02 maart 2007

DE BENIEUWDE RONSENAAR (89)


HOOG BEZOEK

BIJ

TEATER VTV


WIE N’EESTER

DE KAMPIOEN

VAN DE

KUULIES?




Teater VTV krijgt vanaf morgenavond de Kampioen der Kuulies op bezoek. Dat blijkt noch prins Laurent, noch zijn broer de troonopvolger.
De kuulie van dienst is de - niets vermoedende - genodigde van de grootste klootzak allertijden.

Met zijn rijke arrogante vrienden speurt die week na week immers naar de grootste snul, nodigt dan de ‘con’ uit voor een diner. Wie van de snobvrienden aldus de grootste oetlul strikt, die wint.


De Benieuwde Ronsenaar volgde voor u gisteravond de generale repetitie.

Wie deze komedie van Francis Veber (spreek uit Veebeir) al zag in de filmversie met Thierry Lhermitte als arrogante zak, Jacques Villeret als con van dienst en Daniel Prevost als belastinginspecteur, weet al wat hem wacht: een hilarisch avondje puur pretentie amusement.


Bitterzoete societyschets

Hoewel, zo pretentieloos nu ook weer niet. De generale repetitie van gisteravond toont je andermaal hoe Veber zijn beroemde creatie quasi ongemerkt dansen doet op de slappe koord tussen komedie en diepmenselijke tragiek.

De steeds wisselende situatieschetsen, dat voortdurend balanceren tussen het schrijnend isolement van de Kuulie en de wrede gemaakte gastvrijheid van zijn gastheer, geven het geheel de bitterzoete bijsmaak van een helaas maar al te rake societyschets.

We kennen allemaal wel de schone schijn van dergelijke ‘onschuldige’ diners. We beleven wekelijks wel van die tafelgesprekken waar altijd wel slachtoffers vallen van ogenschijnlijk onschuldige maar in wezen dodelijk kwetsende cynische humor. Stoer doen aan tafel ten koste van de ander.

Onder elke dolkomische repliek van Veber schuilt genadeloos afmaken van die ander in onze gemaakte maatschappij vol schone schijn. L’enfer c’est les autres.

Wie zich echter gewoon laat drijven op de eerste laag heeft daar allemaal geen last van. Die lacht zich gewoon een avondje gezond. De kracht van het stuk zit ook in de schijnbaar achteloze manier waarop de con van dienst door telkens weer nieuwe stommiteiten zijn gastheer tot wanhoop drijft.

Tragische komiek

De film van Veber heeft er overigens een tragische dubbele bodem bij. Het leven strikte de supergetalenteerde Jacques Villeret gaandeweg in een - echt - onomkeerbaar isolement. De topacteur eindigde als een biezonder tragische eenzaat die niemand nog redden kon.

Je kan het leven dus wel vrolijk weglachen, het fatum zet niettemin onveranderlijk lukrake kruisjes achter namen. In de wereld van de Franse humor hield dat lot overigens al goed kot: Maurice Biraud (zelfmoord), Thierry Leluron (vroege ziekte), Coluche (putain de camion), Pierre Desproges (vroege kanker). Je zou bang worden om het leven weg te lachen. Doch zo lang het het ons gegund weze: mieux vaut en rire.

Puur plankenplezier

En ons eens goed doen lachen, dat is waartoe Greetje Backeland, Stefanie Bruneau, Yves Lenoir, Werner de Ruyck, Fabrice Donckerwolcke, Donaat Deriemaeker en Wim Van Coppenolle ons in deze nieuwe regie van Geert Desmytere in een schitterend kunstig decor uitnodigen.

Donaat Deriemaeker speelt de arrogante zak. Je moet echt al de schitterende acteur zijn die hij is om, als de ingoede mens die eenieder in hem kent, het omgekeerde van jezelf zo acceptabel op de planken te zetten.

