvais d’un autre monde’ van Téléphone. ‘Sing c’est la vie’ van Bono.

Zelf speel ik didgeridoo. Een uiterst zeldzaam instrument in dit werelddeel, doch zeer geliefd bij ons vast publiek uit Melbourne. Gekregen van een fan uit Tiriti Matang, Nieuw Zeeland. Zoek het op met Google Earth.

Geen gemakkelijk instrument zo’n didgeridoo. Vergt veel ademruimte. Ik loop dan ook constant als een gek kilometers te vermalen langs berg en dal om aan mijn longinhoud te werken. Als ik het ding tegen mijn mond zet, lijkt het wel de slurf van een Red Hot Chili Pepper.

Er zitten sierlijke tekens op mijn didgeridoo, als van een totem. Dit om de eenheid met de natuur te benadrukken en om de Sacred Spirits op te roepen. Op betere dagen klinken mijn geluidsstoten als de kreten van de gnoe's bij hun grote oversteek. Op mindere dagen op de toeter van een trucker uit Kosovo.

Doorgaans zijn de mensen ons heel dankbaar en boeken ze ons direct terug voor volgend jaar. Ook vandaag blijken ze na afloop weer heel tevreden. We krijgen een klein aandenken van macramé. Volgens de verantwoordelijke zijn we altijd welgekomen in Home Prinses Delphine. Gewoon om er de Detol-sfeer eens te komen opsnuiven. Of om er definitief te vertoeven, als onze tijd gekomen is. En die komt rapper dan je denkt zegt hij. Wie zijn we om hem tegen te spreken.

‘Blue Moon.’ Roman. Copyright Stef Vancaeneghem.