06 december 2008

SINTERKLAAS KAPOENTJE...


Beste collega van mijn papa

‘ik ben arthur (foto 1), 17 maanden jong en amuseer mij zot in deze wereld vol onzin. mijn papa zie ik wel niet veel want die moet steeds dringend weg, gaan werken voor de gazet. maar deze avond kwam mijn papa thuis en vertelde mama dat hij geen centjes meer had (foto 2), oei en wat nu (foto3) en wie gaat de sint dan betalen (foto4).’

Dit schrijft me vandaag Arthur, zoontje van mijn voormalige collega de uitstekende Ronsese beroepspersfotograaf David Stockman.

Het pijnlijke Sinterklaasbriefje van Arthur komt er na het slechte nieuws voor zijn papa eerder deze week dat de regionale correspondenten van Het Nieuwsblad vanaf januari zelf hun foto’s moeten nemen.

Beroepsfotografen zoals David Stockman, die zich de afgelopen jaren dag en nacht uit de naad hebben gewerkt om hun krant aan het betere fotomateriaal te helpen, hebben het daar zeer moeilijk mee en vrezen terecht voor hun job.

Corelio, de opdrachtgever van David en de uitgever van De Standaard en Het Nieuwsblad wil aldus 'anticiperen op de crisis' en 10 miljoen euro besparen. Ondermeer via drastische besparingen en het collectief ontslag van 60 arbeiders en bedienden. Inclusief 15 journalisten op een totaal van 286. Hogere kosten, minder advertentie-inkomsten zijn de voornaamste oorzaken. Schaalvergroting, met navenante synergieën en dubbelfuncties, speelde de voormalige 'VUM'-groep enkele jaren geleden al parten en leidde tot een ingrijpende herstructurering...

Ook de Persgroep, uitgever van Het Laatste Nieuws en van De Morgen gaat op de redactie van De Morgen 16 van de 84 journalisten afdanken. Verhoudingsgewijs is dat voor de redactie van De Morgen als kwaliteitskrant een wel héél zware ingreep.

Het lijkt er steeds meer op dat de traditionele - betalende -printpers haar beste tijd achter zich heeft liggen.

Wereldwijde crisis, individuele drama’s.

04 december 2008

DE NALATENSCHAP
















Hoofdstuk 18.

Dagboek van Theo.

De ontdekking van onze tunnel is vooral brute pech voor mijn Ronsese maats. Zelf had ik toch nooit meer mee gekund. Ik haal het niet meer. Mijn lichaam teert helemaal weg. Ik weet me nauwelijks nog overeind te houden. Zonder de intens goede zorgen van Victor, Maurice, Gilbert, Louis en de anderen was ik er al niet meer.

Straks smijten de nazi’s mij in hun verbrandingsoven. Alle hoop op een terugkeer naar de Wijnstraat 16 in Ronse heb ik nu laten varen. De verhalen die hier rondgaan laten niks aan de verbeelding over.

In de ziekenboeg van de vrouwen vergiftigt een dokteres kinderen eer de SS’ers ze naar de gaskamer kunnen brengen. Ze doet hen aldus cadeau van haar eigen snelle dood door de cyaankali die ze normaal bewaren moet voor de dag dat dit horrorkamp door de geallieerden bevrijd wordt. Verpleegsters versmachten pasgeborenen puur uit compassie.

Overleven is hier moeilijker dan doodgaan. Kiezen voor de dood is de ultieme keuze die me rest om mijn waardigheid te behouden. Om een persoon te blijven met een eigen vrije wil. Er is hier geen andere weg meer om mijn plaats binnen de menselijke beschaving in te vullen tot het laatst.

