10 augustus 2007

WEG VAN RONSE


OMER PEVENAEGE
STUURT ONS
EEN (WEELDERIG BESCHREVEN)
MEGAPOSTKAART...


Wa Costa?

Het liefste had ik Uw nu mijn foto willen kunnen opsturen, zoals ik hier, nauwelijks gekleed in een vleeslijveke en de schort die ik mij de eerste dag van mijn verblijf in de superette van het hotel aankocht, samen met dit gifgroen opblaasbaar zeteltje waarin ik op dit eigenste moment met mijn lui gat in ronddobber onder een wolkenloze hemel, met mijn blote voeten in het heerlijk koele zwembadwater. In een uitsparing van de rechter armleuning staat mijn favoriete aperitief (Un Ricard, sinon rien!) - ijsgekoeld. Telkens als ik dreig droog te varen fiets ik mijn zitje vakkundig tot bij Mario, de onderwaterbarman, teneinde hem te laten bijtanken. Nochtans had de kleine middenstander die ik tenslotte gebleven ben fel geprotesteerd tegen de “all inclusief” formule die Palmyre voorstond. Immers, liever betaal ik de boter bij de vis die ik graag versgebakken op mijn bord zie verschijnen, dan dat ik voor de rijke tafelen, die Uw zo appetijtelijk in de reisbrochures middels kleurige foto’s worden voorgeschoteld op voorhand goed geld neertel, en bedrogen uitkom. Welnu, eerlijk is eerlijk: de onloochenbare voordelen van de formule onderga ik hic et nunc telkens Mario mijn glas bijvult met het bekende roomkleurige vocht en ik voor die verwennerij geen Eurocent meer dien bij te leggen. Zodus: geen Piepke meer van mijnent wege! Wel heb ik het moeten afleren om mijn dagelijkse Henry Wintermans Senateur vanuit mijn hydrodynamische positie op te steken. Uw moet namelijk weten dat ik mijn sigaar gaarne vermag te savoureren. Na enkele smakelijke trekjes deponeer ik ze het liefste een ogenblik om er pas later weer enige aandacht aan te besteden. Welnu, de eerste dag had ik van geen gevaar bewust mijn sigaar op de linkermouw van mijn plastieken zitmeubel neergelegd. Zodat het ding een ogenblik later ongecontroleerd en met een vaartje over het water raasde, waarna het hopeloos begon te zinken, alsmede U dienaar, die door dezelve Mario ter nauwernood van de verdrinkingsdood diende te worden gered. Achteraf bleek mijn paniek verklaarbaar (zwemmen kan ik immers niet!), maar enigszins overtrokken, want de diepgang van het bad haalde ter plaatse nauwelijks vijftig centimeter. De brandschade aan mijn zeteltje bleek gelukkig niet van dien aard, dat er middels een Russtientje niet aan kon worden verholpen. Dit gezegd zijnde, het spijt mij voorwaar danig dat ik zelve nooit heb leren zwemmen. Want ik onderbreek de lectuur van mijn weliswaar drie dagen oude krant (Het Laatste Nieuws kunt Uw dat inderdaad niet meer noemen!) slechts om af en toe vanonder mijn Panama, die ik tegen het felle zonlicht half over mijn ogen trek, de lijfelijke aanwezigheid van Palmyre te localiseren. Als zij niet languit in haar fuchsia badinrichting ligt te zonnen, ploetert zij van hot naar haar rond, zelfs in de vervaarlijk diepe gedeelten van het zwembad! En stipt om het half uur dien ik een verse laag zonne-olie op al haar blootgestelde lichaamsgedeelten aan te brengen, waarna zij mij eveneens onder handen neemt. Daarbij moet ik telkens terugdenken aan het jaarlijks banket van de Ronsese Middenstand geweest. De speenvarkens die ik bij die gelegenheid liet roosteren had ik voor de goede smaak weliswaar zoveel als mogelijk ingebonden met dikke plaggen spekvet, maar de gedeelten die her en der noch uitstaken moesten eveneens met de regelmatige klok tegen het aanbakken worden ingestreken. Maar ik bedenk plots dat ik Uw helemaal niet op de hoogte bracht van mijn verblijf