07 januari 2006

WEG VAN RONSE (2)

Ronsenaresse Géraldine Vandercammen woont met haar man Carlos en haar dochtertjes Paola en Sofia in Reims. Ze volgt toneel aan de befaamde Cours Florent in Parijs, blijft als actrice fideel aan Teater Voor Taal en Volk, speelde mee in Tavi in 't Paradijs en heeft vooral veel heimwee naar Ronse. Nu en dan schrijft ze voor De Nieuwe Ronsenaar haar journaal.

Les gémissements de Gégé

Voila, tees weire zuu veere! Vie-vaaaa ... taataataaaaa taataa taa taataataa taa...!!

“Iek ‘n kan vandejoere nie ko°men. Ajoa, mei mien kadeitsies. En tuus mei oes klienste da nog vrie klien ees. Daan ees bekanst nie meulijk. En dajeur, iek ee gezoat teien miene maan oozeknie kan luupen, 'n goek nie noer Ronse. ’t Doe te vel ziere.Azuu da moekt... !”
“ Joa jonk get geloak. En mei ôl die zoten oop de moert en ien de stroeten . Ah, ’t zoe noog keunen daede giene muik nie mier het van ’t verschieten. Moer allei, ’t ees noa waa moeilijk moer ge zoat er tuus weu raaper vanaaf!!”
Swat...

Passerde joere woeren m’aalemoele oop de kaare veur de praumautie van Tavi in’t Paradoas.
“’t Waas schuune zeu, azu allemoele in’t wiet. Iek hoe de weike doeraachter weu een wiet'angiene vaan azuu luie te zengen. ’t Moest tuus nog aalemoele gebuiren. En noa eest passert!”
“ Joa, moer ’t waas tooch zuu schuune Tavi. Iek been drie kiers goe koaken. En geschriemd daak ee. Surtoe mei daa lietse vaan ‘mienen bompa op zen banke’. Kek, het pakteget moa aale kiers en miene Ronie-e-po° (Leopold) uuk. Ze muigen aale joeren azuu ne revue speilen! ’t Ees beiter daan ôl die lieleke dengen da g’op televisie zit.
“'n Zeeg' het moa nit,... Joa jonk, ’t goe tooch zu raape ’t leiven. Vueren daget wet eest, t'ende van ’t joere en t'ees nog moer sust begost!”
“’t Zen der die zegen da 't raap fieto° za zoan en z'heen nog geloak uuk.”

Mien mamaa moekt gerenoaten mei frieten. Ze goe bommookies kuupen en gelenk aale joeren zeegt ze: “daa'n moeken ze moer aliene ien Ronse!”
Mien moege kiert. Moer 'k poaze op ooder ier ien Rems en 'k zenge hier giel aliene...
Vie-vaaaa tata taaaa...!!!

06 januari 2006

DE SCHRIJFHEREN (3.4)

Roman

We nemen met wel honderd de bus van Gent naar Rudesheim, parel van de Rheingau. De Drosselgasse is het kloppend hart van Rudesheim. Mijn grootvader zit op rij zeven a. Ik mag naast hem op zeven b. Zo leer ik bij onderweg. Grootvader doet niets anders dan lezen. Dag en nacht, tot tegen het dagen van de krieken. Ik moet mama waarschuwen op rij twaalf c, wanneer ik merk dat grootvader zijn galstenen beginnen te nijpen. We zijn lid van de Vlaamse Toeristenbond. Mama zal aan de alarmbel trekken boven haar hoofd en de bus doen stilstaan bij de eerste openbare telelooncabine. Doodkalm zal ze van daaruit het Internationale Rode Kruis verwittigen, dat ze mijn grootvader in een veldhospitaal komen opereren. Waarom kopen we anders potloden en Eau de Cologne no 471? Boven mijn hoofd hangen twee knopjes. Een blauw voor meer wind in uw gezicht, een rood voor chauffage. Op uw kop of naar uw voeten, ge moogt kiezen. Het is bloedheet. De grote vakantie zit er bijna op. Dan zit ik bij meester Metsiers met mijn Pelikan die ik nog niet mag bezigen om de pen te sparen. Ik ben slaapdronken van de Paranausine tegen het kotsen maar ik mag grootvader niet teleurstellen. Hij heeft de hele zomer toegeleefd naar deze uitstap. Hij houdt zijn enorme loep boven een van de toeristische gidsen die hij in zijn carnassière overal meesleurt. Volgens de Vlaamse Toeristenbond is een boottocht op de Rijn dé ideale manier om de streek grondig te verkennen. Bovendien hebben leden korting in de meest exclusieve hotels van de Romantische Strasse. Gemakkelijk te herkennen aan de chique schilden van de Vlaamse Automobilisten Bond en van de Royal Automobile Club de Belgique. Doch dat laatste is voor de Franstaligen en daar houden wij ons niet mee bezig dat ze zelf hun plan trekken, zegt grootvader. Ook een tochtje met de zetellift naar het Niederwaldmonument biedt unieke panorama’s over de Rijn en de vele wijngaarden. Aan de overkant van Rudesheim bevindt zich het stadje Bingen dat heel wat te bieden heeft. Net zoals kuuroord Wiesbaden (45 km) en Mainz (ook 45 km). Op de bus worden Vlaamse liedjes gezonden door luidruchtige medepassagiers uit beide Vlaanders.

Ik ben de sterkste man van Gent! En ‘k ben d’er vuiren gekeènd.
We zien nekeir noa Bissegem gewest. Tierelarjom! Tierelarejom!

Ik durfde Thomas Tonijn niet teleurstellen. Mijn nieuwe hoofdredacteur stelde me een vraag omtrent een nieuwe brug. En ik, Charlie Puis, viel al meteen door de mand. Misschien moest ik fors uitpakken met parate kennis. Wat kon ik bedenken om indruk te maken als neofiet op zijn redactie ? Dat het vlak van Ronquières de neiging vertoonde tot hellen ? Dat het meer van Virelles een oppervlakte had van dertig keer Overmere? Dat de Russen gigantische schijven hadden om te luisteren naar de doden? Qua wereldbruggen kende ik alleen de Golden Gate Bridge van San Francisco. Dan nog, vooral via het Golden Gate Quartet. Dat was komen optreden in onze zaal Familia waar zelfs Jacques Brel ‘Mein Vlakke Land, mein Vlaendrenland’ was komen zingen. En ‘Ai Marieke le ciel Flamand entre Bruges et Gand, zonder liefde warme liefde oewaait de oewind de oewestenoewind.’ En na Marieke ook nog ‘Les Flamandes’. Volgens mijn grootvader en mama puur om het Vlaamse volk te treiteren. Een kiekenfretter die hier eens met de Vlaamse vrouw komt lachen.