Met heroïek en heldendom heeft dit alles niks meer te maken. In al die glimmende vaderlandslievende boeken van mijn vader wordt de heldhaftige dood van de helden van het vaderland verheven tot hogere waarde en als doel op zich. Maar hier, in dit kamp ligt de werkelijkheid van elke dag heel anders. Hier is de zelfgekozen dood voor de meesten van ons de laatste strohalm van het verloren individu dat zijn ultieme greintje waardigheid opeist. De menselijke waardigheid is altijd die van een individu, niet die van een natie. Al die heroïek in de bibliotheek van papa steunt op individuele dooddoeners. Letterlijk.

Leven we voor de mensen of voor ideeën? Voor beide. Hitler houdt vol dat hij tegen de Russen vecht om de barbarij te stoppen en de beschaving te redden. Beschaving? Hier in dit kamp is alle beschaving weg. Hier zie ik niks dan barbarij om me heen.

Beetje bij beetje word ik onverschillig voor het lijden van mijn medegevangenen. Overleven is nu waar het op aankomt. Alleen nog aan mezelf denken. De dag zien door te geraken. Dag na dag. Gaandeweg glijdt alles hier van me af. Nationale solidariteit. Vaderlandsliefde. Vrijheid. Rechtvaardigheid. Waardigheid. Dure woorden stuk voor stuk. Mijn strijd om te overleven is genadeloos en hopeloos.

Tyfus.
Difterie.
Tuberculose.

Wat maakt het nog uit wat mijn lichaam kapot vreet? Ik ben hoe dan ook doodziek. Ik leef op handen en voeten.

Lieve Vrouwe van ons land
Met je kroon en sleep van kant
en getorst door ruwe hand
waar zit je nu?

Ik sta er hoe dan ook alleen voor. Hoe goed de maats ook voor me zijn. Niemand die me nog echt kan helpen. Mijn strijdmakkers van het Ronsese verzet weten het en ik weet het. We zwijgen erover en we overleven nog even voort. Met de wanhoop der wanhoop.

Om echt te overleven moet je hier elk waardigheidsgevoel opgeven. Je moet de stem van je geweten in je hart helemaal tot zwijgen brengen. Je moet een wolf worden onder de wolven. Je moet putten uit de onvermoede duistere krachten die ons doen dansen op de bokkesprongen van het lot.

Alle menselijke gevoelens worden ons vreemd. Liefde. Vriendschap. Naastenliefde. Menslievendheid. Rechtschapenheid. Dit alles verdwijnt mee met het vlees aan ons lijf. Dit kamp is gemaakt om ons als mensen te vernietigen. Een schoon bestaan is ons hier niet langer gegund. De nazi’s drijven ons ver voorbij de grenzen van het goede en het kwade. Ze palmen daartoe hun eigen Herren volk-filosofen in. Moreel gesproken zijn we al dood. Eerst hebben ze God dood verklaard. Nu is het de beurt aan de Mens. Elke herinnering aan zedelijke wetten wordt vervangen door de brute kracht van individuele overlevingsdrang. Ver van ons nog bezig te houden met een ander, putten we moed en kracht uit onze eigen overleving ten opzichte van hem.

*

Ik zie de andere gevangenen bezig. Mens blijven onder mensen is niet langer haalbaar. Ik zie mensen rondom me heen sterven, kameraden uit onze barak. En ik kijk niet eens meer op van mijn soep.

Fiertel Fiertel
Fiertel komt
Zie je niet
dat Ronse
hier omkomt?

Mijn buur gaat dood.
En ik ondertussen:
ik lik zijn gamelle.

*

Telkens er nieuwe menselijke ladingen van de trein worden gestampt, stelen anciens al wat ze bij hen nog kunnen vinden aan voedselrestantjes. Een zoon pikt de homp brood van zijn vader. Denkt dat dit zijn eigen kansen op overleving verhogen zal. Vindt dat hij zelf meer recht heeft op leven dan zijn oude vader. Hoe je hier overleeft? Met dit ene principe:

Ik eerst, dan ik.
Vervolgens ik.
En dan weer ik.
Vervolgens niks.