hier aan deze prachtige Canarische kust. Welnu, een paar weken geleden was ik die middag noch doende mijn innerlijke sloefen aan te trekken, wegens dat ik niet meer zou uitgaan, toen ik aan het discrete klopje op mijn voordeur de komst van mijn goede vriendin vermoedde. Uw moet namelijk weten dat wij, sinds wij geregeld in elkaars gezelschap plegen te vertoeven, ertoe zijn overgegaan aan te kloppen, liever dan dat wij bellen. Ge weet ook wel hoe gehorig zo’n appartementenblok is en hoe gauw Uw over de tongen reist, als omtrent de enige bezigheid van U gepensionneerde medebewoners erin lijkt te bestaan, Uw doen en laten omstandig en ononderbroken doorheen hun gordijnen te begluren. Een twinkeling in haar oogopslag verraadde een nauwelijks verholen binnenpretje dat mij al dadelijk ten zeerste verontrustte. Hopelijk had ze niet alweer een verrassing in pretto, want van mijn wedervaren op de Fiertel was ik nauwelijks bekomen!... Wat ik van het weer vond, vroeg ze, nadat wij de gebruikelijke drie beezen hadden uitgewisseld. En toen er van mijn kant slechts aarzelend stilzwijgen volgde, of ik dezer dagen dan niet te veel last had van het reumatiek in mijn knieën. Want dat de alom tegenwoordige luchtvochtigheid daar toch geen goed aan deed. (Was dat alles waar, tevens leek het mij onafwendbaar. Immers, ons weer is nu eenmaal onderhevig aan de typische kenmerken van alles wat onder de Belgische noemer valt: bewolkt, donker en vochtig maar vooral - mate- en hopeloos vervelend. Zal ik hier ten bewijze, zo niet ten overvloede, ons Vorstenhuis zelve maar weer eens aanhalen?) En tenslotte: dat er nochtans plekken waren waar het wel goed toeven was onder een stralende Zomerzon en andere. Noch had ik niet door waar ze dan wel op aanstuurde, tot ze plots, gelijk het wit konijn uit zijn hoed van een volleerde schamoteur, ergens uit de krochten onder haar gebloemde voorschoot een pak kleurige folders te voorschijn toverde. “Ik ga hier in ieder geval niet de hele zomer lang blijven zitten kniezen. En ik heb zo ne keer zitten peinzen… Ge doet natuurlijk wat ge wilt, maar waarom zoudt ge niet met mij meegaan?” Voor mijn ogen verschenen de lege blik en de verbeten trek rond de mondhoeken van de danig aangebrande toeristen, die Uw de voorbije weken op U televisie vanuit Zuidelijke contreien op Zaventem had zien weerkomen, en die moeizaam, met gekloven lippen, tegenover de reporter hun dankbaarheid uitspraken dat zij eindelijk uit de hel waren bevrijd, na zich dagenlang te hebben moeten verschansen, dicht opeengepakt in één van de laatste hotelkamers waar de airconditioning niettegenstaande de felle hitte noch niet in de Panne gevallen was, en wanhopig de fatale uitdroging uitstellend middels nauwelijks levensvatbare drinkwaterrantsoenen. Het angstzweet brak mij uit, en tevens kropen koude rillingen gestaag langs mijn ruggenmerg opwaarts terwijl ik mijzelf, gelijk in het vreselijkste visioen uit duizend en één Nachtmerries, geblakerd en ineen verschrompeld onder de ongenadige koperen knoert zag liggen, volkomen gedeshydratieerd, met verkrampte vingers tevergeefs naar de Fatale Morgana klauwend, die zich voor mijn half verblinde ogen in het ijle aftekende in de vorm van een kelk versgetapte, romig afgeschuimde, ijskastkoele Trappist van Westmalle, waar de condensdruppeltjes langzaam vanaf rollen. Neen, begot, dat nooit - ik was geen acht en zeventig jaren te wege geworden om alsnog op deze beestachtige wijze aan mijn einde te komen!… Maar het half uurke is voorbij, zodat ik maar weer eens het fleske Nivea factor 20 moet opzoeken.

Pevenaege Omer.