22 maart 2013

BLOG NOTE

21 maart 2013

TOEVALLIG HEDEN

MOOI BOEK VAN GIGI, TOCH?



‘Jij met je handen in je broekzakken op een veld bij je hoeve in Nukerke. Je zag er niet altijd echt gelukkig uit, Hugo. Nukerke deed je geen goed, denk ik. Je hoorde daar niet thuis. Amsterdam was je plek nu. Je werd er bemind en aanbeden, gelezen en gespeeld.’

Van alle geschriften die ‘vijf jaar later’ op ons, verweesde Clausianen, worden losgelaten, is de Hommage in briefvorm van Marc Didden in fijnproeverstermen ‘un vrai petit délice lardé de champignons de Paris’. Didden neemt je mee naar een Claustrum van verwondering en bewondering.


Neem dit smaakmakertje. Claus tegen Didden, over die onveranderlijke aardigheid, in gezelschap en interviews.

‘Beste Marc, je kan maar beter aardig zijn tegen iemand en het niet menen dan onaardig zijn en het wel menen’.

Of deze, over wat Kunst zal worden of niet:

‘Kleine walsjes die langs de neus componeerd zijn, blijken later veel belangrijker te zijn dan grote symfonieën.’

Didden over zijn acteerervaring als ‘Gigi’ in Het Sacrament:

‘Ik bewonderde ook mateloos je geduld met mij toen ik weer eens op de set verscheen zonder mijn tekst te kennen en ik zo beschaamd was wanneer ik mij versprak, maar jij gewoon zegde : ’Zeg maar wat je wil, Marc. Het is geen Shakespeare’.

(Later zal Claus hem aanraden:‘Gedraag je gewoon zoals Veranneman’. Wijlen de befaamde galerij-uitbater en kunstautoriteit uit Kruishoutem).

Dit is ook een mooie, van Didden zelf dan weer: ‘Nu Hugo, het geeft niks. Ik kan ook niks, maar ik heb het wel allemaal van jou geleerd.’

Eind van de sixties werkt Didden als boekverkoper bij de Free Press Bookshop vlakbij de Grote Markt.

‘Op een dag zag ik daar jouw Romeinse keizerskop tegen de vitrine aangedrukt, terwijl je ogen de inhoud van het hele uitstalraam aan het scannen waren. Ik hoopte dat je aanstonds de winkeldeur zou openduwen om binnen te komen informeren hoe het eigenlijk zat met de verkoop van je werk.’

Maar Claus loopt door. De beschrijving die Didden verder weggeeft is een van de mooiste én grappigste die er al beschreven zijn, voor al wie Claus in Brussel, Antwerpen, Gent (of in Cannes aan de zijde van La Kristel) ooit over De Wolken heeft zien waden. Pure film. Je ziet hem daar zo voor jou, de Prins der letteren. In al zijn splendeur.

Marc Didden: ‘Ik kwam even naar buiten en zag nog hoe je verder, in je lange winterjas, met die elegante foulée van jou de hele straat uitliep in de richting van het Oud Korenhuis, waar overigens ook hele bladzijden Cobra-geschiedenis geschreven werden.

Misschien was je ook gewoon opnieuw op weg naar het Goudblommeke in Papier, wat verderop, om er een glas Faro te gaan drinken, dat bier waarvan Charles Baudelaire zei dat het smaakte alsof het al eens door iemand anders gedronken was.’

De passage over vader Claus mag er anders ook wezen.

‘Hij was drukker van beroep en om zijn rollende persen in stille periodes iets te voeren verzon hij ook af en toe een leven voor een heilige die nooit bestaan had, en die werkjes leverde hij tegen een kleine betaling dan trouw af bij de talrijke kathilieke boekhandels en scholen die Vlaanderen toen kende.’

Altijd zo aardig was hij, Claus. Die ene keer wel iets minder.

Marc Didden: ‘Een keer werd het je toch allemaal te veel. Dat maakte ik op uit je verslag over een signeersessie in Amsterdam waar iemand je gevraagd had om jouw autogram te zetten in een boek van Harry Mulisch.’



Didden heeft in de vroege jaren tachtig zelf nog les gegeven aan Thomas, de oudste zoon van Claus.(De jongste is Arthur met wijlen Emanuelle Sylvia Kristel). Bij het toelatingsexamen hoorde toen een trefwoordenproef die naar de algemene kennis van de kandidaten moest peilen. In de linkerkolom stond een naam, of een begrip, of de titel van een kunstwerk, en in de rechterkolom was dan plaats vrijgelaten om daar een korte definitie van te geven. Eén trefwoord was dat jaar ‘Het Verdriet van België.’

