07 maart 2006

DE SCHRIJFHEREN (8.3)

Roman

Leonard Notelaar sprak over God alsof hij gisteravond nog met hem de inval op Santo Domingo had besproken in Le Bilboquet, de pub om de hoek waar we na sluitingstijd neerstreken om er de wereld te redden. Je kreeg er hopen pindanootjes bij de Watneys. Er stond een Wurlitzer van zilver en lila met erin No milk today van Herman Hermits en Crimson and Clover van Tommy James & The Shondells. Op donkere avonden werd er geflirt in het dieprode fluweel en al eens een profijtig pasje gedanst. God was zo te horen een oude borrelmaat van Notelaar. Hij ging hem als het ware wekelijks met een korfje fruit en galetjes opzoeken in het oudmannekenshuis.

‘Jezus Cristus.’
‘De Maagd van Orleans.’
‘Martelaar Luther King.’
‘De zo katholieke Kennedy’s.’
‘De kardinaalsrode Romero.’
‘God laat al zijn maatjes graag afslachten.’
‘Martelaren.’
‘Vrijheidsstrijders.’
‘Rechtenbepleiters.’
‘Klootjevolk.’

Hij was graag brutaal, al ging het hem om het woordenspel. Hij wou dat we op het scherp van de snee bleven. In dat woordenspel relativeerde hij constant zichzelf helemaal. Zichzelf wel, zijn ideeën nooit.

‘Jullie hebben het recht het met mij eens te zijn.’
‘Dit zeg ik op grond van mijn grote ervaring.’
‘De ervaring leert me dat de ervaring me niks leert.'’

Het wende, al lag dat voor de buitenwereld moeilijker. Wie hem niet kende, was na een paar krasse uitspraken al totaal van streek.

‘Keelkanker ?’
‘Je hebt geluk, interessante kanker.’
‘Veel verwikkelingen.’
‘Niet zomaar ‘n kortstondig pancreasgedoe.’
‘Ach, we krijgen het allemaal.’

Niemand van buitenaf slaagde er ooit in met Notelaar één ernstig telefoongesprek te voeren. Nog het minst onze algemene bestuurder.

‘Désirrré Mobutu Seseko à l’apparrreil.’
‘Mossieu l’ administrrratui jénérral !’
‘Je vous fais grrand bonzjoe !’

Hij had altijd alles gelezen, gezien, gehoord. Hij las tal van verschijnselen die ons verbaasden. Extreme bladen, ledenbladen van obscure verenigingen. Hij pakte uit met auteurs van wie we nog nooit gehoord hadden.

‘Esther Vilar, verplichte lectuur.’
‘De lust tot onvrijheid.’
‘Als bange wezel heeft de mens niks liever dan dat alles voor hem beslist wordt.’
‘Dat geeft hem de illusie van zekerheid en duurzaamheid.’

Eerst kwam hij binnenwaaien als een lentebries, straalde hij lichtbundeltjes van kennis op onze desk na de donkere jaren. Hij was een aristocraat van de eruditie, een meester in de verbale veldslag. Met zijn pretoogjes kreeg hij iedereen plat. Hij werd onze schrijfheer. Spelenderwijs bracht hij ons zijn eindeloze liefde voor de taal over. Hij tilde onze schrijfarbeid tot een niveau waarop zwoegen genoegen werd en puur schrijfgenot verwerkte.

‘Leesplezier is het vermoeden van schrijfplezier.’

Notelaar duidde mij aan als vertegenwoordiger van zijn redactie op de maandelijkse bijeenkomsten van de raad van Bestuur. Hij liet me geen keus. Hij wou dat ik met hem totaal nieuwe wegen zou inslaan. Gauw zou me duidelijk worden dewelke. Zijn vader had fout gezeten. Heel het denken van Leonard Notelaar werd er door verkleurd. De kleur zwart. Een keer je dat in de gaten kreeg, zag je dat zijn hele zoektocht er een was naar het postume gelijk van de vader. Zijn familie had zwaar geleden onder de keuzes van de vaderfiguur. Zijn vader had gedweept met de groot-Germaanse gedachte. Volgens Leonard Notelaar volkomen terecht. Vader had alleen wat pech gehad. De besten zouden het in het Vierde Rijk tenslotte toch halen. Zij zouden het klootjesvolk finaal bezigen, tot meerdere eer en glorie van de beteren die tenslotte De Ideale Staat zouden beheren.

‘Meesters en knechten.’
‘Heersers en slaven.’
‘Herrenvolk, klootjesvolk.’

Wat komen moest, zou komen. Ik moest daaraan meewerken. Ik moest deel worden van dat grote geheel.
Ik, Charlie Puis. Zijn koelie, zijn Boelie.


(Vervolgt).

Uit : ‘De Schrijfheren’. Roman. Copyright Stef Vancaeneghem.