Wie zijn directe tegenspeler Wim Van Coppenolle bezig zag als Tavi, weet al hoe hij met één mimiek en twee frasen volle zalen op stelten zet. Je ziet bij hem tegelijk de tragiek van Bourvil, al eens een ‘fruute’ van Louis de Funes (ma non troppo, mooi) en een mimiek van Fernandel. Wim Van Coppenolle heeft dat allemaal in hem zitten. Tegelijk Tavi en Hermes kunnen zijn : het is weinigen gegeven. Pas con du tout, ce type!

Teater VTV houdt hier voor zijn breed publiek nog eens zo’n onvervalste kaskraker in petto waarvan het de cocktailrecepten perfect beheerst.
Een aanrader.

‘Le Dîner de cons’. 3-9-10-16-17 maart om 2O uur. Reservatie gewenst. VTV reservatielijn: 0478 888 444 of via www.teatervtv.be

01 maart 2007

STERRENKIJKER

2.

‘Die hemel dat is dikke zever om kinkels mee koest te hoeden. Uw vader zit onder de grond en engelen bestaan niet.’

Het is de eerste zin die me echt lekker ligt, ik sta welgeteld één vel ver. Zesendertig ben ik. Als ik dat boek nog schrijven wil, dan nu. Al vijftien jaar voed ik mezelf, gaandeweg mijn hele gezin, met stukken voor kranten waarin op woensdag de marktverse vis wordt verpakt. Een kopijpisser.

Nu, voor het eerst, tik ik wat ik zelf kwijt wil. Ik tik en tik en tik. Dagen aan een stuk door, halve nachten. Ik heb vrij op de krant, ben teruggekeerd naar mijn oude thuis. Ik heb er tijdelijk mijn intrek genomen in de kamer van zijn grootvader, waar de aftandse Remington sindsdien altijd onaangeroerd is blijven staan. Als een reliek.

Het tikken gaat hard en luid. Het versleten roodzwarte lint likt lang niet meer alle letters voluit. Ik kan me niet inbeelden dat ik dit alles, de Remington, deze kamer, voor goed loslaten kan eer alles geschreven is.

Op de wastafel het scheergerief, tegen de wand de boekenruggen. Ik droom mezelf schrijvend weg naar ‘het aquarium’ te midden van de weverij-ververij-spinnerij waarin grootvader op me wachtte na school.

‘Toon mij uw devoir. Dat ik zie of gij hier uw tijd niet zit te verdoen met naar het vrouwvolk zit te kijken’.

Het moet al die tijd in mij hebben gezeten, het komt nu opborrelen. Tien dagen later staat de laatste zin op het te gladde papier dat almaar vies wegvlekt. Bovenaan het flinterdunne verhaal, is het wel een verhaal, tik ik:

'Zonde van Nini'.

Ik wil dat zondebesef er zwaar in. Ik voel me schuldig aan alles. De dood van mijn vader. De dood van mijn grootvader. De ondergang van de fabriek. Het verdriet van mama. Zij: ‘Boeken, boeken, altijd en overal boeken hier. Van boeken komt geen brood.’

Het geschrijf laat me niet meer los. Ik tik tot het klikt. Denk ik. Leg mijn huiswerk voorzichtig voor. Jan Wauters, de radioman, vraagt me waar de bovenverdieping blijft. Er is er geen. Jef Geeraerts plant de rechterwijsvinger op regel tien van pagina één.

‘Hij hield van hun fleurige schorten en van hen. Zo kan je dat niet schrijven.'

Er is werk aan de winkel. Zeeën van werk. Wat wil ik eigenlijk vertellen? Heb ik een schrijfplan? Heb ik een plot? Is er research aan vooraf gegaan?

Hooguit heb ik wat in krantenarchieven gesnuffeld, naar het exacte verloop van het wereldkampioenschap wielrennen ’63. Dat Henri Anglade en Rolf Wolfshohl opgeven. Dat Rik Van Looy tenslotte van achter het wiel van Gilbert Desmet wegschiet. Research?

Wat ik schrijven wil? Alles wat ik in mijn buik voel kriebelen. Het bekrompen en bescheten bourgeoismilieu dat me eerst verwent, dan verweekt, tenslotte verstikt. Het vernederende schouderklopjessysteem. Het gemaakte paternalisme. Meiden en knechten.

'Madame est servie.'
'Monsieur est ravi?'