Marc Didden: ‘Heb ik je ooit gezegd wat Thomas toen op zijn formulier invulde? Nee? Dan zeg ik het je nu. Daar stond: Mooi boek van papa.’

Aangrijpend mooi voor wie de prijs van het schrijven mèt kinderen kent. Voor de kinderen, bedoel ik.

Vlaanderen kent Marc Didden van vele levens als journalist, columnist, filmregisseur. Clausianen koesteren hem als de onnavolgbare Gigi, in die sidecar van Het Sacrament.

Mijn titel lag dus voor de hand Marc, toch?

(Met dat laatste woord, als inside instinkertje er bovenop.)

20 maart 2013

HANDGESCHREVEN SCHOONHEID



De chocolabruine lokken licht opwaaiend onder haar strohoedje. Het pastelroze lint er omheen, dansend op de zwoele zomerwind. Zo zit ze daar. Blinkend van blijheid.

Voor haar in de kuil met zitje van zand ligt het ovenverse exemplaar van ‘Weekblad Robbedoes'. Kwabbernoot en de Marsupilami ontsnappen onder de kei vandaan.

In haar etalage tollen Volendamse Molens. Zo staat het in schoonschrift op blauwe en roze meldingen. Rond korfjes van duinhout vol exotische bloemen uit Wonderland. Ik zie alleen de kuiltjes in haar wangen. De spikkels van zout op haar vingers van goud.

Steraanbieding van de dag is haar ‘Toverboeket’. Met slierten scoubidou opbouwd rond een megatulp. Omhelsd door zeepaardjes van gerimpeld papier. Honderd schelpen. Dat is de vraagprijs. Alleen al voor haar paradijselijke eilandjes van ogen wil ik er een veelvoud van gaan zoeken, tussen staketsel en pier.

Als ik terugkeer van mijn zoektocht rond de groene golfbreker, merk ik dat ze haar winkeltje al heeft opgedoekt. Al haar bloemen steken in een grote strandtas van ‘Plaisirs de la Plage. Digue, 425.’ In het kuiltje op haar zandstoel pronkt alleen nog de steraanbieding.

‘Die heb ik voor jou apart gehouden’. (Glimlach)
‘Ik wou eigenlijk al weg’. (Berisping)
‘Maar de klant is koning’. (Gemaakte zakelijkheid).

De zee golft naar haar toe. In een tsunami van onbestemde verlangens. Haar prins wil ik zijn, niet haar koning. Ik schuif de honderd schelpen in haar spaarpot van papier maché. Offreer haar meteen het Toverboeket terug. Zij draait zich om. Tuurt met de ogen half dicht naar de avondzon die al gaat slapen in de zee. Plukt dan de Robbedoes uit de strandtas . ‘Hier pak aan, die heb ik toch uit’. ‘s Anderendaags zit ze er terug. Steekt het Toverboeket weer apart in het kuiltje. Herbegint mijn zoektocht aan de golfbreker.

***

Aan dergelijke dingen denkt de onverbeterlijke romanticus, bij speeches over het boek van zijn onverbeterlijke schrijfbroer Koen Lauwereyns. In dat boek vertellen mensen over allemaal dingen die ze met de handen kunnen. Zeer tot verbazing trouwens van knoeiers van wie de handen, zoals me door mijn grootvader de timmerman vele malen is herinnerd in mijn jongensjaren, ‘konteverkeerd staan’.

Gisteravond is dat boek voorgesteld in de Oude Zeepfabriek (achterkant Oud Huis Boddin). Nu machtig mooi omgetoverd tot woonst annex atelier voor de glasjuwelen van Elisabeth Leenknegt die de wereld verblijdt met handenvolle schoonheid. Al dan niet alias Elisa Lee. Naar aanleiding van de ‘Dag van de Ambachten’ (nu zondag) vervaardigde Koen Lauwereyns dit helemaal zelf met de hand geschreven boek over 15 mensen die hun handigheid en creativiteit verwerken tot ambacht. En dat dan weer tot pure levenskunst.
Grote namen daarin zoals pianist Jef Neve, jawel. Maar ook de anonieme vroedvrouw die, als ik het haar vraag, zelf niet meer weten zou hoeveel leventjes ze in die vier decennia met haar handen ter wereld heeft geholpen.

