17 januari 2006

DE SCHRIJFHEREN (4.4)

Roman

‘Wat ge voelt als ge glijdt over de golven Charlie jongen, dat is als dansen op de tijd.’

Wachtend op Nielsen, onze medewerker ter plekke, voelde hoofdredacteur Thomas Tonijn zich geroepen de geneugten van het zeilen te roemen. Dat er mensen rondliepen die niét in god geloofden, dat kon hij niet begrijpen. Goddelozen hadden wellicht nooit een zonsondergang vanop zee gezien.

‘Die magie van het licht...’
‘Die kanteling van de dag...’
‘Dat tollen van de planeet.’

Ik liet hem lullen en droomde mezelf op stap naar Bray Dunes met mijn liefje. Schelpen rapen. Zeesterren zoeken. Kwallen vermijden. Glibberige golfbrekers. Onze spurtjes tegen de golven in. Voor altijd, zeker tot de volgende zomer.

Soms hengelde Tonijn naar mijn persoonlijk bestaan. Bestond er zo’n leven voor journalisten? Blijkbaar wel want Tonijn had vijf kinderen. Ze kostten hem een zak geld zei hij. Bijna had hij zijn catamaran moeten verkopen, doch een erfenis op het goede moment. Er waren twee soorten mensen. Zij die in het zweet des aanschijns hun brood verdienden en anderen die teerden op het zweet van de eersten. Journalisten : soort een.

‘Maar je boterham kunnen verdienen met de pen, het is toch al wat.’

Hij bedoelde de pen van de journalistiek. Want schrijvers, och Heere mijne god. Hoerenbokken, zuipschuiten, god noch gebod, andermans vrouw afpakken, met de paus lachen. De laatste grote Vlaamse schrijver was priester gods Guido Gezelle. Daarna kwamen de heiligschenners. Hij had het borstbeeld van Gezelle in zijn bibliotheek staan, van brons gegoten. Een machtige kop. Vol deemoed om den Here.

‘Voor schone schone letteren moet ge naar Amerika. The Great Gatsby. Naar Frankrijk. Les Misérables. Naar Duitsland. Der Tod in Venedig. Naar Rusland. Dokter Zjivago. Albert Camus, die kon dat nog, tegelijk journalist zijn en toch de Nobelprijs winnen met zijn schone letteren.’

Tonijn zei dat Nielsen hem nog nooit in de steek gelaten. Honderd percent fideliteit en inzet.

‘Want er zijn er ik verzeker je. Ze zien Robert Redford in een ondergrondse garage, met zijn scheve mond alles noterend van zijn geheime bron Deep Throat. Ze zien hem bellen naar de minister van Justitie Mitchell. Beleefd doch kordaat meldend dat hij hem morgen in zijn underwear gaat zetten. En ze denken zie daarvoor ben ik ook op de wereld gezet, het staat in de sterren geschreven. Maar om het even wie had die paranoïde mafketel van een Nixon eronder gekregen. Die zat gewoon zijn eigen af te luisteren in de Oval Office.’

New journalism was voor Tonijn hooguit een modeverschijnsel.

‘Ze denken ik kan het zoals Johan Anthierens in de Knack en Herman De Coninck in de Humo. Maar ze missen de liefde voor de juiste frase.’

De veredelde partijstandpunten die hij zelf in Embargo ventileerde, kostten hem urenlange eenzame opsluiting in zijn eigen kantoortje. Geen kat die ze las. Behalve de redacteur van het persoverzicht op de radio. Ik moest goed naar hem luisteren. Ik zou veel bijleren. Wat telde, was het systeem. Wie op zijn systeem werkte, kon gaan.

'Het is een geschenk om voor mij te werken. Grijp je kans, Charlie.'

(Vervolgt)

Uit : De schrijfheren. Roman. Copyright Stef Vancaeneghem.