Machtsmisbruik. Elitaire taalverhoudingen. Provincialistisch obscurantisme, op de grens van twee culturen. Ontluikende liefde. Heel veel begeerte. De primavera van het bestaan.

Carlos Alleene, uitzonderlijk erudiet boekenman en fidele compaan van altijd bij bladen en blaadjes, pikt mijn verhaal op. Hij bezorgt zijn typoscriptje ter lectuur aan Roger Binnemans, van alle uitgeversmarkten thuis. Innemend man zoals er geen meer zijn, die mes nel een nachtelijk epistel pent. Ik geloof niet wat ik lees. Dat dit het debuut van het jaar wordt. Ik zweef. Mijn wereld wordt al te klein zie. Ik schuif: mijn schoenen uit. Een uitgever, een echte. Van romans. Kijk mama zonder handen.

Er volgt een vrolijk presentatiefeest. De Burgemeester van expojaar ’58 geeft een dithyrambe weg. ‘Moet ik voor zo’n onnozel dun boeksken mijn hofstedeken in Kaprijke verlaten,’ vraagt mijn kameraad Roger De Vlaeminck zich af. Jazzmuziek. Nonkels, tantes, vrienden, kennissen.

Een journalist wordt hier vanavond schrijver, zegt de burgemeester. Gebeurtenis! Geboorte! Tegen het ochtendgloren vraagt de schrijver geworden journalist zich af of hij niet beter, zoals Rik van Nini zoude gaen fietsen.

‘Er zijn alvast drie boeken die de lezer voor de Boekenbeurs niet kopen moet,’ zo boort de minzame Jos Borré in De Morgen zijn leesvoer van de week, vakkundig als steeds, de grond in. ‘Want alle drie zijn ze Vlaamser dan goed voor ze is.’

Eén ervan is Zonde van Nini. Veel nostalgische inleving, dat wel. Zeer herkenbaar voor die tijd en dat milieu, jawel. Aardig en goedmoedig genoeg. Maar het verhaal heeft nauwelijks een dramatische ontwikkeling.

Het vertoont in de weergave van een tijdsbeeld en welomschreven taalidioom wel affiniteiten met Claus en Van den Broeck, maar heeft met zijn vertederende nostalgie veel teveel weg van ‘Bij ons in het dorp van Cas Goossens.’

Mijn ‘debuut van het jaar’ ligt hiermee al meteen klaar voor de papierversnipperaar.
Zorgvuldig sprokkel ik alle snippers.

‘Walter van den Broeck heeft iets te zeggen. Het ontbreken van dat laatste maakt dit debuut volkomen overbodig’, voegt Dirk Zwart er in het Nederlands Dagblad als goed brandhout aan toe.

‘Meer dan een conversatie in standaard Vlaams is het niet’, blaast Eric Rinckhout in NRC Handelsblad er meer vuur in.

‘Teveel anekdotes en te weinig diepgang. Teveel clichés en te weinig persoonlijkheid. Veel ontwikkeling is er niet. Het hoofdpersonage dient slechts als aanleiding tot het vertellen van zoveel mogelijk anekdotes die zonder veel visie, stuctuur en diepgang opgestapeld worden tot een wankel geheel.’

Ik klasseer alles netjes in mapjes. Research, voor later.

Mijn uitgever belt me, enthousiast.

Veel pers, veel respons!
Ja, maar...
Als ze maar schrijven!
Hoewel…
Niks van aantrekken!
Het vreet je wel aan…
Zeveraars! Mierenneukers! Geneuzel in de marge!
Zou ik toch maar niet beter?
Voort schrijven godverdomme!

De uitgeverij stuurt me De Volkskrant waarin Martin Ruyter over een opmerkelijk debuut spreekt, ‘De aanbiddelijke Nini’ in vetjes zet. En de aanbeveling die Nederlandse bibliotheeklezers meekrijgen van ene M.C. Gielen-Meekel: ‘Literair waardevol. Veelbelovend debuut.’ Peter Elberse die in ‘De Waarheid van Dees een Holden Caulfield maakt: een survivor vol existentiële twijfels.
Philip Vermoortel die in de Dietsche Warande & Belfort, gewaagt van de situationele humor van Claes, de soms karikaturale typenhumor van Boon, overgoten met Jerome K. Jerome en een snuifje Woodehouse. ‘En voor een keer niet zoals een boer die kiespijn heeft,’ grapt mijn immer spitse schrijfbroeder Piet De Moor er in Knack nog een lap op.

