04 december 2008

DE NALATENSCHAP
















Hoofdstuk 18.

Dagboek van Theo.

De ontdekking van onze tunnel is vooral brute pech voor mijn Ronsese maats. Zelf had ik toch nooit meer mee gekund. Ik haal het niet meer. Mijn lichaam teert helemaal weg. Ik weet me nauwelijks nog overeind te houden. Zonder de intens goede zorgen van Victor, Maurice, Gilbert, Louis en de anderen was ik er al niet meer.

Straks smijten de nazi’s mij in hun verbrandingsoven. Alle hoop op een terugkeer naar de Wijnstraat 16 in Ronse heb ik nu laten varen. De verhalen die hier rondgaan laten niks aan de verbeelding over.

In de ziekenboeg van de vrouwen vergiftigt een dokteres kinderen eer de SS’ers ze naar de gaskamer kunnen brengen. Ze doet hen aldus cadeau van haar eigen snelle dood door de cyaankali die ze normaal bewaren moet voor de dag dat dit horrorkamp door de geallieerden bevrijd wordt. Verpleegsters versmachten pasgeborenen puur uit compassie.

Overleven is hier moeilijker dan doodgaan. Kiezen voor de dood is de ultieme keuze die me rest om mijn waardigheid te behouden. Om een persoon te blijven met een eigen vrije wil. Er is hier geen andere weg meer om mijn plaats binnen de menselijke beschaving in te vullen tot het laatst.

Met heroïek en heldendom heeft dit alles niks meer te maken. In al die glimmende vaderlandslievende boeken van mijn vader wordt de heldhaftige dood van de helden van het vaderland verheven tot hogere waarde en als doel op zich. Maar hier, in dit kamp ligt de werkelijkheid van elke dag heel anders. Hier is de zelfgekozen dood voor de meesten van ons de laatste strohalm van het verloren individu dat zijn ultieme greintje waardigheid opeist. De menselijke waardigheid is altijd die van een individu, niet die van een natie. Al die heroïek in de bibliotheek van papa steunt op individuele dooddoeners. Letterlijk.

Leven we voor de mensen of voor ideeën? Voor beide. Hitler houdt vol dat hij tegen de Russen vecht om de barbarij te stoppen en de beschaving te redden. Beschaving? Hier in dit kamp is alle beschaving weg. Hier zie ik niks dan barbarij om me heen.

Beetje bij beetje word ik onverschillig voor het lijden van mijn medegevangenen. Overleven is nu waar het op aankomt. Alleen nog aan mezelf denken. De dag zien door te geraken. Dag na dag. Gaandeweg glijdt alles hier van me af. Nationale solidariteit. Vaderlandsliefde. Vrijheid. Rechtvaardigheid. Waardigheid. Dure woorden stuk voor stuk. Mijn strijd om te overleven is genadeloos en hopeloos.

Tyfus.
Difterie.
Tuberculose.

Wat maakt het nog uit wat mijn lichaam kapot vreet? Ik ben hoe dan ook doodziek. Ik leef op handen en voeten.

Lieve Vrouwe van ons land
Met je kroon en sleep van kant
en getorst door ruwe hand
waar zit je nu?

Ik sta er hoe dan ook alleen voor. Hoe goed de maats ook voor me zijn. Niemand die me nog echt kan helpen. Mijn strijdmakkers van het Ronsese verzet weten het en ik weet het. We zwijgen erover en we overleven nog even voort. Met de wanhoop der wanhoop.

Om echt te overleven moet je hier elk waardigheidsgevoel opgeven. Je moet de stem van je geweten in je hart helemaal tot zwijgen brengen. Je moet een wolf worden onder de wolven. Je moet putten uit de onvermoede duistere krachten die ons doen dansen op de bokkesprongen van het lot.

Alle menselijke gevoelens worden ons vreemd. Liefde. Vriendschap. Naastenliefde. Menslievendheid. Rechtschapenheid. Dit alles verdwijnt mee met het vlees aan ons lijf. Dit kamp is gemaakt om ons als mensen te vernietigen. Een schoon bestaan is ons hier niet langer gegund. De nazi’s drijven ons ver voorbij de grenzen van het goede en het kwade. Ze palmen daartoe hun eigen Herren volk-filosofen in. Moreel gesproken zijn we al dood. Eerst hebben ze God dood verklaard. Nu is het de beurt aan de Mens. Elke herinnering aan zedelijke wetten wordt vervangen door de brute kracht van individuele overlevingsdrang. Ver van ons nog bezig te houden met een ander, putten we moed en kracht uit onze eigen overleving ten opzichte van hem.

*

Ik zie de andere gevangenen bezig. Mens blijven onder mensen is niet langer haalbaar. Ik zie mensen rondom me heen sterven, kameraden uit onze barak. En ik kijk niet eens meer op van mijn soep.