‘Ja, natuurlijk weet ik de Bosporus liggen.’
‘Goed want ik dacht al.’

Rome en Byzantium gescheiden door een onnozel streepje blauw op de kaart van meester Metsiers. De kaart hangt achter het skelet. Meester Metsiers bezigt het skelet om ons te bewijzen hoe broos het menselijk leven is. Er moet maar één ijzeren haakje breken en het hele skelet stort ineen. We leren veel over het lichaam en over de wetten van Puskas.

‘Als ik hier tegen de knieschijf tik, schiet het been van Jerom omhoog.’

Meester Metsiers noemt zijn skelet Jerom omdat ge nog zo sterk moogt zijn, elk leven blijft fragiel.

‘Het is niet omdat ge een nagel kunt plooien gelijk John Massis op ons schit-te-rend geslaagd schoolfeest, dat ge onsterfelijk zijt.’

Op sommige plekken zijn de ijzeren draden tussen de knoken van Jerom vervangen door stukjes elastiek. Dezelfde die mama bezigt als ze vers gedraaide hazenpastei in Weckspotten perst.

‘Wat telt, is dat ge uw lichaam bekijkt als een tempel. Dat ik geen van jullie ooit zie roken! Ik ga hier eens demonstreren wat één sigaret in de longen van ons Jerommeke geeft qua vergassing.’

Hij rolt zijn zwarte kiel in een bol en pitst hem tussen de ribbenkast van Jerom. Bij het persen begeven de ijzerdraadjes van de schouderbladen het. ‘Ge moet u niet afvragen’, zegt meester Metsiers met de schouderbladen van Jerommeke op de voeten, ‘wat Onze Lieven Heer heeft afgezien! Als ze hem hebben rechtgetrokken aan zijn kruis! Hier! Hier! En hier!’

Het skelet davert aan alle kanten.

‘Die smart moet gewoon vre-se-lijk geweest zijn! Laat ons dit nu eventjes gedenken in een gebed.’

(Vervolgt).

Uir : ‘De Schrijfheren’. Roman. Copyright Stef Vancaeneghem.

05 januari 2006

DE NIEUWE RONSENAAR (33)

De Gokchinees in Ronse

Humo brengt deze week een onwaarschijnlijk sterk verhaal van Douglas De Coninck en Jan Antonissen over de zogeheten Gokchinees : ‘De man achter de voetbalfraude.’
Je gelooft nauwelijks wat je leest, als het gaat om de passage van die Chinees in Ronse.

De genaamde Zheyun Ye, kortweg Ye, blijkt hier zomaar een maand lang met zijn valies vol cash te hebben rondgehangen op SK-Ronse. Hij kon hier ongegeneerd met de spelers spreken en zelfs vrolijk zijn plannen ontvouwen tegenover voorzitter en bestuur. Geen kattepis zo te horen die plannen. Of liever : te gek voor woorden. Hij wou met SK meteen door naar eerste klasse… om er meteen de landstitel te pakken voor de neus van Anderlecht Champion en Club Brugge. Dan in één ruk door in de Champions League.

Liever dan op dat moment gewoon eens ‘Dromen zijn bedrog’ van Marco Borsato of het supporterslied ‘Génération Désenchantée’ te draaien in de kantien met de supporters, wordt ten kantore van SK voorzitter André Deruyver met de heer Ye in kwestie een ontwerpcontract opgesteld. Het bepaalt dat de genaamde Ye met ingang van 1 februari 2005 en tot 31 mei 2006… 500.000 euro in SK zal pompen. Dit namens de firma Shanghai Yun Wei International Trade Ltd met zetel te Pudong Shangai. Het contract wordt echter nooit getekend. Vooral dan dank zij de alerte reflex van doorgewinterd zakenman Serge Crucke die zelf regelmatig in Shanghai vertoeft voor zaken. Serge Crucke doet als eerste de moeite om eens door een kennis ter plekke te laten natrekken waar die kerel zijn firma voor staat. Die vindt er niks dan een lege kamer.
SK-voorzitter Deruyver : ‘Serge Crucke heeft vanaf de eerste ontmoeting gezegd : ‘Dit is een pion van de Chinese gokmafia.’ Hij had daar geen bewijzen voor, alleen een gevoel.’
Goed gevoel, Serge.

Madammen met een bontjas

Op de vraag van Humo waarom de SK-voorzitter Deruyver dan toch nog een maand lang talmde en dat contract opstelde, is het antwoord van André Deruyver:

‘Ja kijk Ronse stond tweede. Promotie was niet denkbeeldig. Hier hadden we een man die een half miljoen euro wou investeren, alleen om de naam van Cecilia Bilanci (dat was Ye’s obscure bontmantelwinkel in Parijs, volgens Humo gewoon een dekmantelwinkel-DNR) op de spelersshirts te krijgen. Zegt u a priori neen als iemand met zo’n aanbod komt ? Het pijnpunt was en bleef dat hij absolute heerschappij over het sportieve eiste. Daarop hebben wij altijd neen gezegd.’

Op een volgende vraag van Humo wat SK Ronse dan moest beginnen met zo’n dure Parijse bontjassenwinkel uit Parijs antwoordt SK-voorzitter Deruyver :

‘Ha, de spelersvrouwen aan een schone frak helpen, eventueel (lacht). Weet u, wij zitten hier niet in een rijke regio. In Ronse is niets te beleven. Als er opeens zo’n Chinees komt, dan is dat eens iets anders. De man heeft hier een paar wedstrijden bijgewoond. En maar roepen : ‘Je veux être champion !’ We hadden, vond hij, een probleem op de rechterflank. ‘We gaan David Beckham kopen’, zei hij (lacht).David Beckham!’

