DE BENIEUWDE RONSENAAR (58)
DE FIGNOLAGE VAN OMER PEVENAEGE
AANSLAG
Hebt Uw ook het gevoel dat de tijd rapper en rapper gaat als Uw vergelijkt met vroeger jaren? Allee, een mens is gedomme noch niet bekomen van de Kerst- en Nieuwjaarsdagen of het is alweer Bommels geweest! Die Bommels waren trouwens de Zaterdag slecht begonnen van wege een gestage, miezerige motregen die alles en iedereen tot op het bot doorweekte. Een normale mens blijft dan warm en droog binnen, maar Bommels, zoals Uw het weet, zijn alles behalve normale mensen. De Bommels zijn dan ook een Zottenfeest. De laatste jaren maakt hun eigen Commiteit wel reclame als zouden zij de eerste Carnaval van België zijn, maar eigenlijk liegen die mensen dat het niet schoon is. Ze doen er ook alles aan om het op een doodgewone Carnaval te doen lijken, met hun groepen en hun rare mutsen met bellekens. Zij nodigen nu zelfs Gilles uit in hun stoet! En dat kunnen dan toch ook geen echte zijn, want iedereen weet dat die nooit buiten Binches uitgaan, en dan noch alleen op de Vette Dinsdag! Dat het mij noch verwondert dat zij hun Koning noch niet tot Prins gedegradeerd hebben! En waarom zij dat allemaal doen weet ik eigenlijk niet, want als Dertienavond is ons Ronsisch feest uniek, maar als Carnaval kan het nooit meer zijn dan een flauw afkooksel van Aalst en andere. En dan spreek ik noch niet van de bloedsbroeders van onze zusterstad Kleve in Duitsland! Het zal wel allemaal voor de reclame zijn om veel volk naar het Stad te halen, zeker? Pas op, al die groeperingen brengen de meest verscheiden Ronsenaars bijeen en dat is op zich ook schoon in een tijd waar Uw U naaste gebuur ternauwernood noch de goede dag toewenst. Op die manier leren de mensen weer een beetje het groepsgevoel: samen de schoonste wagen ineentimmeren voor de stoet, samen ijveren om de Koning en Koningin uit U rangen te laten kiezen… En als dat na jaren ook noch eens lukt: een groot feest en dat fantastische gevoel: ’t is dank zij ons allemaal tesamen! Nu, de ware Ronsenaar, de echte Bommel trapt daar allemaal niet in! De echte Bommel, die komt Uw naar de aloude traditie alleen op de Zotte Maandag zelf tegen. Vergis Uw niet: Tot tien uren ’s avonds kunt Uw in U stamcafé op U gemak U Trappist nuttigen zonder te vermoeden wat Uw te wachten staat. Want pas rond dat uur sijpelen de eerste gemaskerden binnen. Maar nauwelijks een half uur later is het al de volle bak! En zelfs al die groepen leggen hun uniform de Maandagnacht af en worden ook anonieme Bommels die zich onherkenbaar maar vooral ongeremd in het feestgewoel storten, om pas op Dinsdagmorgen, als de cafébaas afgepeigerd zijn stoelen op de tafels begint te stapelen en de centimeter dikke laag confetti en andere buiten te keren, met zere voeten van het dansen naar huis hun roes te gaan uitslapen. Sommigen zijn ’s middags trouwens noch aan de rol. Maar bon, zoals Uw het weet, zouden Madame Tembuyse en ikzelf dus de Zaterdagavond samen naar de stoet gaan kijken, want regen of geen regen, die ging uit! Nooit gedacht dat Madame zelf in die natte omstandigheden zou uitgaan. Ik had dan ook niet meer de moeite gedaan van mijn plastron uit de kast te halen en mijn schoenen aan te trekken. Maar tegen zessen ging plots de deurbel, en daar stond ze! Met een paraplu in de aanslag waar ze zich een peleton hooligans met gemak mee van het lijf kon houden. Zodat ik toch maar mijn schoon kostuum aangetrokken heb en mijn beste hoed opgezet van bij Clarysse aan de Elzelestraat geweest. Wij waren noch niet gans op het trottoir of zij stak zonder boe of ba haar arm door de mijne en zo trokken wij dan het stad in. En ik moet zeggen: dat was toch een vreemd gevoel om na al die jaren alleen noch eens arm in arm langs de straten te gaan. Maar niet onaangenaam! En de stoet was het zien waard! En wat mij ook zoveel plezier deed: het meren deel van de groepen waren Ronsenaars! Wij zijn ook noch naar het vuurwerk blijven kijken, want tegen dat de stoet op de Markt binnen liep was het gestopt met regenen. En dat is toch wel een fantastisch schouwspel dat het Stad haar inwoners telken jare aanbiedt! Na afloop wilden wij noch een glas gaan drinken, maar