Ik durf de collega’s op de krant al bijna onder ogen komen, kan hun leedvermaak aan.

'Wat denkt die wel?'
'Boeken schrijven?'
'Is meneer is te goed voor de gazet misschien?'

Met de ook debuterende Kristien Hemmerechts word ik geacht het Fnac-publiek te vertellen hoe het aanvoelt, debuteren in Vlaanderen. Het publiek: dertien mensen. Van wie twaalf voor supernova Kristien en één meneer die zich bij mij aanmeldt als de uitgever van Manteau.

Of ik er misschien eens wil over nadenken om over te stappen? Want Hadewijch is geen lang leven beschoren. Zeker weten. Manteau. Een jongensdroom. Mijn grootvader kan ik het niet meer vragen.

Survivor vol existentiële twijfels. Die moet ik onthouden.

‘Sterrenkijker’. Vermomde autobiografie. Copyright Stef Vancaeneghem.

DE BENIEUWDE RONSENAAR (88)






NEDERLANDSE

DISCOUNT

HEMA

KIEST OOK VOOR

RONSE



De Nederlandse discountketen HEMA plant een vestiging in Ronse. De plannen zitten nog in de onderhandelingsfase. Dat meldt Het Laatste Nieuws vandaag.

HEMA, dat al 53 winkels telt in ons land, biedt een ruim assortiment aan van huishoudartikelen, cosmetica en kinderkleding.

De keten probeert in zijn aanbod een lage prijspolitiek te combineren met kwaliteit. Met groeiend succes.
Elke winkel stelt een achttal personeelsleden tewerk.

Meer info over de winkelketen op: www.hema.be
(onze illustratie: de cover van Hema's on line-brochure)

28 februari 2007

DE BENIEUWDE RONSENAAR (87)



De
Muile
Miester

Deux
Mille
Mystères


JAN DEMEULEMEESTER:

VAN ZOON VAN TOT MEESTER


Hij heeft het in de genen mee. Wie zijn vroegste werk zag dacht het oeuvre van Armand onder ogen te krijgen. Even krachtige kleurenexplosie.
De weg die voor Jan Demeuleester aldus open lag, was evenwel de moeilijkste.

Los komen van onder het indrukwekkend oeuvre van de vader. Jan wachtte hetzelfde parcours als die andere Jan: glastovenaar Jan Leenknegt.
Ook de glaskunstenaar van de Savooistraat diende die zich een weg te branden naar eigen identiteit. Een eind verderop dan het vakmanschap van vader Michiel uit Kwaremont. Beide Jannen slagen daar wonderwel in.

Jan Demeulemeester trok naar Tunesië en komt nu na twee jaar terug met werk dat me, meer nog dan aan André Derain, aan Henri Matisse denken doet.

Dan vooral door de kracht van het koloriet (papa borstelt - hoe dan ook - mee in het penseel) en de pure contouren van zijn badende vrouwen.
Kijk ’s naar ‘ L’Algérienne’ van Matisse. Of meer nog naar ‘Le Luxe II’.

Doch wat moeten kunstenaars met vergelijkingen?

Jan Demeulemeester, in het Ronsies De Muile Miester, in het Frans van zijn Tunesische vrouw Leila ‘Deux Mille Mystères’ heeft zijn eigen weg gevonden.

Deux Mille Mystères: schitterende titel trouwens voor zijn Ronsese retour-expo in de verdienstelijke Ronsese Galerij Lardeco, pal achter de 'Huiselijke Zorgen' van Wouters (in ’t Ronsies: ’t Woaf vaan Mootie’).

Jan, de zoon van Armand is nu zelf meester geworden. Een verrijking voor het Ronsies cultureel patrmonium is dat ongetwijfeld.