Hier is er maar één wet. Alles wat bijdraagt tot je overleving is goed. Al wie of wat haar bedreigt is slecht en dient te worden vermeden. Zijn we nog mensen? Onze levensdrang botst hier op de menselijke waarden.

Primum vivere, deinde filosofare.

(Als ik erin slaag in leven te blijven, wat ik niet meer geloof, dan zal ik weer mens worden. Beloofd. Beloofd wie? Beloofd, Theo).

In dit kamp hier worden velen beesten. Ze zijn perfect in staat om de dood van hun buurman te versnellen door zijn eten te stelen. Maar ik zie hier ook mensen die zich gedragen als onsterfelijken. Vrienden die hun laatste stukjes eten wegschenken om me in leven te houden. Ik zie uitmuntende mensen en ik zie regelrecht crapuul. Ik zie lafaards, ik zie grootmoedigen. Ik zie smeerlappen en ik zie toonbeelden van rechtschapenheid. En ik zie onmensen, in staat tot elke verklikking om hun eigen vel te redden.

*

Alles wat we uit het kamp kunnen stelen, is toegelaten. Het wordt aangemoedigd. Het draagt de bewondering weg van de medegevangenen. Wie brood pikt van zijn medegevangenen wordt zo mogelijk afgetroefd en gelyncht. Verklikkers worden verneld naar de dood geholpen.

De Tien Geboden worden hier helemaal herschreven. Je zal je naaste doden als je hiermee nog grotere gruwel verhinderen kan. Valse getuigenissen zijn aanbevolen als je daarmee je maats redden kan. Je naaste liefhebben als jezelf is in de gegeven omstandigheden: vermijden de andere te schaden door eerst aan jezelf te denken. Meer zit er voor ons niet in.

Sint-Hermes vergeve het me.
Sint-Hermes bid voor ons.
Heilige Hermes, wees genadig.

Alleen het feit dat ik me dit alles nog afvraag hier vannacht in mijn ziekbed, houdt me nog even in Ronse en wat ooit de beschaving was. Beschaving? Hier in deze kampen eindigt ze voor goed. Hier eindigt alle Verlichtingsdenken. Hier wordt twintig eeuwen vooruitgangsdenken in de oven gemikt.

We zijn de laatste mensen.
Onze ideale wereld is dood.
Er rest ons niks anders meer dan te sterven.

(Hermes, Onze-Lieve-Vrouw van Wittentak en Lorette, laat maar. Het hoeft niet meer. Niks hoeft nog. Laat dit alles snel voorbij zijn).

*

Wat is er toch gebeurd sinds die ochtend van 24 april? Onze arrestatie in het Bruulpark onderweg naar school. Wie heeft ons verklikt? De ons bekende notoire zwarten van daar beneden de Wijnstraat? Een malcontente ontslagen werknemer van de textielfabriek? Een rancuneuze rivaal in de liefde? Ronse is zo’n riskant provincienestje. Altijd op het scherp van het mes. Zwart versus wit. En daartussen veel grijs. Altijd dat grote gelijk. Overal die diepe sociale kloof tussen de wevers en bourgeois. Die afgunst. Die oude veten. De kloefkappers en de wieties. Al die nijd. En dan die taalkwestie: als een kapmes dwars door alles heen.

Mijn laatste krachten en gedachten zijn voor mijn stompje potlood, de enkele velletjes papier onder mijn strozak. Dit alles noteren. Dan mijn dagboek meegeven aan mijn vriend Victor. Hij gaat het halen. Hij ziet Ronse ooit terug. Hij, Louis, Lucien, Gaston, mijn vriend Maurice en onze chef Gilbert. Sterke binken stuk voor stuk. Overlevers. Reuzen van Ronsenaars zijn het. Ik ben zo fier op hen. Ik voel het dat zij het halen zullen. Zoals ik nu zeker weet dat ik alreeds dood ben.