in de café’s was er geen doorkomen aan: Uw kont er gewoon niet meer bij. En zo heb ik Madame Tembuyse dan maar naar mijn appartement geïnviteerd voor een goed glas Westmalle of ander naar keuze. Zij vroeg een Elixirken. Wat er dan mis gegaan is, daar heb ik nu nog het raden naar. Van enige conversatie was plots geen sprake meer en wij zaten daar gelijk in een stomme film van Buster Keaton geweest. Precies of Madame Tembuyse verwachtte iets van mij dat maar niet kwam. Wat overigens niet te verwonderen was, want ik zou niet geweten hebben wat. En even later ging ze dan naar huis, zonder haar druppel aangeraakt te hebben en mij in de opperste verwarring achterlatend. En ware het niet van die affaire met Vander Coilden Coletse van het vierde verdiep, ik denk niet dat ik noch de moed zou gehad hebben om haar onder de ogen te komen. Uw moet namelijk weten dat Coletse sinds jaar en dag twee zebravinken hield in een goudkleurige muit. Het waren twee schone vogeltjes met effen grijze veertjes, een zwartwit gestreept staartje en een oranjerood bekske. De handelaar had haar bij de aanschaf verzekerd dat het hier om twee mannetjes ging, zodat Coletse de beestjes met een gerust geweten Eddy en Freddy had genoemd. Het mens was danig content dat die twee zo goed overeen kwamen, te meer omdat ik haar had verwittigd dat het om miserie vragen was om twee mannetjes samen te zetten. Ik kreeg dan ook op onrechtstreekse manier mijn gelijk toen ze op een ochtend een ei in het kooitje vond. Bij nazicht door de Dierenarts bleek dat de genaamde Freddy van het zwakke geslacht was, wat één en ander verklaarde. Nu, Eddy en Freddy waren in heel het blok genoegzaam bekend voor reden dat Madame Vander Coilden haar kooitje op zonnige dagen voor de venster placht te zetten aan de liften van het vierde verdiep. Het zonlicht valt daar overvloedig naar binnen en die beestjes wipten dan ook naar hartelust rond en claxonneerden er tegen elkaar op los. Want schuifelen kont Uw dat geluid niet noemen. Dinsdagmiddag werd ik op brutale wijze uit mijn middagdutje gewekt door een bekend kattengejank. Toen ik mijn voordeur opentrok wist ik hoe laat het was, want daar zat parmantig Adhemar, de zwarte kater van Madame Tembuyse, met een grijs pluimke in zijn mondhoek en een triomfantelijke blik in zijn ogen. En voor hem op mijn deurmat lag het verfomfaaide overschot van één van Coletse haar tweelingen.Toen ik mij bukte om het beestje op te rapen sprong de moordenaar weer toe, maar gelukkig was ik hem te vlug af. Ik hield er wel een forse haal over mijn pols aan over. In mijn keuken legde ik het vogeltje voorzichtig op een verse neusdoek. Het was in de ongelijke strijd een groot aantal pluimen kwijtgeraakt en het daverde noch flink na van de alteratie, maar op het eerste zicht zat er noch leven in, want het toeterde mij zwakjes tegen. Ondertussen hoorde ik aan het gestommel in het trappenhuis dat Coletse ontdekt had dat één van haar lievelingen verdwenen was en haar geburen had op getrommeld om te helpen zoeken. Nu moest ik wel mijn stoute schoenen aantrekken en bij Madame Tembuyse gaan aanbellen. Want op mijn sloefen kom ik mijn appartement in principe niet uit. In twee, drie woorden de situatie uiteen gedaan en naar een oplossing gezocht. Want door de roddelcampagne van Rachelle de Gazet was het met de populariteit van Madame Tembuyse in onze blok maar droevig gesteld. We moesten ervoor zorgen dat haar naam in deze zaak niet zou genoemd worden. Zo kwam het dat ik die namiddag naar Tom & C° aan de Delhayze trok, waar ze gelukkig noch zo’n beestje in de voorraad hadden. Madame Tembuyse en ik hebben de nieuwe Freddy dan aan een dankbare Colette overgedragen, zogezegd nadat we het toevallig gevonden hadden. Ik had wel de voorzorg genomen om het uit zijn kartonnen verpakking te halen en in Madame Tembuyses vergiet gedaan, met een handdoek erover. Het slachtoffer van de aanslag revalideert nu bij mij in de keuken, in een kooitje dat ik zelf met wat hout en muggengaas ineen stak en vanwaar het alweer lustig trompettert. Want met een echte vogelmuit naar huis komen durfde ik niet. Stel Uw voor dat ik op Rachelle Desmaele was gebotst.
