26 april 2018

VRIJBLIJVEND

WELKE LADING
ONDER WELKE VLAG?

VAN NATIONALISME
VERBONDENHEID
VERBEELDING &
ONWRIKBARE HOOP




Doorgeschoten tolerantie. Sociale onverschilligheid. Teloorgang van burgerlijk fatsoen. Verruwing van de samenleving op straat, in het verkeer, in sportclubs, op speelpleinen, op de schoolkoer, erosie van de normen, minachting voor elke vorm van gezag. Alle morele zwakten van onze huidige samenleving zouden dus hun wortels hebben in de late sixties. Dit alles zou toen zijn opgeofferd aan ongebreidelde vrijheidsdrang.

'Ik kan mij niet anders herinneren dan dat 1968, het jaar dat de verbeelding de macht probeerde te grijpen en de jaren die erop volgden in een kwaad daglicht worden gesteld', schrijft Femke Halsema in haar essay voor De Maand van de Filosofie. De verbeelding die toen van onder de kasseien kwam open bloeien, kan volgens haar echter beter worden gedefinieerd door Richard Rorty:

'Vooruitgang wordt afgemeten aan de mate waarin we onszelf verbeteren. Het antwoord op de vraag wanneer we ons als gemeenschap en als leden ervan verbeteren, is als we onszelf en elkaar - en vooral de meest kwetsbaren onder ons – beter weten te vrijwaren van vernedering'.

Femke Halsema: 'Progressiviteit is een diffuus, verwarrend begrip dat vaak meer zegt over degene die het gebruikt dan over de maatschappelijke en politieke stroming die het poogt samen te vatten. Ik definieer progressief niet enkel als verandering- of hervormingsgezind. In dit geval is het een lege, richtingloze term die zowel het neoliberalisme van Reagan als de sociale hervormingsbeweging van Bernie Sanders kan omvatten. Progressiviteit is noch een politiek doel, noch een partijpolitieke slogan. Het is een geestesgesteldheid, een onophoudelijk en hoopvol streven naar een rechtvaardiger, eerlijker en open samenleving, in het besef dat deze zich nooit volledig zal verwezenlijken.

Progressieve politici die zich buiten de discussie over de nationale identiteit plaatsen of deze als conservatief en eng-nationalistisch terzijde schuiven, doen zichzelf tekort. Zij zijn de dragers van een traditie die aandacht, verdediging en waardering verdient.

Door de weerzin tegen nationalisme kan de collectieve herinnering verarmen en kunnen er belangrijke delen uit verdwijnen of er alleen als karikatuur in voortleven. Rorty merkt niet voor niks op dat een betekenisvolle discussie over de toekomst van de samenleving alleen kan plaatsvinden als er een zeker nationaal bewustzijn is'.

For Sale: Alaska

In 1983 publiceert de Amerikaanse antropoloog en politicoloog Benedict Anderson ‘Imagined Communities. Reflections on the Origin an Spread of Nationalism’. Een nationale identiteit is volgens Anderson een sociaal bouwwerk, een ‘verbeelde gemeenschap’ die mensen op de schaal van een natie in staat stelt zich met elkaar verbonden te voelen. Dwars door grote klasse verschillen en sociale tegenstellingen heen kan daardoor een diepe en gelijkwaardige kameraadschap ontstaan. Een natie is in de definitie van Anderson vooral een begrensde en soevereine politieke gemeenschap die in de loop der jaren van vorm kan veranderen, waardoor er nieuwe naties kunnen ontstaan en oude kunnen verloren gaan.

In 1994 beschrijft Anderson hoe de Amerikanen Alaska in 1867 kochten van de Russische tsaar, hoe het sindsdien onvervreemdbaar deel is van de Verenigde Staten. Omgekeerd heeft de dekolonisatie (van bv ‘Belgisch-Kongo’) geleid tot bijstelling van de nationale identiteit: zowel in de voormalige koloniën als bij de kolonisator.

Vanzelfsprekend erkent Anderson het gevaar van nationalisme. Maar dat komt volgens hem door de verwarring tussen nationaliteit en etniciteit.

De oude Europese naties zijn nooit zo gesloten geweest als tegenwoordig. Nu pas doet zich het verschijnsel voor dat men bijvoorbeeld denkt dat ‘Britsheid’ iets te maken heeft met het bloed in plaats van met de cultuur. Dat is voor Halsema geen nationalisme maar domweg racisme. Het is het geforceerd laten samenvallen van de nationale identiteit met een etnische identiteit.

Voor Femke Halsema ligt het belang van het werk van Anderson in twee centrale elementen van zijn redenering. Nationale identiteit is een product van de verbeelding. Niet in de zin dat ze ingebeeld is of onecht, maar dat zij geconstrueerd wordt in gezamenlijk bewaarde, herinneringen, verhalen die telkens opnieuw worden verteld waar grote culturele betekenis aan wordt toegedicht en in nieuwe ‘tradities’ (bijvoorbeeld Sinterklaas vanaf de negentiende eeuw).