Het ambachtelijk boek is tot beeldkunst verheven met fotografiek van Marco Mertens. Een fijne gedachte van Uitgever Dirk Remmerie met de steun van Unizo. Smaakt naar meer. ‘Hands On’. Uitgeverij Davidsfonds. Koen Lauwereyns & Marco Mertens. 15 gesprekken en 15 portretten.

18 maart 2013

DE BINNENTUIN

VIEWMASTER COWBOY



Al wie aan de voordeur belde, wou geld uit de sacoche van mama. Voor Broeder Isidoor. Voor koffie, haastig gegraaid uit de openstaande koffer van een Rekord met draaiende motor. Voor Nep Mandarine Napoleon, opgediept uit het heuvelland van Roste Germaine. Voor boeken van het Davidsfonds, met zorg aangeprezen uit een schoolmeesterstas van bij Blockeel. Voor een geluksnummer in de Grote Tombola van de Klijpe. Voor een flacon 411 van ’t Rode Kruis. Voor Spekpater Werenfried Van Straaten en Oostpriesterhulp. Voor onze eigen lokale pater Hantson in de Filipijnen ter versteviging van zijn wankele paalhut. Voor tante nonneke in Buenos Aires, tegen de verspreiding van de tango. Voor een grosse caisse van ’t Muziek van de Volksbond. Voor communicantjes die ook wel zo’n strik om de arm willen. Voor de Basiliek van Koekelberg, kubussen van Domus Dei, de nieuwe kapel van Kerselare, de Autowijding, de Paardenwijding, de Jezuiëten van Ferdinand Verbiest in China tegen al de Chinezen die na al die jaren nog altijd niet in Jezus willen geloven. Voor de melaatsen van Pater Damiaan dat ze niet in stukken vallen. Voor het dak van onze minderbroeders dat in stukken ligt. Voor Gloria Halleluja van Milo Decoster met Liliane Saint-Pierre in de Grote Kerk. Voor droogkuis Aristocrat en al uw delicate kledingstukken. Voor droogkuis Quick Shop en uw gewone was van alle dagen. Voor plastieken picknickdozen in de Plastic Shop tegen dat we naar het meer van Virelles gaan. Voor ’t Wit-Geel Kruis, de Zusters Barberinen van Oudenaarde, de Fanfare van Berchem zodat ze op reis kan naar Tunesië en om zelf ook mee te gaan. Geld voor een typisch Tunesische vogelmuit. Geld voor de sociale werken van Ons Huis, een nieuwe matras van bij matrassenklopper Spileers, een Bekaert relax van bij Spiers voor grootvader zijn sciatiek, stoelen van bij Duquin, een uitschuiftafel bij Meubelen Vandereecken want iedereen moet leven. Geld voor de hond Joekie die het huis vol drolt. Geld voor Belgacine van Spiers Charbons want als de mazout op is, dan staat ge daar. Geld voor de Winstgevende Vereniging zonder Doel in de Wijnstraat met een rente die ge nergens vindt en de geldmakelaar zelf ook niet meer. Geld voor Onzen Toneelbond, voor Onzen Drumband, voor Kerk & Leven, voor goudvisjes, voor de slachtoffers van Marcinelle, voor zeven canarkes uit D’Hoppe die onze binnentuin in de vernieling wiebelen, dan worden doodgebeten door Joekie die van de matrassenklopper krijgt als nooit tevoren. Geld voor de veearts om Joekie te soigneren van zijn martelingen. Geld voor de Melkbrigade, voor badges op uw uniform van de Scouts, voor de vernieuwing van het abonnement op Weekblad Kuifje. Geld voor De Bond van de Kroostrijke Gezinnen, de glasramen van de Kleine Kerk, de nieuwe banken van de Paterskerk, De Pauselijke Werken, de kapel van Wittentak, die van Lorette, de cortège van de Bommels, de Zotten, de Turken, de Duvoos, de CVP, het boekske van de VAB.