_____________________________________________________________________________

‘Deux Mille Mystères’. Lardéco. Gallery. Mouroitplein 5. Van 11 maart tot 25 maart. Vernissage op zondag 11 maart om 11 u. Meer info via Régis Christiaens op 0495 53 87 69 of op www.jandemeulemeester.com

DE BENIEUWDE RONSENAAR (86)




TOPINDUSTRIEEL
WILLY
NAESSENS:


‘RONSE WORDT
DE GROEIPOOL
VAN DE
VLAAMSE ARDENNEN’

‘WE GAAN TOCH NIET BLIJVEN KANKEREN OVER DE MIGRANTEN’


Zoals we HIER vorige week al meldden, wil top-bouwondernemer Willy Naessens twee hotels bouwen in Ronse, mogelijks ook een cinema aan station en Kloef. Burgemeester Dupont bevestigde ons toen de contacten tussen de stad Ronse en Naessens daarover.
In Het Nieuwsblad geeft Willy Naessens zelf hierover vandaag meer uitleg.


Willy Naessens:‘Ik ben bijzonder geïnteresseerd in de plannen die de stad heeft. Burgemeester Luc Dupont heeft mij gevraagd of ik niet wou investeren in het ambitieuze stadsproject De Kloef. Behalve woningen, wil hij daar ook een hotel bouwen met ruimte voor een polyvalente zaal, die ook als cinema kan dienstdoen. De onderhandelingen zijn nog bezig maar ik heb daar enorm veel vertrouwen in.’

Ronse: the next place to be

Willy Naessens is overigens vol lof over de aanpak van het Ronsese bestuur onder leiding van Luc Dupont en administratiechef Linda Vandekerkhove.

Willy Naessens: ‘Ik ken geen enkele stad of gemeente waar ondernemers zoveel medewerking krijgen. Ik zie de toekomst van de stad dan ook bijzonder rooskleurig tegemoet. Vijfenveertig jaar geleden was Kortrijk the place to be in de streek. Vijftien jaar later gebeurde het allemaal in Waregem.’

‘Toen ik op dat ogenblik voor 11 miljoen frank restaurant Parma kocht op de Markt van Oudenaarde, verklaarde iedereen mij zot. Moet je zien wat er vandaag in Oudenaarde gebeurt. Die cyclische beweging gaat zich de komende jaren gewoon doorzetten en ik ben ervan overtuigd dat Ronse de groeipool wordt in Zuid-Vlaanderen.’

Stoppen met klagen over allochtonen…

Willy Naessens:‘Het is te vergelijken met wat er in het Oostblok gebeurt. De ambitie en de motivatie om er opnieuw bovenop te komen, na het industriële verval van de voorbije decennia, is essentieel om dingen te veranderen.'

'Luister, we gaan toch niet blijven kankeren over het migrantenprobleem? Steeds meer mensen van allochtone origine leren Nederlands. Binnen enkele jaren ziet niemand nog het verschil en zijn het gewoon Vlamingen zoals wij, die consumeren zoals wij.'

Zo horen we het ook eens van een topindustrieel...

26 februari 2007

STERRENKIJKER

1.

Je hebt behoorlijk wat boeken geschreven, begint het meisje. Toch staat je niet op de lijsten met Grote Namen die ik aan de Universiteit studeren moet. Neen zeg ik. Dat zal ook nooit. Mijn romans worden niet meer gedrukt. Zijn alleen nog te verkrijgen in tweedehandszaken. Ik ben tweedehands. Ik en niet alleen onbekend: ik ben ook een antiquiteit.

Ze spreekt me tegen. Ze heeft met mij te doen. Ik waardeer het. Maar ik weet al dat elke tegenslag me hoe dan ook sterker maakt.

De Standaard heeft mijn boeken toch lang vol lof besproken? Dat wel, sus ik haar. Lange tijd wel. En dat ze het verdienden verfilmd te worden. Wat gebeurde.
En dan niet meer. Andere trends. Weg, dat oudbakken Flandre Profonde-gevoel.
En komt er nog wat? vraagt ze. Neen. Ik heb nog wel dingen liggen. Maar bij mijn uitgever verkoop ik te weinig.