Dit alles noteren. ‘Dagboek van Theo’.
Dag vrijheid. Dag liefje. Dag leven.
Adieu mijn geliefd Ronse.
Ik had je zo gaarne nog één keer terug gezien.

'De Nalatenschap’. Roman.
Copyright: Stef Vancaeneghem.

(Hoewel 'De Nalatenschap’ gebaseerd is op historische feiten en authentiek bronnenmateriaal, gaat het hier om een literaire interpretatie. Verantwoording van de bronnen cfr.9.08.2008)
.

03 december 2008

LA VIE EN PROSE










J'ai dix ans
Je sais que c'est pas vrai mais j'ai dix ans
Laissez-moi rêver que j'ai dix ans
Ça fait bientôt quinze ans que j'ai dix ans
Ça paraît bizarre mais
Si tu m'crois pas hé
T'ar ta gueule à la récré

J'ai dix ans
Je vais à l'école et j'entends
De belles paroles doucement
Moi je rigole, cerf-volant
Je rêve, je vole
Si tu m'crois pas hé
T'ar ta gueule à la récré

Le mercredi je m'balade
Une paille dans ma limonade
Je vais embêter les quilles à la vanille
Et les gars en chocolat

J'ai dix ans
Je vis dans des sphères où les grands
N'ont rien à faire, je vois souvent
Dans des montgolfières des géants
Et des petits hommes verts
Si tu m'crois pas hé
T'ar ta gueule à la récré

J'ai dix ans
Des billes plein les poches, j'ai dix ans
Les filles c'est des cloches, j'ai dix ans
Laissez-moi rêver que j'ai dix ans
Si tu m'crois pas hé
T'ar ta gueule à la récré

Bien caché dans ma cabane
Je suis l'roi d'la sarbacane
J'envoie des chewing-gums machés à tous les vents
J'ai des prix chez le marchand

J'ai dix ans
Je sais que c'est pas vrai mais j'ai dix ans
Laissez-moi rêver que j'ai dix ans
Ça fait bientôt quinze ans que j'ai dix ans
Ça paraît bizarre mais
Si tu m'crois pas hé
T'ar ta gueule à la récré

Si tu m'crois pas hé
T'ar ta gueule à la récré
Si tu m'crois pas
T'ar ta gueule
A la récré
T'ar ta gueule


Alain Souchon.

(‘La Vie en Prose’. ‘Journal Intimide.’)

02 december 2008

DE BENIEUWDE RONSENAAR

Open brief aan
De Schepen van Interculturaliteit


Beste Nedia,

Op de jongste raadszitting heeft Erik Tack je gevraagd wat je de afgelopen twee jaar als schepen al gedaan hebt. Het is je geraden er op de volgende zitting pertinent op te antwoorden. Ik wil onze vriend Tack hier geen intentieproces aandoen maar: hij’n zal u niet sparen, hij ’n gaat u geen cadeaus doen, hij ’n geneert zich voor niemand, om zijn punt te maken, zijn ogen blinken al.

Je zal je er dus niet kunnen vanaf maken met hier en daar een taalbadje of activeringspaleisje. Je zal hem vooral moeten bewijzen wat er veranderd is. Wel, als je het mij vraagt, beste Nedia: heel weinig. Ik hou dus eerlijk gezegd mijn hart vast. Een echte ware dialoog tussen genoemde gemeenschappen blijft uit. Is dat de schuld van de Ronsenaars? Vergeet het. Wat zien we? Botsende mentaliteiten. Gescheiden werelden. Totaal verschillende culturen. Andere zeden en gewoonten. Afwijkend rij- en parkeergedrag. Irritante sportattitudes. Iets te voorspelbare slachtofferrol. Groepsgebonden represailles.