Niets te beleven in Ronse?

Tot zover de essentie, wat Ronse betreft, uit het opmerkelijk verhaal van Humo. Het zadelt de verbouwereerde Ronsenaar op met een paar pijnlijke bedenkingen.
Eén. Volgens André Deruyver valt er dus in Ronse niets te beleven. Alle doemensen van Ronse zullen hem dit zeker in dank afnemen. Volgens onze inside-info heeft het oesterfestijn op de schitterend geslaagde Kerstmarkt zowel voetbal als basket 5000 euro opgeleverd uit de zakken van de enthousiaste Ronsenaars. Het is dan wel geen 500.000 euro nepgeld of gokgeld dat er nooit komt. Maar het ligt er wel. Dan zeggen dat er in Ronse niets te beleven valt, ja goed weer.

Twee. Je vraagt je vooral af hoe het bestaat dat de Chinese gokmafia uitgerekend in een stadje als Ronse terechtkomt. Het antwoord van Marc Callu, leidend ambtenaar bij de Kansspelencommissie in Humo dat vooral de kleinere clubs ( de Chinees zou ook gepraat hebben met Lierse, Bergen, Geel) gemakkelijk te benaderen zijn en minder in het oog lopen, verklaart niet alles. Je kan je afvragen via welke kanalen zo’n man naar Ronse komt afzakken.

De hele story doet inmiddels denken aan die nep-oliesjeik die ooit in Ronse neerstreek en deze stad wou redden van de ondergang. André Deruyver, die er niet voor terugdeinst te sneren naar zijn voorganger en SK-stichter Orphale Crucke omtrent degelijk bestuur en lijken die uit de kast vallen (zie ook DNR 19), doet er goed aan eerst voor eigen deur te vegen.

DE SCHRIJFHEREN (3.3)

Roman

Diezelfde zomer rijden we naar de boorden van de Rijn. We reizen veel. Grootvader vraagt mama of ze het groot lot gewonnen heeft. Ik ben ongerust. Wie de kostwinner is in mijn familie, dat wordt altijd doodgezwegen. Mijn dode papa in elk geval niet. Een dode papa brengt niets op. Tenzij medelijden. Met medelijden kunt ge geen patatten stoven. Cé Dhaeyer zijn vader is wever. Hij krijgt een loonzakje volgens de tarieven van de werkersbond. Cis Verloo zijn vader is schrijnwerker. Hij speelt na zijn daguur orgel op Sint-Martinus. Met twee vingers minder aan elke hand eindigen zijn toccata’s volgens mijn grootvader altijd in demineur.

‘Als ge met uw kop werkt, denken de mensen dat ge niets doet.’

Ik zou beter een goeie stiel leren, maar mijn handen staan konteverkeerd. Grootvader wil ze vooral niet in mijn broek zien. Mama en grootvader hebben het onderweg over het goud dat ze hebben kunnen wegsteken voor de Duitsers, achter de valse wand van de bibliotheek. Daardoor kunnen we deze zomer ook nog naar Duitsland. Wie gaat het hem beletten van naar Duitsland te rijden, mijn grootvader? De Duitsers toch niet.

‘Twee keer hebben we ze buiten gesmeten.’
‘Zij moeten ons daarom nog niet refuseren bij hen.’

Zo zit mijn vervangvader nu eenmaal ineen. Op naar de boorden van de Rijn. Alwaar wij dappere Vlamingen volgens mijn grootvader zowel de gewone Goten als de Wisigoten hebben tegengehouden. Zowel de Germanen als de Indo-Germanen. Zowel de Hunnen als de Onzen. Zowel de Vandalen als Ottomanen. Zowel de Bolsjevieken als alle andere goddelozen.

Voor een keer krijg ik gelijk van mijn grootvader: de zigeuners hebben we nooit kunnen tegenhouden aan de Rijn. Zelfs niet met een conventioneel leger. Een conventioneel leger is een leger dat de mensen doodschiet volgens het reglement van Genève. Zigeuners vegen hun broek aan het reglement van Genève. Niemand kan hen wat maken. Zeker de Zwitsers van Genève niet. De ene keer zijn Zwitsers neutraal, de andere keer moeien ze zich met de hele wereld. Zigeuners zijn Zwitsers te slim af, zegt mijn grootvader.

‘Ze zetten hun woonwagens achter ‘t kerkhof waar geen mens hen komt lastig vallen vanwege de geesten. Zigeuners hebben een goeie band met de geesten. Hun zigeunerbaron luistert ‘s nachts naar wat ze hem te vertellen hebben vanuit de onderste wereld. Als ge hem maar genoeg geld geeft, is hij zelfs bereid om al uw vragen over te maken aan uw dode papa in de onderste wereld.’

Ik begrijp niks meer van al die verhalen van mijn grootvader. Ofwel zit mijn dode papa in de onderste wereld, ofwel vliegt hij tussen de sterren. Mij‘n geneert dat niet zigeuners, zegt grootvader.

‘Maar blijf daar toch maar uit hun buurt, Charlie. Dat is volk van onderweg. Dat kent geen religie. In uw zakken zitten. Kaarten lezen. Uw DKW stelen. Hem ‘s nachts herverven dat ge niet meer kunt zien dat het uw auto is. Hem dan verkopen aan het meer van Balaton.’

Ik mag grootvader niet altijd onderbreken. Ik moet hem eerst zijn Fiat vragen. Hoe kan ik hem zijn Fiat vragen, als hij met een DKW rijdt ?

‘Hun vrouwen dansen de flamenco, op hun blote voeten in ‘t mulle zand. En de bolero in hun bloten in de bodega. Ze bedrijven zwarte magie. Ze betoveren het mannenvolk. Ze lokken u mee naar hun kamp. Daar krijgt ge een mes op de keel en zijt ge uw portefeuille kwijt. Ge moogt ge al blij zijn als ze uwen Tuurie niet afsnijden en hem op sterk water zetten, uwen Tuurie. Om hem daarna te exploiteren als attractie op de kermis. Dat is een volk des duivels.’

Ik moet veel lezen. Dan zal ik ook veel weten.

‘Over de Malachieten, de Sumeriërs, Nebukadnezar. Het volk van Montezuma.’

