01 januari 2006

DE SCHRIJFHEREN (2.5)

Roman

‘Al onze concurrenten gaan kapot aan oudbakken formules. De ‘Pourquoi Pas? dat is pure monumentenzorg. Over Spécial, de spreekbuis van Mobutu, valt er al helemaal niks te zeggen.’

Binnenkort zou iedereen Targets Magazine lezen.

‘Ze blijven hangen in La Belgique de papa. Ze haten Vlaanderen. Ze maken de sprong niet naar het land van de toekomst. Dit worden de jaren van de business. En wie business zegt, denkt aan Vlaanderen. Daarom hebben we naast vertaalde stukken ook eigen Vlaamse verhalen vandoen. Voilà dat is mijn plan.’

En ik mocht die verhalen schrijven. Dàt was mijn opdracht. Doch even geduld.

‘We hebben de sixties nu wel gehad. Love and peace. C’est, fini mon ami. Ik hoop dat je geen overjaarse hippie bent ? Je draagt toch al geen chemise à fleurs, geen plastron vol margrietjes. En ik zie ook geen col Mao. Het komt erop aan de nieuwe trends te voelen. Als Mobutu omver gesmeten wordt, moet je allang de mercenaire kennen die hem neerlegt. Jean Schramme. Bob Denard. Vat je ?’

Hij wou medewerkers die daar alles voor over hadden. Een journalist kon beter niet trouwen. Anders werd hij een huisduif, de butler van vrouw en kind. Dan was hij tegveel bezig met de gaten in zijn schaliedak en zijn vakantieplanning voor de krokus en Pasen. Een goed journalist moest een jager zijn op grof wild. Een sluipschutter. Een alligator in de Everglades. Een stroper in het Zwarte woud. Een teek. Een wesp. Een steppenwolf. Een havik in de Grand Canyon. Een arend boven de Zugspitze. Een huurling van de pen. Een commando in de bush. Een Cheyenne die elke rookpluim ontcijferde. Een prairiewolf die zijn prooi ongezien kon besluipen en bespringen.

Volgens Jean Poulain beantwoordde ik aan het profiel. Hij had het meteen gezien dat ik, Charlie Puis, gebeten was van de schrijfmicrobe. De passie van de pen. Hij had het geroken en gemerkt. Alleen al aan mijn gevlekte Waterman.

‘Want ik heb er hier gehad met Bics van de Bon Marché. Komen ze voor een interview bij de Gouverneur van de Nationale Bank. Beginnen ze te schrijven over onze positie ten aanzien van het Internationaal Muntfonds. Met een Bic van de Bon Marché ! Vraagt de gouverneur van welk boekske zijt gij, jeunehomme? Ik ken uw blad niet. Van Targets Magazine, meneer de gouverneur. Must voor Managers. Met een Bic van de Bon Marché ! Of dan zitten ze daar in hun jeans-salopet. Schrijven ze met een crayon van de Vredeseilanden IN SALOPET ! BIJ DE GOUVERNEUR VAN DE NATIONALE BANK ! Toch wil ik de jeugd kansen blijven geven. Ik krijg graag verse input. Targets Magazine moet bruisen van de nieuwe ideeën ! We moeten voorliggen ! An-ti-ci-pe-ren !’

Als Jean Poulain begon te zeiken, kon hij uren doorgaan. Hij riep zijn ondergeschikten in zijn kantoor, gaf er eindeloze redevoeringen weg. Onderweg kreeg je het verslag van zijn weekends in de Ardennen. Hij droomde ervan boswachter te worden. Urenlang kon hij melken over de fauna en flora van Ardense bospaden. Hoe je wildpatee moest maken. Het eerste jaar bracht ik door met het vertalen van artikelen van de Franstalige redactie.

‘Pour la Libye le pétrole est la vache aux œufs d’or’.

Jean Poulhain had niet de bevoegdheid, zo begon hij zachtjes, om Paul Van Poelvoorde, zijn collega hoofdredacteur van de Franstalige redactie op dergelijke stilistische onvolkomenheden te wijzen. Dit zou beschouwd worden als een inmenging in de aangelegenheden van de zusterredactie met wie hij goeie relaties wenste te onderhouden. Targets Magazine was een tentje met twee wanden.Vlaanderen. Wallonië. De voorgevel was België. Nee, liever geen inmenging dus in het werk van collega Van Poelvoorde.

‘Ook niet als wetenschappelijk kan worden aangetoond dat Libische melkkoeien geen eieren leggen ?’

‘Neen, Charlie. Mogen wij niet doen.’
‘We dienen de autonomie van onze deelredacties te respecteren.’
‘We moeten onze broeders niet willen verbeteren.’
‘We moeten bij vertaling de originele tekst eerbiedigen.’

‘Maak ik er dan een kip van met gouden eieren?’

‘Maak er een goudmijn van Charlie.’

Trouwens, hij vond dat we vergelijkingen uit het dierenrijk moesten mijden. Na een tijd vertaalde ik per dag gemiddeld zevenhonderdvijftig regels peptalk voor beslissers. Zogenaamd exclusieve reportages over de groeikracht van de Fiji-eilanden. Veelbelovende perspectieven in West-Afrika. Interessante ‘opportuniteiten’ op de Salomonarchipel. Spectaculaire winstmarges voor de nieuwste olieboringen in de Noordzee. Deze eindeloze carroussel werd doorspekt met hier en daar een interview. Targets Magazine bleek echter vooral gelardeerd met zogeheten publi-reportages over de nieuwste producten van grote adverteerders die de reizen naar de Fiji’s hadden gesponsord. Hele kolommen werden volgesmeten met nauwelijks bewerkte persteksten die door de bedrijven zelf waren aangeleverd. Poulain liet me zoals beloofd gaandeweg mijn eigen interviews uitschrijven. Een of andere minister. Een of andere staatssecretaris. Een of andere decision maker. Saaie kost. Ik was veel te ongeduldig naar het grote werk, vond Poulain.

‘Er is geen relizie meer voor het vak.’

Ik trakteerde hem op tomaat-garnaal in de Auberge du Solbosch. Ik dankte hem voor de geboden kansen. Ik vertelde hem dat ik aan de slag kon als verslaggever bij Embargo, een newsmagazine. Geen vertalingen meer. Geen gouden eieren uit de achterkant van Libische koeien. Mijn speeltijd zat erop. Embargo stond onder de leiding van de in journalistenkringen alom gewaardeerde Thomas Tonijn. Meer moest dat niet zijn. Hij begreep me volkomen, zei hij.

‘We bellen mekaar nog, Charlie.’

Poulain wist dat dit hooguit een beleefdheidsformule kon zijn. Niemand verdwijnt dieper in de tijdsvernipperaar van een pennenlikkersbestaan dan een voormalig hoofdredacteur.

(Vervolgt).

Uit : ‘De Schrijfheren’. Roman. Copyright Stef Vancaeneghem.