Laten we beginnen met een overzicht van uw oeuvre, stelt ze me voor. Oeuvre? Zeven romans. Dun. Drie theaterstukken. Een filmscenario. Samen zullen we het rijtje afgaan. Voor haar verhaal, over Onbekende Schrijvers in Vlaanderen. Ik ben de eerste in de rij. De onbekendste der onbekenden.

Mijn laatste honorarium bij Manteau bedraagt 1,56 euro. Dus je kan wel denken dat ik met een oplage van zeshonderd stuks geen enkele uitgever meer bekoren kan. Maar ik ben niet verbitterd, fluit ik haastig voorbarig leedvermaak terug. Ik ben integendeel heel blij dat ik die boeken heb kunnen publiceren. Ze doet alsof ze mij gelooft. Ik doe alsof ik het meen.

Ik ben zelfs best tevreden met de bescheiden respons erop. Aan de ene kant de belangstelling van een fideel lezerspubliek. Al blijkt dat net iets te beperkt om door te gaan. Aan de andere kant de waardering van de vakbroeders. Walter Van den Broeck, die in de Humo mijn laatste roman bij zijn eindejaarsvragen bij het beste rekent wat hij dat jaar gelezen heeft. Maarten ’t Hart, die in Elsevier Madame Valentine heel mooi zegt te vinden. Het kaartje dat ik koester van mijn eigen idool Mark Uytterhoeven. Dus, troost ik mezelf tegen beter weten in, ik heb absoluut geen wrang gevoel. Absoluut niet. Ik zeg het net iets té nadrukkelijk. Ik heb toch alles kunnen schrijven wat ik wou?

Maar wat nu, vraagt ze. Scherp, schrander. Wat nu? Nu maakt het allemaal niet meer uit, maak ik mezelf wijs. Misschien ga ik die romans zelf wel nog eens in het Frans herschrijven. Bezigheidstherapie. Beter dan macramé. Voor de rest blijf ik ook altijd geboeid door toneel. Ik heb er mijn beste vrienden zitten. Groepsgevoel.

Geen enkele toegeving aan de gemakkelijkheid deed ik. Daar betaal ik dus nu de prijs voor. Liever dàt nog, dan dat ik me schamen moet voor een boek dat ik eigenlijk niet had willen schrijven. Een thriller. Of Het Grote Koersboek.

Koersboek? Ja, dat wilde één van die uitgeefdirecteuren. Dat ik na de verfilming van mijn debuutroman Het Grote koersboek van Vlaanderen schrijven zou. Maar ik zei dat ik dat niet wilde. Dat ik over tederheid schrijven wou. Hoe ze me toen waarschuwden. Dat ‘tederheid niet verkoopt’. Mijn tol is die voor de tederheid die niet verkoopt. Ik schrijf vanuit mijn buik, zegt ik haar. Vanuit mijn hart.

Hoe kwam u ertoe te schrijven, vraagt ze. Dat ga ik je nu vertellen, zegt ik.

‘Sterrenkijker'. Vermomde Autobiografie. Copyright Stef Vancaeneghem.

DE BENIEUWDE RONSENAAR (85)

WREED ACCIDENT
VAN ONZE
RONSIESEN
CORRESPONDENT

DE PLATRAGE VAN OMER PEVENAEGE

Hoger lucht!