Ik zie mijn grootvader doodgraag. Als de zigeuners zijn DKW stelen en zijn Tuurie afsnijden ga ik achter ‘t kerkhof zijn geest oproepen uit de onderste wereld. Zo blijven we voor altijd bijeen.

(Vervolgt).

Uit : ‘De Schrijfheren’. Roman. Copyright Stef Vancaeneghem.

04 januari 2006

WEG VAN RONSE (1)

Les Gémissements de Gégé

Ronsenaresse Géraldine Vandercammen woont met haar man Carlos en haar twee dochtertjes Paola en Sofia in Reims. Ze volgt toneel aan de befaamde Cours Florent in Parijs, vertoeft wel eens in de Provence en heeft vooral veel heimwee naar Ronse. Ze blijft als actrice fideel aan Teater Voor Taal en Volk en speelde mee in Tavi in ’t Paradijs. Haar dagboek leest u regelmatig in De Nieuwe Ronsenaar.

De Nieuwjaarsvogel.

Zucht! Mijn twee prinsesjes slapen. Ik kan weer wat ademen vòòr een nieuwe coup de feu. Naar het schijnt hoort dit bij de geneugten van het moederschap. Dat zeggen ‘de mensen’ toch. Ik heb nooit meer volkse levenswijsheden gehoord dan de jongste negen maanden. Voor mijn vader viel dergelijk gezwets onder de noemer piespraat. Ik kan het niet beter kwalificeren.

‘Dus jouw dochters hebben maar achttien maanden verschil!’
‘In het begin is het wel lastig.’
‘Maar daarna zijder wel rapper vanaf!’

Wààr ben je vanaf? Ok, van de vochtige doekjes en de refluxkots op mijn schouder. Maar verder van de rest? Bovendien wil ik helemaal niet van ze af!

‘Ja, en ge gaat zien, ze gaan samen kunnen spelen’.

Natuurlijk wel. Al is daar nu nog heel weinig van te merken! Paola vindt het al vreselijk als ik Sofia (5 weken) in haar armen probeer te leggen. Ze bekijkt het liever allemaal vanop veilige afstand en wil alles onder controle houden. Ook als we haar lievelingsspelleke piepkenduik spelen. Mademoiselle bepaalt namelijk zèlf de regels volgens een strict en door haar gekozen ritueel. Ze verstopt zich onder haar slabbetje. Terwijl ze het van haar gezicht rukt, roept ze heel hard koekoek!. Ik zing dan luidkeels: de koekoek roept u op! Daarna moet ik me verstoppen.

Ik las dat de nieuwjaarsvogel een soort koekoek is die in Zuid-Afrika leeft en waarvan de jongen omstreeks nieuwjaar het nest verlaten. Wij hebben oud en nieuw in Ronse gevierd! Ik ben een tegenpool van die fameuze vogel: ik vlieg voor nieuwjaar terug naar mijn eigen nest

‘Alléz dat is tof dat je voor de feesten naar Ronse komt!’
‘Aah jaa, dat is zo met kleine kinderen.’
‘ ’t Is wel gedaan met de bamboela te dansen op de tafels van de Harmonie!’
‘’t Is nu een beetje lastig, maar ge zijt er dan wel rapper vanaf, hé!’

En zo is er voor alles een antwoord. Ik steek hier een restantje gevulde kalkoen in de microgolf en werk een laatste hapje belabberde buche binnen. Et on n’en parle plus! Zucht...
Gégé.
-----------------------------------------------------------------------------------
Ronsenaars in het buitenland zijn hier altijd welkom met het journaal van hun ervaringen. Mail hiervoor naar stef.vancaeneghem@skynet.be

DE NIEUWE RONSENAAR (32)

Tack tegen allen

Alle Ronsese partijen maken zich op voor de spannendste gemeenteraadsverkiezingen ooit. De drie beleidspartijen en hun kartels willen aan het roer van Ronse blijven. Ze proberen daarenboven hun positie binnen de meerderheid te versterken. De challengers van Dupont binnen de coalitie zijn bekend. Gunther Deriemaeker voor de socialisten, Patrick De Dobbeleer voor de liberalen. Joker is de teruggekeerde verloren VLD-zoon André Deruyver.

Het is echter maar zeer de vraag of die Dupont van zijn stoel krijgen. De socialisten zullen daartoe grote winst moeten maken. Deriemaeker heeft dan wel zijn feestelijke sourire mee, of dat volstaat om de weggelopen Spa-kiezers terug te halen, valt nog te bezien. De liberalen zijn slordig omgesprongen met hun sleutelpositie door hun lamentabel gekrakeel rond de lijstvorming. Uittredend schepen Rudi Boudringhien moet mokkend vrede nemen met een lijstduwerplaats. Yves Dufour stapt verbolgen op en beschuldigt zijn bestuur ervan de postjes te hebben verdeeld à la tête du client. Een slechtere start is moeilijker denkbaar.

Luc Dupont zelf gokt inmiddels vol zelfvertrouwen op de continuïteit van zijn beleid. Hij profileert zich daarbij rustig als de meest voor de hand liggende uitvoerder van Het Strategisch Plan voor Ronse. Zijn probleem is echter dat nogal wat Ronsenaars precies dat beleid van Dupont niet langer moeten omdat ze het ontoereikend vinden. Ondermeer op het stuk van veiligheid.

En daarmee komen we uit op Vlaams parlementslid Erik Tack. Telkens weer opnieuw kaart die zeer polariserende thema’s aan. Tack hoopt daarbij alle malcontente Ronsenaars achter zich te scharen. Malcontent, het maakt eigenlijk niet meer uit waarom. Hun stem wordt in wezen een proteststem tegen het beleid. Punt. Tack heeft daarbij de niet te onderschatten bonus waarop de enkeling kan rekenen in elk één-tegen-allen-gevecht.

Vraag is wanneer Tack eens uitpakt met een echt globaal alternatief plan voor Ronse, als het huidig beleid dan toch niet deugt. Kritiek geven is één ding, besturen een ander. Tenzij Tack het Strategisch Plan dat voorligt bijtreedt en gewoon zelf het huiswerk van Dupont wil afwerken. In dat geval zullen de malcontenten wederom niet content zijn. En waar moeten ze dan met hun proteststem naartoe ? Naar de oppositie CD&V, VLD en Spa ? Politiek, het is wat.
Tuupe vuir Ronse.

