DE SCHRIJFHEREN (8.5)
Roman
Voorzichtig schudt mama cokes van Spiers Charbons Belgacine in de Surdiac.
‘Idealisme wat koopt ge ermee, geen kolen.’
Zoals elke avond heeft ze mij ondervraagd, deze keer tot Karel Martel.
‘Wie heeft hij tegengehouden, Charlie ?’
‘De Irokezen?’
‘Ge speelt met mijn zere voeten.'
Ze heeft een hielspoor in de rechtervoet, loopt er het land mee af op zoek naar soelaas. Ze wil geen operatie vanwege haar suiker. Overal sturen ze haar wandelen, met haar zere voet.
‘Uw meester gaat morgen zoveel patiëntie niet hebben.’
Meester Kilo. Hij verkoopt patatten van zijn land op de Kwaremont. Hij laat ze leveren door Lucien, de bierafzetter van de Roman, in een bruine Bedford vol Romy Pils, Dubbelen Bruinen en Almudler. Net een Dinky Toy in het groot met houten latten aan de zijwanden. Lucien stottert. Hij vindt Vaaannitssssen een sssssuperssssssprinter.
‘Wie hield hij tegen in Poitiers, denk aan onze fluitketel, Charlie.’
‘De moor?’
‘In welk jaar ?’
‘In 1732 ?’
‘Duizend mis.’
Ze zingt het lied voor dat ik moeten leren voor de prijskamp zang.
‘Ge moet vocaliseren, Charlie.’
Ze laat haar stem op en neer glijden, legt de handen op de heupen, wiebelt beurtelings met de linker-en rechterschouder naar voren, zet een stap naar mij toe, draait zich dan weer om zoals die van Volksdansgroep ‘t Haasken doen in hun Tirolerkleren op Rerum Novarum in de wei naast de Kapel van Wittentak. Ze klapt twee keer in de handen, keert zich lachend naar mij om, zakt door de rechter knie. Haar hielspoor is volledig vergeten, de magie van de zang. Geen twijfel ze is de vrolijkste en de liefste, ze ruikt naar Eau de Cologne 411 . Het flesje staat op de toilettafel in haar kamer. Ze probeert danspasjes op het glimmend parket van de veranda, grijpt me vast. Als volleerde actrice van Theater Voor Taal en Volk wil ze me leren voordragen.
De krekel sjirpte dag en nacht
zo lang het zomer was
komma diep ademen
wijl buurvrouw mier
bedrijvig op en neer kroop
hier het ritme opdrijven
zie ze lopen door ‘t gras
ik vrolijk je wat op zei hij
glimlachen altijd glimlachen
kom luister naar mijn lied
en die handen uit uw broek
een fabel van Jean de la Fontaine
hoe ge wilt niet buigen
wie voordraagt die buigt
Ze tekent mijn klasagenda zonder te lezen wat er staat :
‘Charlie is een droomkop, een vliegske en hij vliegt ermee mee’.
‘Ermee mee.’ Het klinkt als een kreet uit het Afrikaans lied dat we zingen als de paters van Kongo komen en de turnzaal vol hutjes staat en olifantentanden van ivoor en de missiepater vertelt hoe ge op een doodgewone dag geroepen wordt door God en de Kongoboot neemt naar Coquilhatstad. Ze geeft mij geld voor de choco en kaft mijn boek gewijde geschiedenis.
‘Ze hebben hem erin gerold onze Germain. Steek alles weg in uw boekentas. Ik ga het u vertellen. Ge zijt nu groot genoeg.’
(Vervolgt).
Uit : ‘De Schrijfheren’. Roman. Copyright Stef Vancaeneghem.
Voorzichtig schudt mama cokes van Spiers Charbons Belgacine in de Surdiac.
‘Idealisme wat koopt ge ermee, geen kolen.’
Zoals elke avond heeft ze mij ondervraagd, deze keer tot Karel Martel.
‘Wie heeft hij tegengehouden, Charlie ?’
‘De Irokezen?’
‘Ge speelt met mijn zere voeten.'
Ze heeft een hielspoor in de rechtervoet, loopt er het land mee af op zoek naar soelaas. Ze wil geen operatie vanwege haar suiker. Overal sturen ze haar wandelen, met haar zere voet.
‘Uw meester gaat morgen zoveel patiëntie niet hebben.’
Meester Kilo. Hij verkoopt patatten van zijn land op de Kwaremont. Hij laat ze leveren door Lucien, de bierafzetter van de Roman, in een bruine Bedford vol Romy Pils, Dubbelen Bruinen en Almudler. Net een Dinky Toy in het groot met houten latten aan de zijwanden. Lucien stottert. Hij vindt Vaaannitssssen een sssssuperssssssprinter.
‘Wie hield hij tegen in Poitiers, denk aan onze fluitketel, Charlie.’
‘De moor?’
‘In welk jaar ?’
‘In 1732 ?’
‘Duizend mis.’
Ze zingt het lied voor dat ik moeten leren voor de prijskamp zang.
‘Ge moet vocaliseren, Charlie.’
Ze laat haar stem op en neer glijden, legt de handen op de heupen, wiebelt beurtelings met de linker-en rechterschouder naar voren, zet een stap naar mij toe, draait zich dan weer om zoals die van Volksdansgroep ‘t Haasken doen in hun Tirolerkleren op Rerum Novarum in de wei naast de Kapel van Wittentak. Ze klapt twee keer in de handen, keert zich lachend naar mij om, zakt door de rechter knie. Haar hielspoor is volledig vergeten, de magie van de zang. Geen twijfel ze is de vrolijkste en de liefste, ze ruikt naar Eau de Cologne 411 . Het flesje staat op de toilettafel in haar kamer. Ze probeert danspasjes op het glimmend parket van de veranda, grijpt me vast. Als volleerde actrice van Theater Voor Taal en Volk wil ze me leren voordragen.
De krekel sjirpte dag en nacht
zo lang het zomer was
komma diep ademen
wijl buurvrouw mier
bedrijvig op en neer kroop
hier het ritme opdrijven
zie ze lopen door ‘t gras
ik vrolijk je wat op zei hij
glimlachen altijd glimlachen
kom luister naar mijn lied
en die handen uit uw broek
een fabel van Jean de la Fontaine
hoe ge wilt niet buigen
wie voordraagt die buigt
Ze tekent mijn klasagenda zonder te lezen wat er staat :
‘Charlie is een droomkop, een vliegske en hij vliegt ermee mee’.
‘Ermee mee.’ Het klinkt als een kreet uit het Afrikaans lied dat we zingen als de paters van Kongo komen en de turnzaal vol hutjes staat en olifantentanden van ivoor en de missiepater vertelt hoe ge op een doodgewone dag geroepen wordt door God en de Kongoboot neemt naar Coquilhatstad. Ze geeft mij geld voor de choco en kaft mijn boek gewijde geschiedenis.
‘Ze hebben hem erin gerold onze Germain. Steek alles weg in uw boekentas. Ik ga het u vertellen. Ge zijt nu groot genoeg.’
(Vervolgt).
Uit : ‘De Schrijfheren’. Roman. Copyright Stef Vancaeneghem.
<< Home