Geld voor Gusta de melkboerin. Geld voor eentje met twee bollen vanille van La Renommée, een talloor van Boudewijn & Fabiola, zure spekken bij Schele Fons, voor de matchbal van den Assa, de Club, de Sparta want iedereen moet leven. Geld voor 'Onze Lopers' zie ne keer Marcel Vandewattyne hoe goed dat hij loopt. Geld voor geutelingen, voor de zwemkom van ’t Park, voor een wafel in ’t Châlet na het zwemmen, voor een tennisabonnement. Geld voor 'Onze Nieuwe Ijzertoren': hier ons geld wanneer ons recht? Geld voor de Ridders van de Kruistocht, de Ridders van de Fiertel, de Ridders van Sint-Jan , de Ridders van de Apocalypse in Cinema Ritz met mijn derde broer: in den duik want mama mag het niet weten ze zou nogal.

Geld voor een Hula Hoop, ene gelijk die rond de buiken van Mylène Demongeot en Brigitte Bardot. Geld voor de Fancy Fair van de Paters, voor een vuil boekske met Raquel Welch op de couverture en zonder kleren aan, voor Saint-Martin, de Sint-Hermesgilde, het Gregoriuskoor, de Sint-Sebastiaansgilde, de leerlingenklas van de Muziekschool, de Patronage van de Durenne. Geld voor een eekhoorntje, voor het parochiefeest van Sint-Hermes, de cortège van Drie Koningen, aanbellende kinderen op dertienavond, de Chiro, de KSA, de Scouts, de Meisjesgidsen, het atomium van het College, een ander eekhoorntje want het eerste ligt doodgevroren in de kooi.



Geld voor de reis met 'Onzen Christelijken Ziekenbond' naar Melchtal. Geld voor Voorhuwelijkssparen ge zult blij zijn als ge getrouwd zijt. Geld voor de Yashica van mijn broer met het oog op zijn fotografenopleiding. Geld voor een Viewmaster. Geld voor de Grote Cowboy Collectie in de Viewmaster. Geld voor Herman Emmink (Tulpen uit Amsterdam), The Cousins (Kili Watch), Paul Anka (Diana), Richard Anthony (J’entends siffler le train). Geld voor 'Kartouchke' van Pater Versteylen, 'Kopstukken' van Godfried Bomans, een betonnen duivenkot in de binnentuin het rode dakje geheel en al bescheten. Geld voor het schermtenue en de musketiersdegen van mijn zus. Geld voor een Jokari, raketten van Snauwaert, ballen van Slazenger, voetbalschoenen met echte taatsen de inschrijving van mijn derde grote broer bij de miniemen van Fonske Lesenne op de Club.



Geld voor een eigen basketbal om te trainen op het pleintje, voor rolschaatsen met wielkes van kajoetsjoe en niet van ijzer, voor de derde revisie van mama haar Kapitan, de honderdste panne aan de stookketel, de huur van Villa Condé op de dijk van Blankenberge, een groene blazer met gouden knopen, een Bretonse caban, een gestreepte Engelse sjaal van Cardiff, een daimleren jas gelijk de Beatles op de cover van 'Rubber Soul'. Geld voor verwenning, verpampering, de gouden kooi, gekochte blijdschap, kortstondige troost, het tijdelijk stillen van al je angsten, het bestrijden van je tristesse, het bezweren van het grote niks.

Geld voor de potjes Max Factor van mama op haar toilettafel, Brillantine in het haar van mijn tweede broer, schoenen bij Chaussure d’Iseghem, een vrouwenvelo van bij Cyriel Vanderkimpen aan het kerkhof, een koersvelo bij De Visscher Sport in de Zonnestraat, een gewone velo van bij Clément Boulaert in de Ninovestraat, een competitiekart om u mee te verongelukken op de Ommegang.



Geld voor een kilo préparé in de Charcuterie Ardennaise, een Parker bij Derenoncourt, plakkaatverf van Talens bij Vandermerckt een Waterman bij Ulysse Vandenbossche , een gourmette met je naam erin gelijk alle stoefers, een foularke van Samdam gelijk alle snobs, lederen wanten gelijk alle fils à papa's in Le Renardeau aan ’t Justitiepaleis van Gent. Alle Dinky Toys van Maison Bouton, alle platen van Errato bij Maison Joris.

Geld voor een vers en niet gesneden brood goe mals van bij Deraedt, pistolees en gesuikerde sanwichen van bij Seynaeve, een gestroopt konijn bij Marietje Konijn, een Paashaas bij De Vuyst, een goeie fles Porto van bij Thienpont voor als er volk komt, een vaas uit Murano van bij Samain uit de Gentse Volderstraat, twee peeties die smoelen trekken van bij Galerie Uutvercoren.