03 januari 2006

DE SCHRIJFHEREN (3.2)

Roman

Turkije, wat zou ik ? Ik moest mijn hoofdredacteur Thomas Tonijn al meteen teleurstellen. Ik ben wel al naar Playa de Fanals geweest, met grootvader en mama. ‘Ze vien-ne-fair-re-vot-re-lit-te’, zegt Sofia, het kamermeisje van Hotel Fanals. Haar stem Jezus, zo zoet als melocoton. Sofia studeert filosofia in Salamanca. Ik wil voor altijd bij haar zijn. Zonnige groeten van Charlie Puis in Salamanca. Aan niks anders meer denken dan aan zwoel zondigen met Sofia. Zonden zijn er om op te biechten, mijn zoon. Hoeveel keer? Ik heb het echt niet geteld, eerwaarde. Spijt neen, zo zou ik dat niet noemen. Ik heb daar eerlijk gezegd veel deugd aan gehad. Moet ik dat hier nu echt allemaal zitten uitleggen in deze donkere biechtstoel ? Pobre diabolito, zucht Sofia. Ons bed geraakt maar niet opgemaakt. Mama en grootvader vinden dat de Spanjaarden met hun sterren smijten in hun hotels. De lakens zijn niet vers of niets.

‘Een Spaanse ster is maar een halve Franse.’
‘Altijd beter een ster teveel dan een te weinig.’
‘Want als uw tafelkleed niet proper is …
‘en uw broodje is gelijk macadam…’
‘…kunt ge even goed thuis blijven.’

Mama en grootvader hebben ervaring door de tegenslag in hun leven. Grootvader heeft stenen op zijn gal. Groot genoeg om te dienen als fundamenten voor zijn duivenkot. Zijn galstenen voelen volgens hem aan als het getokkel van de arend zijn snavel op de lever van Prometheus. Grootvader trekt alles door naar mythen en sagen voor mijn opvoedingspatroon. Volgens hem werkt de tijd als een colle tout van al uw daden.

‘Goed of kwaad, ge sleurt alles mee. Na uw dood wordt uw zak geledigd. God De Vader bekijkt dan wat er uit uw zak komt en ziet of het op iets trekt. Nu en dan vraagt hij hun gedacht aan de Heilige Geest en aan zijn rechterhand Jezus. Die vragen u samen op hun beurt wat ge er nu zelf van vindt. Niets om over te stoefen, hé makker ? Plus était en vous. Het is u nochtans van alle kanten gezegd. Pas op, ge moogt altijd zelf uw gedacht zeggen. Onze hemelscharen zullen het u niet kwalijk nemen. Ge zijt feitelijk uw eigen rechter. Ge kunt zelf bekijken wat ge met uw vrijheid hebt uitgestoken als levend mens.’

Mijn papa zijn zak is al lang geledigd. ‘s Nachts zie ik hem hangen tussen de andere Spaanse sterren. Blinken dat hij doet, tussen de Kleine en Grote Beer in. Misschien heeft mama hem opgeblonken met Silvo, voor hij doodging. Wat ben ik met een dode papa ? Ik zal het u zeggen, vanuit de colle tout van mijn leven: niks de genitaliën. Mijn grootvader kijkt ‘s nachts op zolder met zijn kijker naar de sterren. Nu en dan toont hij mij mijn glinsterende papa door zijn buis. Als de lucht helder genoeg is zoals hier in Spanje, zien we hoe mijn papa over de melkweg vliegt. Oeioei, zegt grootvader dan. Oeioei, uw vader ziet er volgens mij héél héél goed uit.

‘Ziet eens hoe schoon hij blinkt vannacht. Volgens mijn berekeningen vliegt hij op dit moment al aan een snelheid van zevenhonderdzeventigduizend kilometer per seconde. En er zit nog rek op. Hij zit zeven lichtjaren verder dan de vorige keer. En dat voor een dode. Ik zou mij over hem dus surtout niet teveel zorgen maken. Die heeft het goed, daar boven in de hemel.’

Soms, als we gedaan hebben met naar mijn papa in de sterren te kijken, val ik in een zwart gat. Dan droom ik dat ik weg vlieg naar de ster van mijn papa en we samen gaan we kajakken in de Semois. Ik verlies mijn bril. Papa twijfelt geen seconde en duikt ernaar. Dit doet hij voor mij op gevaar van zijn eigen leven. In mijn droom lees ik samen met hem de boeken van Marcel Proust over Madame de Charmantes en Monsieur Zwann. Ik wil mijn papa nog vragen hoe ik het moet aanpakken zodat de hemelse scharen mij niet uitlachen om hetgeen er in mijn rugzak zit. Net op dat moment word ik wakker.

Mijn grootvader zijn sterrenkijker is niet sterk genoeg om mijn vader scherp te zien. Later, dank zij het ruimtevaartprogramma van Gemini, zal ik eindelijk met mijn papa kunnen praten, via de radio-actieve golfstromen. De Russen zijn daar ook al in het geheim mee bezig, met golfstromen. Ze luisteren met grote schijven in de Oeral naar leven in de hemel. Joeri Gagarin mag daarover niks zeggen. Het is totaal tegen hun religie. De Russen geloven dat god niet bestaat. Volgens mijn grootvader heeft Joeri Gagarin in zijn ruimtecapsule een groot licht gezien dat wel eens god de vader zelf zou kunnen zijn. Maar hij heeft absoluut spreekverbod gekregen van de KWB, dat is de Russische Geheime Dienst. Grootvader zegt nooit zomaar iets voor de vuist weg. Hij leest boeken van Ralph Waldo Emmerson Fittipaldi die zegt dat ge beter af zijt als ge altijd opgewekt in uw eigen gelooft. Grootvader moet wel niet weten van Frederik Nietske die schrijft dat god vroeger misschien nog wel geleefd heeft in de Himalaya en dat hij zelfs zo oud geworden als de Dalida Lama van altijd Bulgaarse yoghurt te slurpen voor zijn souperen, maar dat hij nu zo dood is als Mathusalem van Jeruzalem.