Ben ik een racist? God beware me. Ik ben een Ronsenaar onder de Ronsenaars die lijdzaam toeziet hoe de halve Kruissens geblokkeerd wordt omdat er een paar beslist hebben midden de weg een kwartuurtje te keuvelen. Erg? Nee helemaal niet. Wel ergernis wekkend en sfeerverpestend alom. Je bent inmiddels een gestudeerd mens en dus weet je onderhand wel wat Immanuel Kant daarover filosofeert: als iedereen morgen zo begint, kunnen we de Kruissens beter meteen helemaal verkeersvrij maken…

Is het dan allemaal zo mis? Ach nee. Niks is echt mis. Maar tegelijk gaat alles goed fout. Draait het goed gevoel van alle Ronsenaars in de soep. Er wordt niet eens echt gepraat. Er wordt integendeel compleet naast elkaar geleefd. En dat, beste Nedia, kan niet altijd aan de Ronsenaars alleen liggen. Zo werkt dat niet.

Op jou werd gerekend om de echte grote dialoog in Ronse op gang te trekken. Je verbazingwekkende verkiezing tot schepen was de gedroomde kans daartoe. Ik was, zoals je weet, bij de eersten om in jou te geloven. Ik blijf dat doen. Maar neem het me niet kwalijk: vandaag zie ik die kans even snel weer wegglijden. Erik Tack weet goed genoeg wat hij je vraagt, waarom en wanneer. Perfecte timing. Hoe komt dat? Mag ik een gokje wagen? Omdat je te ver weg uit je doelgroep gegleden bent.

Eén. Je bent Ronsese van geboorte en Tunesische van origine. Eén van mijn eerste interviews als journalist (in ’67) was met de ‘Tunesische burgemeester van Ronse’ Mohammed Gammoudi. Ik zie hem daar nog zitten in het Sint-Cornelisstraatje. Fijne mens. Ik zie al zijn generatiegenoten nu rustig rond kuieren in Ronse. ‘Vivre et travailler en Belgique’. Een brochuurke van de Commerce Extérieur in Tunis. 'Une valise en carton et on démarre une autre histoire’. Een vreedzaam rustig en beter leven in Ronse. Als ik goed geïnformeerd ben, overweeg je volgende zomer een bijkomende studie-stage in Tunesië. Je volste 'recht', bij manier van schrijven. En mooi meegenomen voor de toekomst. Alle succes gewenst. Doe mijn groeten aan Jan Demeulemeester aldaar. Maar wat gebeurt er ondertussen in Ronse?

Twee. Je bent een vrouw. Sorry, maar een vrouw in de mannenwereld die elk van de drie monotheïstische godsdienstwerelden (jodendom, christendom en islam) tot op vandaag gebleven is: geen cadeau. Ik ben geen vrouw, mais je comprends. Ik begrijp dat zoiets voor jou niet simpel moet zijn.

Drie. Je bent een razendsnel doorgroeiende intellectuele inmiddels. Johan Vandelanotte en Frank Vandenbroucke hadden dit al langer zien aankomen. Wilden je meteen federaal uitspelen.

Drie ‘handicaps’ helaas, als het er gewoon op aankomt in het diepe Ronse gehoord te worden en met gezag te (s)preken om de groene moskee, in de volkse buurten, op straat waar het allemaal gebeurt en bij de mensen om wie het gaat. Geen enkele Ronsenaar verwacht van een allochtoon dat hij zijn roots vergeten zou. Maar in Ronse leven is van Ronse houden, echt omgaan met de mensen van Ronse. Dat veronderstelt: losbreken uit de clans, de families, de netwerken, de gemeenschappen. Dat carcan van zogeheten ouderen en wijzen en vooral mannen en zogeheten vertegenwoordigers die het niet zijn.