Pevenaege Omer
(Ingezonden tekst van onze correspondent ter plaatse)
AANSLAG
Hebt Uw ook het gevoel dat de tijd rapper en rapper gaat als Uw vergelijkt met vroeger jaren? Allee, een mens is gedomme noch niet bekomen van de Kerst- en Nieuwjaarsdagen of het is alweer Bommels geweest! Die Bommels waren trouwens de Zaterdag slecht begonnen van wege een gestage, miezerige motregen die alles en iedereen tot op het bot doorweekte. Een normale mens blijft dan warm en droog binnen, maar Bommels, zoals Uw het weet, zijn alles behalve normale mensen. De Bommels zijn dan ook een Zottenfeest. De laatste jaren maakt hun eigen Commiteit wel reclame als zouden zij de eerste Carnaval van België zijn, maar eigenlijk liegen die mensen dat het niet schoon is. Ze doen er ook alles aan om het op een doodgewone Carnaval te doen lijken, met hun groepen en hun rare mutsen met bellekens. Zij nodigen nu zelfs Gilles uit in hun stoet! En dat kunnen dan toch ook geen echte zijn, want iedereen weet dat die nooit buiten Binches uitgaan, en dan noch alleen op de Vette Dinsdag! Dat het mij noch verwondert dat zij hun Koning noch niet tot Prins gedegradeerd hebben! En waarom zij dat allemaal doen weet ik eigenlijk niet, want als Dertienavond is ons Ronsisch feest uniek, maar als Carnaval kan het nooit meer zijn dan een flauw afkooksel van Aalst en andere. En dan spreek ik noch niet van de bloedsbroeders van onze zusterstad Kleve in Duitsland! Het zal wel allemaal voor de reclame zijn om veel volk naar het Stad te halen, zeker? Pas op, al die groeperingen brengen de meest verscheiden Ronsenaars bijeen en dat is op zich ook schoon in een tijd waar Uw U naaste gebuur ternauwernood noch de goede dag toewenst. Op die manier leren de mensen weer een beetje het groepsgevoel: samen de schoonste wagen ineentimmeren voor de stoet, samen ijveren om de Koning en Koningin uit U rangen te laten kiezen… En als dat na jaren ook noch eens lukt: een groot feest en dat fantastische gevoel: ’t is dank zij ons allemaal tesamen! Nu, de ware Ronsenaar, de echte Bommel trapt daar allemaal niet in! De echte Bommel, die komt Uw naar de aloude traditie alleen op de Zotte Maandag zelf tegen. Vergis Uw niet: Tot tien uren ’s avonds kunt Uw in U stamcafé op U gemak U Trappist nuttigen zonder te vermoeden wat Uw te wachten staat. Want pas rond dat uur sijpelen de eerste gemaskerden binnen. Maar nauwelijks een half uur later is het al de volle bak! En zelfs al die groepen leggen hun uniform de Maandagnacht af en worden ook anonieme Bommels die zich onherkenbaar maar vooral ongeremd in het feestgewoel storten, om pas op Dinsdagmorgen, als de cafébaas afgepeigerd zijn stoelen op de tafels begint te stapelen en de centimeter dikke laag confetti en andere buiten te keren, met zere voeten van het dansen naar huis hun roes te gaan uitslapen. Sommigen zijn ’s middags trouwens noch aan de rol. Maar bon, zoals Uw het weet, zouden Madame Tembuyse en ikzelf dus de Zaterdagavond samen naar de stoet gaan kijken, want regen of geen regen, die ging uit! Nooit gedacht dat Madame zelf in die natte omstandigheden zou uitgaan. Ik had dan ook niet meer de moeite gedaan van mijn plastron uit de kast te halen en mijn schoenen aan te trekken. Maar tegen zessen ging plots de deurbel, en daar stond ze! Met een paraplu in de aanslag waar ze zich een peleton hooligans met gemak mee van het lijf kon houden. Zodat ik toch maar mijn schoon kostuum aangetrokken heb en mijn beste hoed opgezet van bij Clarysse aan de Elzelestraat geweest. Wij waren noch niet gans op het trottoir of zij stak zonder boe of ba haar arm door de mijne en zo trokken wij dan het stad in. En ik moet zeggen: dat was toch een vreemd gevoel om na al die jaren alleen noch eens arm in arm langs de straten te gaan. Maar niet onaangenaam! En de stoet was het zien waard! En wat mij ook zoveel plezier deed: het meren deel van de groepen waren Ronsenaars! Wij zijn ook noch naar het vuurwerk blijven kijken, want tegen dat de stoet op de Markt binnen liep was het gestopt met regenen. En dat is toch wel een fantastisch schouwspel dat het Stad haar inwoners telken jare aanbiedt! Na afloop wilden wij noch een glas gaan drinken, maar in de café’s was er geen