Behalve Nous Deux en Femmes d’Aujourdhui leest mama niet zoveel als grootvader. Ze heeft geen tijd. Ze moet onze koffers maken voor Blankenberge, Echternach of de boorden van de Loire. Mama denkt aan alles. Zelfs aan tabletten van Vichy Célestins, voor als ik onpasselijk word van de crème fraîche op mijn maag. De Spanjaarden smijten met hun crème fraîche zoals met hun sterren. Mama heeft altijd haar lederen tasje bij uit Italië met vingerhoed, naald, draad en schaar. Charlie zegt ze, die Italianen hebben vlugge vingers. Terwijl ik dat tasje koop met uw papa, hij leefde godzijdegedankt nog, op de overdekte markt van Ventimiglia Alto, pikken ze mijn portefeuille toch wel zeker. Het leren tasje van Ventimiglia dient voor als er op ‘t onverwachts een knoop van mijn broek springt. Pobre diabolito.

(Vervolgt).

Uit : ‘De Schrijfheren’. Roman. Copyright Stef Vancaeneghem.

DE SCHRIJFHEREN (3.1)

Roman

'De Ataturkbrug?'

Ik hield de telefoon tussen linkerschouder en scheve kop. Paraat voor de eerste opdracht van Thomas Tonijn, mijn nieuwe hoofdredacteur bij het newsmagazine Embargo. Vijf vellen over de Ataturkbrug in Turkije. Het was vrijdag elf november. Ik had een vrije dag en zat thuis. Hij wou het verhaal tegen maandag.

‘Nee. Ik weet ze niet hangen.’

Ik hoorde een diepe zucht door de hoorn.

‘Nooit naar Constantinopel geweest ? Enfin, Istambul. Ook niet tijdens je legerdienst ? Een of andere Nato-oefening ?’

Legerdienst. Wat zou ik. Op mijn zeventiende stuurt soldaat-milicien Johan Puis, middelste van mijn drie oudere broers, me plots een kaartje met erop een foto van zichzelf. Hij staat daar, als strijdlustig Belgisch soldaat. Tot zijn middel in de modder. Het gezicht vol indianenstrepen. Het geweer van de Fabrique Nationale fier boven het hoofd. Op zijn hoofd een machtige helm met erop een klein Belgisch vlaggetje. Heel G.I.-achtig. Hij is Lee Marvin nu. Hij speelt mee in The Longest Day. De bevrijding van Arromanches Plage. Ze kotsen. Ze landen. Ze sneuvelen. Strandtaferelen. Uiteenspattende Amerikaanse lichaamsdelen. Soldaat Puis wordt vermist. Over. We halen hem even terug in de groep, captain. Over. Saving Private Puis. Naamloze heldenmoed. Een parachutist zit vastgespiest op de haan van de kerktoren van Sainte-Mère-les-deux-Eglises. Versteende blik op ciderlandschap. Een calvados op tijd en stond heelt elke wond. Go ! Go ! Go ! Een maat hangt gewurgd aan zijn eigen parachute in de appelaar. Nu allemaal door naar Berlijn! Allemaal ? Goed gij, captain. Bill ligt in stukken, John hangt gekruisigd aan de prikkeldraad en Jack, ochheregodtoch. Bon ik herhaal mijn bevel : wie nog leeft, nu doorstoten tot Berlijn! First we take Zuydcote. Then we take some Boules de Berlin. De Amerikanen zijn onze bevrijders. Never forget. N’oubliez jamais. Zij verlossen ons van het kwade. Hen daarom voor eeuwig dankbaar blijven. Een zee van witte kruisjes in de prairie. Anonieme opoffering. In Montana spoelt papa-landbouwer met hecoliters Budweiser zijn miserie door om het wegblijven van zijn twee jongens die het boerenbedrijf zouden verder zetten. Twee foto’s op de boekenplank. Boeken: twee. De bijbel en een Skills Guide voor Masei-Fergusontractoren. Dank zij zijn jongens steken wij hier de duim of de middenvinger op en niet de gestrekte hand. Achterop de foto van soldaat-milicien Johan Puis staat zijn handtekening en dit venijnig toemaatje:

‘Wacht maar, Charlie ! Jouw beurt komt nog.’

Al vijf jaar lang jaar ben ik als overleden voor hem. Dondert hij langs me heen de trap af. Zijn trap. Duikt voor mijn neus de badkamer in. Zijn badkamer. Stoot me de keuken uit. Zijn keuken. Negeert me onderweg naar onze vakantie in Blankenberge aan zee. Zijn zee. Ben ik als de wind aan het Noordzeestrand. Ben ik de spookspeler bij al onze voetbalmatches. Ben ik een luchtbel op de zomerkermis. Ben ik een vreemdeling op de grote koer van het college. Al vijf jaar lang besta ik niet meer. Mama heeft het in de gaten. Ze raadt mijn droefenis.

‘Trek het je niet aan, Charlie. Hij is mijn moeilijke. Jij bent mijn tere. Aan een struik patatten hangt er van alles. Je moet zelf maar eens wat harder worden. Het leven blijft geen lachspel. Je denkt, ha gemakkelijk. Iedereen ziet mij gaarne. En ik zie iedereen ook gaarne. Zo werkt dat niet.’