Gebeurt dat vandaag? Nee, Nedia, het gebeurt niet. Er is geen echte dialoog onder representatieve mensen. Wie het anders zegt, wil de Ronsenaars een oor aannaaien. Maar de Ronsenaars hebben er geen… oren naar. Ze weten beter. Ze zien en horen dagelijks dat de kloof niet kleiner geworden is. Dat je morgen als juriste misschien andere wegen buiten Ronse inslaat, is je volste recht. Maar op dit moment ben je nog altijd (dik) betaald door de Ronsenaars om voluit je ding te doen als schepen. Wel, doe het dan. Of maak dat je wegkomt.

Voor de neus weg en tot grote ergernis van sommige partij-anciens ben je prompt verkozen tot schepen. Je hebt geen andere keuze dan die politieke doorbraak te beantwoorden met echte resultaten waarvan iedereen moet toegeven dat ze het verschil maken voor alle Ronsenaars: die van hier en die van ginder. Waar wacht je op? Op deze brief toch niet?

Een groot pact. Een alliantie ‘tuupe vuir Roonse’ die echt werkt en zichtbaar is en voelbaar is op straat en overal. Ik was een van de eersten om in jouw mooie verhaal te stappen. Tegen de nijd, het chagrijn, de verkramping, tegen al dat populisme in. Ik hoop dat ik vandaag de laatste niet ben om er te blijven in geloven. Maar dan moet je je wel reppen. Vier jaar is weinig. Je hebt nog hopen werk op de plank.

God zegene je. Maar, zoals mijn mama altijd zei toen ze me dat kruiske gaf: ‘En als God het laat afweten, moeten we er maar zelf voor gaan’.

Tuupe vuir Ronse.(*)

(*) Oude Arabische wijsheid.

01 december 2008

OVER LEVEN VOOR GEVORDERDEN


Heerlijk onbereikbaar voor de pseudo-drukte van de afgunstmaatschappij trek ik op mijn paardje van Troje door wonderland. Onverstoorbaar tegenover het gekwaak van de statuskikkers. Door de mazen heen van alle netwerken en face-books.

Dagboeken zijn je hele werkelijkheid niet. Je maakt altijd een voorselectie van wat je wil loslaten uit de binnentuin van je hart. ‘Dagboek van een lezer’ dan maar (Arbeiderspers, Privé-Domein): witte bladen wachtend op je eigen indrukken. Je kan er in optekenen wat je leest, gelezen hebt, nog lezen wil.

Parels van ‘Privé-Domein’ zoals ‘Het Verkoolde Alfabet’ van Paul Dewispelaere. ‘Het boek der Rusteloosheid” van Fernando Pessoa. De ‘Memoires’ van Saint-Simon (ergerlijke roddeltante aan het hof van de Zonnekoning ). Ze liggen nu glansloos tweedehands te vergaan. Hunkerend naar een laatste opmerking omtrent hun vergeten schoonheid, in het dagboek van een lezer.

Mijn eerste witte bladzijde vul ik met notities bij ‘De Rivier van Herakleitos’. ‘Een eigenzinnige visie op de wijsbegeerte’ van Etienne Vermeersch & Johan Braeckman. (Houtekiet).

Waarom zou ik, na die turven van Russell, Störig of Hamlyn nog eens de hele geschiedenis van het denken overdoen? Omdat mensen als Etienne Vermeersch altijd iets toevoegen aan wat je al dacht te weten, je uit je zelfgenoegzame gelijk schudden, je telkens weer tot meer rede uitnodigen. Bijvoorbeeld bij Plato vertrekken en je op de volgende bladzijde glashelder aan de hand van Popper uitleggen waarom de Ideale Staat op totalitarisme uitkomt en zowel utopieën als reactionaire visies tot gesloten samenlevingen leiden.

Etienne Vermeersch tilt ons, schipbreukelingen van de grote vergane verhalen uit de vorige eeuw, op zijn mooie ark van het vrije denken over de woelige rivier van Herakleitos.

Het kolkend water is de waan,
Vermeersch is onze zwaan.

'Over Leven voor Gevorderden'. 'Virtueel Blogboek'.
Copyright Stef Vancaeneghem.