21 januari 2006

DE SCHRIJFHEREN (4.6)

Roman

Ik moest mijn bronnen soigneren als waren het intimi, zei Tonijn.

‘Eens informeren naar hun vrouw.’
‘Hun lief, hun kindjes.’
‘Een verjaardagskaartje.’
‘Want wat perschefs vertellen, is voorgekauwde kost.’

Wie op een persconferentie kwam, moest alles al weten.

‘Neemt dat alleen mee als acte de présence.’
‘Hoe het zit bij de concurrentie?’
‘Wat zij al hebben en wij nog niet?’
‘De geruchten van het moment capteren.’

Dat noemde hij pas het verschil maken met de rest.

‘Embargo, niet toevallig Embargo.’
‘Tiens daar kan ik nog wat mee doen.’
‘Wanneer ik weer vergader met de betweters van de promotie.’
‘Meneer Guyaux, noteer deze trouvaille.’

Meneer Guyaux was zijn persoonlijke secretaris. Hij sorteerde alle briefwisseling. Om de zes maanden sleurde hij vier immense rieten manden naar het kantoor van onze hoofdredacteur en kieperde dan alle post, geopend of niet, in de manden. Een beschaafd man. Onberispelijk confectiepak, het haar glanzend onder de gel, in het vestzakje de naamgesigneerde Duofold Parker die hij van zijn vrouw gekregen had. Hij telde de dagen af naar zijn pensioen. Dan zou hij zich terugtrekken in zijn huisje aan de Ventoux. Zijn passie was de restauratie van oude meubelen. Hij kon je alles vertellen over beitsen, ponsen, vernis wegkrabben, hoe je hout moest boenen, welke houtsoorten fragiel waren, hoe je een schone cottage-patine verkreeg met grondverf en lakverf en schuurpapier, waar je nog oude sloten kon vinden, op de antiekmarkt aan ‘t Zand in Brugge bijvoorbeeld. Misschien zette hij ooit wel nog een handeltje op daar aan de Ventoux.

Twee dagen nadat we hem met een feestje uitwuifden op de redactie - we schonken hem de nieuwste ponsmachine op de markt - kreeg meneer Guyaux een fatale beroerte. Binnen de week zaten we bijeen in de kerk voor zijn begrafenis. Wij zouden hem missen. Hij gaf ons het gevoel dat de wereld nog wat anders was dan vlotte verhalen van zestig aanslagen, maal dertig regels, maal vijftien vellen. Toen hij er nog was, namen we nooit echt de tijd om naar zijn mijmeringen over de Ventoux te luisteren. Hoe sommigen er gek werden van de Mistral. Een keer hij de weg van alle vlees was gegaan, voelden we als een leegte op de redactie. Later, toen er op de redactie televisie geïnstalleerd werd en de Tour langs de Mont Ventoux passeerde, hielden we het op wat vaag gewauwel over Tommy Simpson. Over de ponsmachine die daar nu ongebruikt lag in het landhuisje van meneer Guyaux zei niemand van ons nog wat.

*

‘Charlie, ik zou hier voor altijd willen blijven.’

Ze kantelt de slagroom in haar cappuccino, kijkt met half gesloten ogen op naar de zee. Om de glinstering van het licht op het water nog meer magie te geven, zegt ze. Een wit cruiseschip kruist door de brede baai. Ze heeft me meegenomen in een Caravelle naar Nice. Voor ze dood gaat, ja toch wel. Ze gaat toch niet sterven zonder de Promenade des Anglais nog een laatste keer te zien? En Vallauris waar haar lievelingsacteur Jean Marais woont. En Saint-Paul de Vence waar Yves Montand met de boules speelt, voor La Colombe d’Or.

‘Charlie, blijf niet hangen in de eeuwige regen.’
‘Probeer hier uw geluk op te bouwen.’
‘De ober zegt dat ze hier op Kerstdag buiten dineren.’
‘Altijd goed weer. Dat scheelt voor een mens zijn humeur.’

Vanmiddag wil ze de Japanse tuin zien in Monte-Carlo. Morgen gaan we samen de kunst bekijken van barones Béatrice Ephrussie de Rothschild op de Cap Ferrat .

‘Uw vader wilde hier later komen wonen.’
‘Maar toen was het gedaan, kwam er geen later meer’.
‘Charlie…’
‘Mama ?’
‘Begraaf me in Menton. Ik ga het op een papierke schrijven. Dat de anderen het ook weten.’


*


Na de dood van Guyaux zagen we Tonijn minder dan ooit op zijn redactie. Daardoor konden we ongehinderd nieuwe nummers plannen, thema’s aankaarten, onbegane paden bewandelen, het blad opentrekken naar ongewone onderwerpen. De opmakers werkten goed voort aan hun maquettes. Het beeldmateriaal kwam tijdig binnen. Er heerste blijheid en kameraadschap. Iedereen leefde zich uit in zijn stiel. Wie vast zat op een informatie, wie zocht naar een telefoonnummer werd goed geholpen door de collega’s. Het was de redactie op haar best. Fidele medewerkers zorgden voor extra sfeer met hun verhalen over de buitenwereld. Achtergrondinformatie waarmee je niks kon aanvangen maar wel goed om weten bij een interview. De verbanden, de lijnen, de netwerken. Het was het wondere redactieteam waarover Tonijn het altijd had gehad: zonder Tonijn zelf. Het draaide perfect, doch alleen in zijn afwezigheid. Wel belde hij ons nu vanuit de meest diverse plekken op. Vanuit het parlement.

‘Ik heb hier iets uit de Commissie Justitie. Een tijdbom.’

Van in de Lambermont.

‘Mobutu, ik heb hem nooit zo openhartig geweten. Zelfs niet op zijn Kongoschuit.’

Vanop het voetbal.

‘Ik wil een portret van Racing White.’

Vanuit het buitenland.

‘Vier bladzijden over Gabon voor volgend nummer.’

Met de meest onvoorspelbare opdrachten.

‘Ik wil de rector van Sint-Aloysius op de voorpagina.’
‘Waarover ?’
‘Waarover? Zoek zelf het maar uit.’

(Vervolgt).

Uit : ‘De Schrijfheren’. Roman. Copyright Stef Vancaeneghem.