Grootvader zegt dat mijn broer Johan, daar moet ik leren mee leven, een typisch oorlogskind is. Oorlogskinderen zijn volgens hem getrommeliseerd door de botsingen van de wereldgeschiedenis. Te weinig nestwarmte. Schuilkelderverdriet. Ge-trau-matiseerd Charlie, verbetert hij me. Grootvader met zijn geletterde woorden ook altijd. Ik ondervraag mijn twee andere broers en mijn lieve zus. Ze zouden het ook niet weten wat er Johan scheelt. Al hebben ze ook wel allemaal hun verhaal klaar. Zijn trap. Zijn badkamer. Zijn keuken. Zijn zee. Ik kom geen stap verder. Heb ik iets teveel speelkaarten in de spaken van zijn fiets gestoken? Ben ik zijn kamer binnengegaan zonder kloppen ? Heb ik alle spelletjes in weekblad Kuifje te vroeg ingevuld? Zijn Kuifje. Heb ik deel veertien van zijn Winkler Prins niet meteen teruggebracht ? Ben ik te lief geweest voor een potentieel lief van hem? (Een potentieel lief is een lief dat aan zijn potentiële verwachtingen voldoet).
Heb ik zijn platen gekrast? Dood verklaard ben ik. En dan nu plotseling dit kaartje uit Soest. Treiterig. Maar toch. Ik besta dus nog. Vijf jaar dood. Nu weer tot leven gebracht. Nog wel door een soldatenbrein dat gedrild wordt om elke agressor van het koninkrijk, zijn koninkrijk, onmiddellijk te doden. Ik hang het kaartje liefdevol boven mijn bed tussen El Cordobes die zijn vijfduizendste stier doodsteekt en de groeten van mijn nicht uit Lloret de Mar. El Cordobes is groter dan Manuel Benito Dominguin, El Macho. Groter dan Paco Ramirez Bonito, El Carnicero. Goed voor tweeduizend honderdzeventig fijn gemarineerde stierengenitaliën. Zeg nooit kloten Charlie, zegt grootvader, als ge spreekt over edele delen. Ge kunt het beter hebben over weke delen, geslachtsdelen of genitaliën. Dat is zo plat niet. Mijn kamer hangt vol kaartjes. Van neven, nichten, schoolkameraden. Hun scoutskampen, hun verre reis met de Bouworde, hun sneeuwschoolvakanties, hun Lessevaart, het Atomium, het Zeepreventorium in De Haan. Mijn slaapkamer is één mozaïek van postkaarten uit de hele wereld. Waar wacht ik op om hen zelf te bestoken met Zonnige Groeten ? Voorlopig hou ik me klaar voor het vaderland, wacht ik paraat op mijn marsbevel. Het komt nooit. Ik mag niet eens diensplichtige held worden van België. De wet wordt gewijzigd. Na twee broederdiensten in hetzelfde gezin wordt de derde zoon voortaan vrijgesteld van sneuvelen.

‘Ook geen legerdienst dus, Charlie? ‘
‘Zelfs dat niet.’

Thomas Tonijn wist niet wat hij hoorde.

(Vervolgt).

Uit ‘De Schrijfheren’. Roman. Copyright Stef Vancaeneghem.

02 januari 2006

DE NIEUWE RONSENAAR (31)

Stonebridge blues

Geluk is in volle nieuwjaarsnacht met je vrienden With of without you staan schreeuwen voor de karaokeband tot je keel het laat afweten. Bond Zonder Naam zoetekoek ? Vergeet het. Geluk ligt in een kleine hoek. Onlangs mailde Paul-Henri Cuvelier (20) me of hij mijn teksten van ‘t Beurooboekskie mocht bezigen voor zijn studentenliedboek in ‘t Ronsies. Natuurlijk mocht hij dat. Gecharmeerd was ik dat jonge Ronsenaars het Ronsies willen laten voorbestaan in hun gezangen. Gisteravond kreeg ik meldingen binnen dat het goed beklante restaurant Stonebridge aan De Steenbrugge in brand stond en de brandweerkorpsen van Ronse, Oudenaarde en Kluisbergen waren opgetrommeld. Stonebridge is de thuis van Paul-Henri.

De Steenbrugge, ik ken er elke steen. Op het gebouw van de Stonebridge keek ik uit vanop mijn jongenskamer. De hele Steenbrugge zit in mijn hoofd als één idyllische plek. In mijn bureautje hangt dat prachtige aquarel van Paul-Henri’s grootvader Paul. Elke afbraak, zoals het kasteel van Thomaes, elke verloedering zoals de vroegere Dampierre ervaar ik als een kras op dat aquarel.
Branden om en bij de Steenbrugge zoals die van de Volksbond, ik haat ze. De branden daar brengen me vooral steeds weer terug naar die ramp onderaan de Kruissens, waarbij een moeder en haar kinderen het leven lieten. Beelden die op mijn netvlies gebrand blijven voor altijd.

Vanochtend lees ik dat Paul-Henri aan de dood is ontsnapt. Hij lag boven te slapen toen hij gelukkig gewekt werd door telefoonalarm van een toevallige passant. De zaak was een paar uur voordien door de ouders van Paul-Henri gesloten. Soms ligt een tikje levenreddend geluk middenin in een groot malheur. Paul-Henri dankt zijn leven aan dat geluk bij een ongeluk.

Zoals zovelen ken ik het eindeloze optimisme van Paul-Henri’s ouders Pierre en Marleen (tevens uitbaters van The Stonebridge Maarkedal waar ze gisteren waren heen gereden). Vanuit hun positieve dynamiek zullen ze erin slagen ook deze tegenslag te boven te komen. De nieuwjaarswensen van De Nieuwe Ronsenaar gaan vandaag speciaal naar hen. Wensen dat ze eens te meer de moed vinden om de kronkels van het blinde fatum te bestrijden.

Nie aafgeiven, Marleentje, Pierre & co. Voer oore vandoege mien lietsie oat Tavi in ‘t paradoas oop ‘t eerekie van Les Copains d’abord.'t Ees 't lietsie vaan Kari en zienen kameroed Tavi voer oost nekier nieden goed.

Der ees in ‘t leiven vel parlei
der ees vel blasei en vel sjiekei
in de miseirie zoan z’ô vurst
joa tuus zoan z’ô vurst

tenees moer tuus dade kuint zien
wie da nen eechten ees wie niet
en die oa uuk in ‘t gruut verdriet
efenaaf gieren ziet.

01 januari 2006

DE SCHRIJFHEREN (2.5)

Roman

‘Al onze concurrenten gaan kapot aan oudbakken formules. De ‘Pourquoi Pas? dat is pure monumentenzorg. Over Spécial, de spreekbuis van Mobutu, valt er al helemaal niks te zeggen.’

Binnenkort zou iedereen Targets Magazine lezen.

‘Ze blijven hangen in La Belgique de papa. Ze haten Vlaanderen. Ze maken de sprong niet naar het land van de toekomst. Dit worden de jaren van de business. En wie business zegt, denkt aan Vlaanderen. Daarom hebben we naast vertaalde stukken ook eigen Vlaamse verhalen vandoen. Voilà dat is mijn plan.’