Geld voor Almdudler en Romy Pils van Roman en Spa Natuur van Straal, groensel uit het winkeltje van de Watermolenstraat, herstellingen aan mijn broek bij Benoni de kleermaker, aan mijn bottinen bij Benoni de schoenmaker. Geld voor het winkeltje van Tante Rosée aan de Savooistraat iedereen moet leven en kleine winkels hebben het lastig. Voor het strijkatelier van tante Donna in de Zonnestraat, voor een Pontiac bij Urbain Van Habost, voor verse eieren van bij Merry. Voor vette bollen, de autoboks, de schokbarak, de rups, het spiegelpaleis, het spookhuis, het Slangenmens, Le Grand Cirque Pinder van de ORTF met Gilles Margaretis van La Piste aux Etoiles, het wegknippen van mijn amandelen door dokter Decannière, het soigneren van mijn acute sinusitis van teveel te plongeren in ’t zwembad van ’t college volgens dokter Vanwymeersch, een plombage of zeven bij 'dentiest' Noël Van Butsele, een punctie in mijn broer zijn rug tegen de hersenvliesontsteking, de appendicite uit mijn broer zijn buik door dokter Beck in de Kliniek, mijn otiet bij dokter Van Deursen. Geld voor het Puchke waarmee mijn tweede grote broer tegen de Peugeot 203 van paster Regibo boven de Kruissens knalt. Geld voor de reparatie van zijn knieschijf, die van mijn broer, niet die van Regibo, die was al kapot.



Geld voor de hoed van mama bij Madame Bourlez in Brussel voor het trouwfeest van mijn zus. Geld voor een paraplu in de Innovation ter bescherming van de hoed. 'Il vous va comme un gant, ce chapeau'. Geld voor de stenen in de gal van mijn grootvader. Geld voor een pingpongtafel voor mijn oudste broer en zijn vrienden. De plank met allemaal gaatjes erin, voor de bedrading van mijn Märklin-landschappen. Geld voor een echte tamtam uit de Kongo om de witte paters te steunen tegen de zonden van het vlees in 't oerwoud. Geld voor het zwartje dat altijd braaf naar me knikt en Dank U! zegt op de toog van ga-eens-bij bakker Duhoe in de Wijnstraat want iedereen moet leven. Geld voor de werken van barmhartigheid en het zijn er veel. Geld voor gevelschilder Sylvain Lambert die het vernis van het houtwerk moet branden we zijn al juni oeioeioei. Geld voor de Bond van ’t Heilig Herte. Geld om aan mijn Frisco te geraken in den entracte van Cinema Familia. Conny Froeboess jodelend in de bergen van Oostenrijk. Geld maakt gelukkig. Wie het anders zegt, heeft nooit zonder gezeten. Conny Froboess zonder Frisco is niet te pruimen. Geld om bobonne haar been af te zetten. Al dat geld bijeen. Om ze allemaal, één keer, terug te zien.

‘De Binnentuin’. Roman.

17 maart 2013

DOOD EN (ROCK)WELL IN RONSE

BEGEESTEREND!



Volgens de Ronsese ‘Buurtkrant’ die u misschien ook in de bus kreeg deze week ben ik op 1 maart in ’t Wijksken gaan spreken over mijn jongste boek ‘De Nalatenschap’ ‘voor een groep mensen die er de leesmicrobe te pakken hebben en maandelijks samenkomen om een boek te lezen en te bespreken’. Volgens die Buurtkrant ‘werd het een inspirerende namiddag’. De bibliotheek van Ronse wordt dan ook ‘bedankt voor de leuke surplus.’ Mooi. Zo verneemt een mens nog iets over zijn eigen. Alleen: ik ben daar nooit geweest. Die boekenbabbel is namelijk nooit doorgegaan. Er waren een paar mensen van de bibliotheek ziek. Zodus werd de lezing te elfder ure afgebeld. Moet kunnen. Non habemus problem.

Allicht werd mijn lezing dus door de Buurtkrant al bij voorbaat ‘begeesterend’ gevonden nog voor ze de geest gaf. Merci. Zo hoef ik ze zelf al niet meer te begeesteren. Op een bepaald moment in je leven zorgen percepties omtrent jezelf ervoor dat je je kan laten informeren door anderen om te weten hoe het met je gaat.