doorkomen aan: Uw kont er gewoon niet meer bij. En zo heb ik Madame Tembuyse dan maar naar mijn appartement geïnviteerd voor een goed glas Westmalle of ander naar keuze. Zij vroeg een Elixirken. Wat er dan mis gegaan is, daar heb ik nu nog het raden naar. Van enige conversatie was plots geen sprake meer en wij zaten daar gelijk in een stomme film van Buster Keaton geweest. Precies of Madame Tembuyse verwachtte iets van mij dat maar niet kwam. Wat overigens niet te verwonderen was, want ik zou niet geweten hebben wat. En even later ging ze dan naar huis, zonder haar druppel aangeraakt te hebben en mij in de opperste verwarring achterlatend. En ware het niet van die affaire met Vander Coilden Coletse van het vierde verdiep, ik denk niet dat ik noch de moed zou gehad hebben om haar onder de ogen te komen. Uw moet namelijk weten dat Coletse sinds jaar en dag twee zebravinken hield in een goudkleurige muit. Het waren twee schone vogeltjes met effen grijze veertjes, een zwartwit gestreept staartje en een oranjerood bekske. De handelaar had haar bij de aanschaf verzekerd dat het hier om twee mannetjes ging, zodat Coletse de beestjes met een gerust geweten Eddy en Freddy had genoemd. Het mens was danig content dat die twee zo goed overeen kwamen, te meer omdat ik haar had verwittigd dat het om miserie vragen was om twee mannetjes samen te zetten. Ik kreeg dan ook op onrechtstreekse manier mijn gelijk toen ze op een ochtend een ei in het kooitje vond. Bij nazicht door de Dierenarts bleek dat de genaamde Freddy van het zwakke geslacht was, wat één en ander verklaarde. Nu, Eddy en Freddy waren in heel het blok genoegzaam bekend voor reden dat Madame Vander Coilden haar kooitje op zonnige dagen voor de venster placht te zetten aan de liften van het vierde verdiep. Het zonlicht valt daar overvloedig naar binnen en die beestjes wipten dan ook naar hartelust rond en claxonneerden er tegen elkaar op los. Want schuifelen kont Uw dat geluid niet noemen. Dinsdagmiddag werd ik op brutale wijze uit mijn middagdutje gewekt door een bekend kattengejank. Toen ik mijn voordeur opentrok wist ik hoe laat het was, want daar zat parmantig Adhemar, de zwarte kater van Madame Tembuyse, met een grijs pluimke in zijn mondhoek en een triomfantelijke blik in zijn ogen. En voor hem op mijn deurmat lag het verfomfaaide overschot van één van Coletse haar tweelingen.Toen ik mij bukte om het beestje op te rapen sprong de moordenaar weer toe, maar gelukkig was ik hem te vlug af. Ik hield er wel een forse haal over mijn pols aan over. In mijn keuken legde ik het vogeltje voorzichtig op een verse neusdoek. Het was in de ongelijke strijd een groot aantal pluimen kwijtgeraakt en het daverde noch flink na van de alteratie, maar op het eerste zicht zat er noch leven in, want het toeterde mij zwakjes tegen. Ondertussen hoorde ik aan het gestommel in het trappenhuis dat Coletse ontdekt had dat één van haar lievelingen verdwenen was en haar geburen had op getrommeld om te helpen zoeken. Nu moest ik wel mijn stoute schoenen aantrekken en bij Madame Tembuyse gaan aanbellen. Want op mijn sloefen kom ik mijn appartement in principe niet uit. In twee, drie woorden de situatie uiteen gedaan en naar een oplossing gezocht. Want door de roddelcampagne van Rachelle de Gazet was het met de populariteit van Madame Tembuyse in onze blok maar droevig gesteld. We moesten ervoor zorgen dat haar naam in deze zaak niet zou genoemd worden. Zo kwam het dat ik die namiddag naar Tom & C° aan de Delhayze trok, waar ze gelukkig noch zo’n beestje in de voorraad hadden. Madame Tembuyse en ik hebben de nieuwe Freddy dan aan een dankbare Colette overgedragen, zogezegd nadat we het toevallig gevonden hadden. Ik had wel de voorzorg genomen om het uit zijn kartonnen verpakking te halen en in Madame Tembuyses vergiet gedaan, met een handdoek erover. Het slachtoffer van de aanslag revalideert nu bij mij in de keuken, in een kooitje dat ik zelf met wat hout en muggengaas ineen stak en vanwaar het alweer lustig trompettert. Want met een echte vogelmuit naar huis komen durfde ik niet. Stel Uw voor dat ik op Rachelle Desmaele was gebotst.
Pevenaege Omer
(Ingezonden tekst van onze correspondent ter plaatse)