En ik mocht die verhalen schrijven. Dàt was mijn opdracht. Doch even geduld.

‘We hebben de sixties nu wel gehad. Love and peace. C’est, fini mon ami. Ik hoop dat je geen overjaarse hippie bent ? Je draagt toch al geen chemise à fleurs, geen plastron vol margrietjes. En ik zie ook geen col Mao. Het komt erop aan de nieuwe trends te voelen. Als Mobutu omver gesmeten wordt, moet je allang de mercenaire kennen die hem neerlegt. Jean Schramme. Bob Denard. Vat je ?’

Hij wou medewerkers die daar alles voor over hadden. Een journalist kon beter niet trouwen. Anders werd hij een huisduif, de butler van vrouw en kind. Dan was hij tegveel bezig met de gaten in zijn schaliedak en zijn vakantieplanning voor de krokus en Pasen. Een goed journalist moest een jager zijn op grof wild. Een sluipschutter. Een alligator in de Everglades. Een stroper in het Zwarte woud. Een teek. Een wesp. Een steppenwolf. Een havik in de Grand Canyon. Een arend boven de Zugspitze. Een huurling van de pen. Een commando in de bush. Een Cheyenne die elke rookpluim ontcijferde. Een prairiewolf die zijn prooi ongezien kon besluipen en bespringen.

Volgens Jean Poulain beantwoordde ik aan het profiel. Hij had het meteen gezien dat ik, Charlie Puis, gebeten was van de schrijfmicrobe. De passie van de pen. Hij had het geroken en gemerkt. Alleen al aan mijn gevlekte Waterman.

‘Want ik heb er hier gehad met Bics van de Bon Marché. Komen ze voor een interview bij de Gouverneur van de Nationale Bank. Beginnen ze te schrijven over onze positie ten aanzien van het Internationaal Muntfonds. Met een Bic van de Bon Marché ! Vraagt de gouverneur van welk boekske zijt gij, jeunehomme? Ik ken uw blad niet. Van Targets Magazine, meneer de gouverneur. Must voor Managers. Met een Bic van de Bon Marché ! Of dan zitten ze daar in hun jeans-salopet. Schrijven ze met een crayon van de Vredeseilanden IN SALOPET ! BIJ DE GOUVERNEUR VAN DE NATIONALE BANK ! Toch wil ik de jeugd kansen blijven geven. Ik krijg graag verse input. Targets Magazine moet bruisen van de nieuwe ideeën ! We moeten voorliggen ! An-ti-ci-pe-ren !’

Als Jean Poulain begon te zeiken, kon hij uren doorgaan. Hij riep zijn ondergeschikten in zijn kantoor, gaf er eindeloze redevoeringen weg. Onderweg kreeg je het verslag van zijn weekends in de Ardennen. Hij droomde ervan boswachter te worden. Urenlang kon hij melken over de fauna en flora van Ardense bospaden. Hoe je wildpatee moest maken. Het eerste jaar bracht ik door met het vertalen van artikelen van de Franstalige redactie.

‘Pour la Libye le pétrole est la vache aux œufs d’or’.

Jean Poulhain had niet de bevoegdheid, zo begon hij zachtjes, om Paul Van Poelvoorde, zijn collega hoofdredacteur van de Franstalige redactie op dergelijke stilistische onvolkomenheden te wijzen. Dit zou beschouwd worden als een inmenging in de aangelegenheden van de zusterredactie met wie hij goeie relaties wenste te onderhouden. Targets Magazine was een tentje met twee wanden.Vlaanderen. Wallonië. De voorgevel was België. Nee, liever geen inmenging dus in het werk van collega Van Poelvoorde.

‘Ook niet als wetenschappelijk kan worden aangetoond dat Libische melkkoeien geen eieren leggen ?’

‘Neen, Charlie. Mogen wij niet doen.’
‘We dienen de autonomie van onze deelredacties te respecteren.’
‘We moeten onze broeders niet willen verbeteren.’
‘We moeten bij vertaling de originele tekst eerbiedigen.’

‘Maak ik er dan een kip van met gouden eieren?’

‘Maak er een goudmijn van Charlie.’

Trouwens, hij vond dat we vergelijkingen uit het dierenrijk moesten mijden. Na een tijd vertaalde ik per dag gemiddeld zevenhonderdvijftig regels peptalk voor beslissers. Zogenaamd exclusieve reportages over de groeikracht van de Fiji-eilanden. Veelbelovende perspectieven in West-Afrika. Interessante ‘opportuniteiten’ op de Salomonarchipel. Spectaculaire winstmarges voor de nieuwste olieboringen in de Noordzee. Deze eindeloze carroussel werd doorspekt met hier en daar een interview. Targets Magazine bleek echter vooral gelardeerd met zogeheten publi-reportages over de nieuwste producten van grote adverteerders die de reizen naar de Fiji’s hadden gesponsord. Hele kolommen werden volgesmeten met nauwelijks bewerkte persteksten die door de bedrijven zelf waren aangeleverd. Poulain liet me zoals beloofd gaandeweg mijn eigen interviews uitschrijven. Een of andere minister. Een of andere staatssecretaris. Een of andere decision maker. Saaie kost. Ik was veel te ongeduldig naar het grote werk, vond Poulain.

‘Er is geen relizie meer voor het vak.’

Ik trakteerde hem op tomaat-garnaal in de Auberge du Solbosch. Ik dankte hem voor de geboden kansen. Ik vertelde hem dat ik aan de slag kon als verslaggever bij Embargo, een newsmagazine. Geen vertalingen meer. Geen gouden eieren uit de achterkant van Libische koeien. Mijn speeltijd zat erop. Embargo stond onder de leiding van de in journalistenkringen alom gewaardeerde Thomas Tonijn. Meer moest dat niet zijn. Hij begreep me volkomen, zei hij.

‘We bellen mekaar nog, Charlie.’

Poulain wist dat dit hooguit een beleefdheidsformule kon zijn. Niemand verdwijnt dieper in de tijdsvernipperaar van een pennenlikkersbestaan dan een voormalig hoofdredacteur.

(Vervolgt).

Uit : ‘De Schrijfheren’. Roman. Copyright Stef Vancaeneghem.