Ten tweede is nationalisme, anders dan meestal wordt verondersteld, niet per se een conservatief of reactionair verschijnsel. Anderson vindt dit een kostbare vergissing: 'In ons tijdperk is het gebruikelijk voor progressieve kosmopolitische intellectuelen om het nationalisme te associëren met een bijna pathologisch karakter, wortels in angst en haat jegens de Ander, en een verbondenheid met racisme. Het is nuttig onszelf eraan te herinneren dat naties ook tot liefde en zelfopoffering inspireren. De culturele producten van nationalisme – poëzie, proza, muziek en beeldende kunst – laten deze liefde heel duidelijk in duizend verschillende vormen en stijlen zien'.

(Wat is er mis met La Flandre Profonde en Belgetude als dwars doorheen de schone schijn en de burgerlijke beschetenheid de universele thema's van groeipijnen, verlangen, verlatenheid, verbondenheid, vrijheid, liefde, vriendschap, verraad, verzet, noodzaak en toeval belicht worden. Ik vraag het hier aan, als Vlaams - Belgisch auteur in de marge van mijn eigen snel weg tikkende tijd-svc).

Nationalisme is voor Femke Halsema - beter heet het patriottisme of vaderlandsliefde - wel degelijk verenigbaar met progressieve waarden als openheid, tolerantie of kosmopolitisme. Het vermogen om de vreemdeling welkom te heten, kan juist een belangrijk deel van de nationale identiteit zijn. Of zoals verzetsstrijder, dichter en medeoprichter van Vrij Nederland H.M. van Randwijk het schrijft in zijn Manifest uit 1947 (tegen de politionele acties in Indonesië):

‘Mijn volk wortelt niet in de duistere driften van bloed en bodem, maar in een erkenning van normatieve zedelijke beginselen. Die wil ik toegepast zien en daarom wijs ik een koloniale oorlog af.’

The powers that be



In zijn column voor De Standaard heeft Paul Goossens (In ‘De dictatuur van het nieuwe normaal’) zo zijn bedenkingen bij die opgefokte hedendaagse ‘identiteitsclash’.

Paul Goossens: 'Je kunt er moeilijk omheen dat de ‘cultuuroorlog’ die het rechtse populisme al meer dan twintig jaar oppookt de wind in de zeilen heeft. Het is erin geslaagd om alles wat met identiteit te maken heeft tot staatszaak op te kloppen en er de publieke opinie voor te mobiliseren. En het valt op, omdat het debat steeds meer een symbolenstrijd wordt die steeds minder ruimte laat voor rationele argumenten, dat verruwt de discussie.'

Essentieel hierbij is voor de legendarische studentenleider de thematische shift: weg van de sociaal-economische tegenstellingen, prioriteit voor de identitaire confrontatie.

'Omdat ze geobsedeerd is door de mythe van het ene volk en de homogene natie wordt sociaal-economische ongelijkheid onder het tapijt geveegd en de culturele ongelijkheid volop in de verf gezet en systematisch bestreden. Vandaar de allergie voor het afwijkend gedachtegoed, zeker als het van minderheden komt.'

En, in zijn essay over 1968 Het jaar dat niet wil sterven' (een warme aanrader): 'Na nine eleven kreeg het Westen er een nieuwe vijand en een nieuwe oorlog bij: de war on terror tegen de politieke islam. Veel conservatieven zagen het nog ruimer: Een oorlog tegen de islam tout court. Omdat de islam nu de westerse vijand nummer één werd, was de conservatieve kerk aan een ideologische update toe.

Twee eeuwen lang was ze een uiterst koele minnaar van de verlichting, met de moslim in de buurt werd een koerscorrectie onvermijdelijk. De verlichting werd tot een aanvalswapen tegen de islam omgebouwd. Niet de hele verlichting natuurlijk, wel een verlichting op maat van de bange, witte conservatief. Een verlichting kortom, met minimale aandacht voor het watermerk bij uitstek van de verlichting, gelijkheid. Door de sixties als schietschijf te behouden, konden enkele fundamenten van de verlichting worden getroffen. Gelijkheid natuurlijk, maar evengoed dat andere watermerk van ’68, de anti-autoritaire reflex, die altijd de proloog van het kritisch denken en van de emancipatie is. Elk ongebonden denken en emancipatorisch proces begint tenslotte met een afwijzing van de praatjes en weetjes, de normen en privileges van the powers that be.’

Impressies & Percepties

‘Macht en Verbeelding’. Femke Halsema.
‘1968. Het jaar dat niet wil sterven’. Paul Goossens. Epo.
‘Nationalisme’. Joep Leerssen. Amsterdam University Press. Elementaire Deeltjes.


Illustraties: Cover van mijn romanbundel bij Manteau 'Belgetude' .
'Eenzelvigheids'kaart van mijn grootvader Rémy, een eeuw geleden afgeleverd in Ronse (via Kwaremont afkomstig van Wortegem, eigenlijk van Kanegem enz).