Toen ik die morgen wakker werd keek ik tot mijn verbazing tegen een witte heuvel van plaaster aan. In die omgeving, zo werd ik mij langzaam bewust, bevond zich in normale omstandigheden mijn rechterbeen. Enige controle van deze moeizame waarneming bleek niet mogelijk, want datzelfde been werd middels een ingenieuze constructie van kabels en katrollen onbeweeglijk gehouden. Een blik rond om mijn onmiddellijke omgeving leerde mij inmiddels ook dat dit niet mijn bed was en dat dat bed zich evenmin in mijn slaapkamer bevond. Met de inzet van alle overgebleven neuronen onder mijn nevelige hersenpan kwam ik tot de volgende conclusie: “Omer, gij hebt gedomme U been gebroken en ze hebben Uw naar de kliniek gebracht”. Ik deed noch een bovenmenselijke inspanning om de weinige fragmenten van herinneringen op hun plaats te schuiven, toen de deur van de kamer bruusk werd opengegooid. In het tegenlicht ontwaarde ik de massieve gestalte van de hoofdverpleegster in haar witte kiel. “Ah, bon, Meneer Pevenaege, hebt ge eindelijk U roes uitgeslapen? Ge moet niet peinzen dat wij hier met U soort veel compassie hebben: eerst een stuk in U gilet zuipen en U dan met U zatte botten een beenbreuk vallen. Allee, hop wij gaan U varkentje hier eens subiet gaan wassen, zie! Begint zelf maar al met de onderdelen waar ge bij geraakt. En een beetje rap, want gij zijt hier niet de enige die moet verzorgd worden en die andere mensen hebben het tenminste niet hunzelf aangedaan! En als we straks nog een beetje tijd over hebben kunt ge U boterham krijgen!”
Het was nochtans allemaal zo goed begonnen. Uw moet weten dat sinds ik wist dat mijn goede vriendin Madame Tembuyse meer dan gewone belangstelling voor de schone letteren heeft, in mijn hoofd een plan gerijpt was: ik zou op haar een goede indruk maken mits mijn wekelijkse schrijfsels. Het mocht er evenwel niet te dik op liggen waar het mij om te doen was, en daarom zocht ik discreet contact met een aantal andere auteurs uit onze stad en stelde voor dat wij ons in een vereniging zouden, welja, verenigen. Ik ging er daarbij gemakshalve van uit, dat er wel één onder hen genoeg kennissen had in de geschreven pers, zodat de stichtingsvergadering in de lokale kranten de nodige aandacht zou krijgen. Ik weet dat Madame Tembuyse bij ontvangst van de wekelijkse Passe-Partout onverbiddelijk alle reclame verwijdert. In wat daarna noch overblijft zou het onmogelijk zijn de feestelijke officiële foto’s te missen!
Enigszins tot mijn verbazing gingen mijn collega’s van het lokale literaire leven niet alleen onmiddellijk en onvoorwaardelijk akkoord, maar de meerderheid bleek zeer voor mijn voornemen gewonnen! Na menig over en weer getelefoneer - de Heer de Beauregard vond het “niettemin evenwel passend en bil lijk” wat hij noemde “U antecedenten grondig te laten analyseren” en Mejuffrouw Luxbon bleek bijzonder moeilijk te bereiken ginder in haar luxehotel in het Zwitserse Gstaad) stelde de Heer Ego voor om onze stichtingsvergadering die bewuste middag in café “Local Unique” te laten doorgaan. Benadrukte de naam zelve van het etablissement in se al niet het plaatselijke en tevens elitaire karakter van de vereniging die wij ten doop zouden houden? Als naam stelde de heer de Beauregard “Le Royal Club des Chroniqueurs Attitrés du Renaisis” voor. Hij beweerde dat Koninklijke middels zijn adellijke vriendenkring in Laken te kunnen regelen, wat per slot van rekening toch ook gelukt was met de koekskes van zijn boezem vriend de heer Delacre. En op die wijze zou onze kring zijn onvoorwaardelijke aanhankelijkheid aan het Vorstenhuis laten blijken. Waarop de heer Ego zowat een telefonische attaque kreeg. En zo kwam de heer Swietie voor de dag met “Club van de Ronsese Chroniqueurs”, wat met eenparigheid van telefonische stemmen alsnog werd aanvaard.