Laatst hoorde een dierbare van me op het schoolfeestje met grote stelligheid verkondigen dat ik deel uitmaak van de Nieuwe Vlaamse Alliantie. Ik ken er een paar op het feest van de Klijpe die daar not amused mee zullen zijn. Laat het vooral hun parochiepret niet bederven.

Percepties en media. Mij krijgen ze er niet gek mee. Niet meer sedert ik volgens een of andere boekensite een Vlaams journalist en auteur ‘was’ die in romans en toneelstukken het Flandre Profonde-gevoel in de vroege en late sixties in kaart heb gebracht. Einde verhaal. Het mijne, ik ben dood.

Ik schrijf u hier dus vanuit het hiernamaals. Ik hoef alleen nog echt dood te gaan. Al heb ik daar voorlopig geen zin in. Ik wil nog een en ander via het lettertype Rockwell in deze digitale doos mikken.

Percepties. Een populaire Vlaamse krant heeft het ooit klaar gespeeld om me paginabreed te interviewen over‘De Gok van Hermes’ zonder me ook maar één woord te hebben gevraagd, laat staan te hebben opgebeld of aangesproken. Nochtans: Vraag en antwoord, paginabreed.

Het grappigste wat ik heb meegemaakt is dat ik meende Luc Dupont op te bellen, een ander aan de lijn kreeg die jawel antwoordde , waardoor ik dus zijn bevestigend antwoord voor waar in mijn blog mikte. Dupont belt me nooit over mijn geschrijf, die keer prompt en terecht dus wel. Grondig onderzoek van mijn telefoonnummers wees uit dat ik bij Nieuwsbladcorrespondent Fernard Devos was terechtgekomen…

Percepties. Ik heb lang genoeg voor magazines en kranten geschreven om te weten hoe het werkt. Het - vriendelijke - meisje van de Buurtkrant weze dus bij deze alles vergeven.

Het In Memoriam van Minister van State Gust Cool, toenmalig allemachtig patron van de Christelijke Arbeidersbeweging en dus ook voorzitter van de krant ‘Het Volk’ heeft jarenlang klaar op ‘de steen van de Forelstraat gelegen. Elk jaar dienden de jongens van het atelier het verhaal weer in de loodbak te schuiven. Cool was een taaie. Hij bleef maar leven.

Om eerlijk te zijn: het verhaal dat ik zelf vooraf voor die krant schreef over de toekenning van de Nobelprijs Literatuur aan Hugo Claus heb ik jaar na jaar bijgespijkerd met zijn nieuwste geruchten, geschriften en gedichten. Het nobele feest is echter nooit doorgegaan. Een ander,zelf door hem geregisseerd afscheidsfeestje wel. Dat in memoriam hoefde ik echter niet meer te schrijven. Het Volk was namelijk veel eerder wijlen dan Claus hemzelve. Zo dood als een opgekochte en dood gefusioneerde, gesynergieteerde gazet…

Op gevaar af sommige van mijn lezers eens te meer te ontgoochelen: ik ben vooralsnog niet overleden. Ik werk er wel hard aan. Vanochtend heb ik bijvoorbeeld een voor mijn ver gevorderde leeftijd véél te zwaar joggingparcours afgewerkt dwars doorheen de hoogten en laagten van het Kluisbos. Born to run.

(Isn’t it, champ of Ronse Run Aaron Deliveyne? We liepen daar behoorlijk alleen en de wind stond strakker dan strak. Jij dan wel zo’n honderd keer rapper dan ik).

In afwachting timmer ik dus naarstig voort aan deze blog en schrijf ik opgewekt en vrolijk voort aan ‘De Binnentuin’, mijn bijna ultieme roman (c’est le cas de le dire) waarvan u al een paar geuten las. Voor de rest van de dag beoog ik bij verder leven en welzijn nog voort te genieten van de lezing van ‘Suikerspin’ (Erik Vlaminck) en ‘The Paris Wife’ van Paula McLain (‘Madame Hemingway’).

Het ga u allen goed! Heb nog een ‘begeesterende’ zondag! Dood of levend! Wie mijn doen en laten wil volgen, noch op Twitter noch via mijn posts op Facebook maar voortaan: in de Ronsese Buurtkrant. Ien Roonse ee dat iet.

(Illustratie: begeesterend fragment uit'Fanfares', de schitterende postzegelserie van Michel Provost voor de Belgische Posterijen)