Die bewuste middag begaf ik mij alzo naar de Local Unique. Weliswaar een dik uur te vroeg, maar ik wilde vooraf met de patron een discreet tafeltje reserveren in een donker hoekje van het café, zodat de foto’s die de locale pers zou trekken een maximaal zwartwit contrast zouden geven – in een ver verleden ben ik immers noch lid geweest van de fotoclub van de COC. En als initiatiefnemer voor het gebeuren kon ik toch niet anders dan in eigen persoon mijn aanstaande collega’s te verwelkomen?
Ik liet dus twee tafeltjes tegenéén schuiven en voorzag de nodige stoelen. Zelf had ik een proper napken meegebracht waarop ik een discreet vaasje met gele krokussen plaatste. Lentebloemen als symbool voor de rooskleurige literaire toekomst van onze geliefde stad en vers geplukt uit het bakske op mijn balkon! Verder had ik ad hoc een blocnote meegebracht ter attentie van de toekomstige secretaris. Daarmee waren de taken waarmee ik mij had willen belasten voorlopig ten einde en kon ik alleen noch gaan zitten en afwachten.
Ik geef toe dat het vooruit zicht die eminente auteurs weldra in den lijve te zullen ontmoeten mijn hart allengs sneller deed kloppen. Ik liet dan ook prompt een Oude Klare aanrukken. Vervolgens wilde ik mijn discours nog eens ter hand nemen, dat ik netjes opgevouwen in de binnenzak van mijn colbert wist. Tot mijn ontreddering tastte mijn hand echter tevergeefs rond: had ik immers niet voor de gelegenheid mijn zondagse pak aangetrokken? Een plotse aanval van paniek maakte zich op dat moment van mij meester, die ik niet anders dan middels één, twee, drie borrels wist te bedwingen.
Vergeefs probeerde ik vervolgens op de klaarstaande blocnote de zo bevlogen volzinnen uit mijn toespraak te reconstrueren. Alleen de eerste zin zat noch loepzuiver in mijn geheugen gegrift. Gaandeweg rees het besef, dat mijn speech gedoemd was roemloos te verzinken in een zee van clichés. Dat kon en mocht ik niet laten gebeuren en dus liet ik de nodige inspiratie aanvoeren in de gestalte van een Dubbele Westmalle.
Toen de Heren de Beauregard en Ego hun opwachting maakten had ik zopas een vierde Trappist naar binnen gehesen. Wat onvast stond ik noch op om hun de hand te drukken. Daartoe was ik even later, bij aankomst van de Heer Swietie, niet meer in staat. De thee waarop ik vervolgens op aller verzoek overschakelde, vermocht niet meer de nevelen van de alcohol in mijn geest op de lossen. Toen Juffrouw Luxbon tenslotte ons gezelschap vervoegde probeerde ik onhandig op te staan, gooide daarbij mijn stoel omver en sleepte het tafelkleedje met alles wat erop stond op de grond. Vervolgens viel ik bijna op haar schoot. Haar angstkreet bij dat vooruitzicht ging door merg en been en bracht me zover bij mijn positieven, dat ik toch de voorgenomen toepraak aanving: “Uw zijt allemaal welgekomen op de installatievergadering van U vereniging die de kroniekschrijverij in onze stad wil structureren ten einde ook de latere Ronsenaars een beeld te kunnen geven van de stad en zijn evolueren.” Verder raakte ik niet meer en strompelde richting toilet, waar ik even later door een ongelukkige val het gebroken slachtoffer geworden ben van mijn onverdroten inzet voor de locale literatuur…

Pevenaege Omer

PS.

Aan de geachte leden van “Club van de Ronsese Chroniqueurs” richt ik, naast mijn oprechte excuses voor het ongepaste gedrag, mijn hartelijke dank voor het schone bloemstuk dat zij mij hier op Hogerlucht toestuurden. Ik hoop in dit artikel één en ander in zijn context te hebben geplaatst. Mogen zij het mij tevens niet kwalijk nemen dat ik de bloemen op mijn beurt aan Madame Tembuyse liet adresseren. Ik lig hier immers al een kleine week op Hoger lucht en mocht van harent wege noch geen levens teken ontvangen. Bij deze wens ik mij dan ook nadrukkelijk bij haar te verontschuldigen en of Uw mij hier misschien toch eens zoudt willen bezoeken wat het zijn lange dagen…

P.O.

(De lezer zal van ons graag aannemen dat de inzendingen van onze correspondent de heer Pevenaege volledig buiten de verantwoordelijkheid van de redactie van De Benieuwde Ronsenaar...vallen).