Fiertel Fiertel
Fiertel komt
Zie je niet
dat Ronse
hier omkomt?

Mijn buur gaat dood.
En ik ondertussen:
ik lik zijn gamelle.

*

Telkens er nieuwe menselijke ladingen van de trein worden gestampt, stelen anciens al wat ze bij hen nog kunnen vinden aan voedselrestantjes. Een zoon pikt de homp brood van zijn vader. Denkt dat dit zijn eigen kansen op overleving verhogen zal. Vindt dat hij zelf meer recht heeft op leven dan zijn oude vader. Hoe je hier overleeft? Met dit ene principe:

Ik eerst, dan ik.
Vervolgens ik.
En dan weer ik.
Vervolgens niks.

Hier is er maar één wet. Alles wat bijdraagt tot je overleving is goed. Al wie of wat haar bedreigt is slecht en dient te worden vermeden. Zijn we nog mensen? Onze levensdrang botst hier op de menselijke waarden.

Primum vivere, deinde filosofare.

(Als ik erin slaag in leven te blijven, wat ik niet meer geloof, dan zal ik weer mens worden. Beloofd. Beloofd wie? Beloofd, Theo).

In dit kamp hier worden velen beesten. Ze zijn perfect in staat om de dood van hun buurman te versnellen door zijn eten te stelen. Maar ik zie hier ook mensen die zich gedragen als onsterfelijken. Vrienden die hun laatste stukjes eten wegschenken om me in leven te houden. Ik zie uitmuntende mensen en ik zie regelrecht crapuul. Ik zie lafaards, ik zie grootmoedigen. Ik zie smeerlappen en ik zie toonbeelden van rechtschapenheid. En ik zie onmensen, in staat tot elke verklikking om hun eigen vel te redden.

*

Alles wat we uit het kamp kunnen stelen, is toegelaten. Het wordt aangemoedigd. Het draagt de bewondering weg van de medegevangenen. Wie brood pikt van zijn medegevangenen wordt zo mogelijk afgetroefd en gelyncht. Verklikkers worden verneld naar de dood geholpen.

De Tien Geboden worden hier helemaal herschreven. Je zal je naaste doden als je hiermee nog grotere gruwel verhinderen kan. Valse getuigenissen zijn aanbevolen als je daarmee je maats redden kan. Je naaste liefhebben als jezelf is in de gegeven omstandigheden: vermijden de andere te schaden door eerst aan jezelf te denken. Meer zit er voor ons niet in.

Sint-Hermes vergeve het me.
Sint-Hermes bid voor ons.
Heilige Hermes, wees genadig.

Alleen het feit dat ik me dit alles nog afvraag hier vannacht in mijn ziekbed, houdt me nog even in Ronse en wat ooit de beschaving was. Beschaving? Hier in deze kampen eindigt ze voor goed. Hier eindigt alle Verlichtingsdenken. Hier wordt twintig eeuwen vooruitgangsdenken in de oven gemikt.

We zijn de laatste mensen.
Onze ideale wereld is dood.
Er rest ons niks anders meer dan te sterven.

(Hermes, Onze-Lieve-Vrouw van Wittentak en Lorette, laat maar. Het hoeft niet meer. Niks hoeft nog. Laat dit alles snel voorbij zijn).

*

Wat is er toch gebeurd sinds die ochtend van 24 april? Onze arrestatie in het Bruulpark onderweg naar school. Wie heeft ons verklikt? De ons bekende notoire zwarten van daar beneden de Wijnstraat? Een malcontente ontslagen werknemer van de textielfabriek? Een rancuneuze rivaal in de liefde? Ronse is zo’n riskant provincienestje. Altijd op het scherp van het mes. Zwart versus wit. En daartussen veel grijs. Altijd dat grote gelijk. Overal die diepe sociale kloof tussen de wevers en bourgeois. Die afgunst. Die oude veten. De kloefkappers en de wieties. Al die nijd. En dan die taalkwestie: als een kapmes dwars door alles heen.

Mijn laatste krachten en gedachten zijn voor mijn stompje potlood, de enkele velletjes papier onder mijn strozak. Dit alles noteren. Dan mijn dagboek meegeven aan mijn vriend Victor. Hij gaat het halen. Hij ziet Ronse ooit terug. Hij, Louis, Lucien, Gaston, mijn vriend Maurice en onze chef Gilbert. Sterke binken stuk voor stuk. Overlevers. Reuzen van Ronsenaars zijn het. Ik ben zo fier op hen. Ik voel het dat zij het halen zullen. Zoals ik nu zeker weet dat ik alreeds dood ben.

Dit alles noteren. ‘Dagboek van Theo’.
Dag vrijheid. Dag liefje. Dag leven.
Adieu mijn geliefd Ronse.
Ik had je zo gaarne nog één keer terug gezien.

'De Nalatenschap’. Roman.
Copyright: Stef Vancaeneghem.

(Hoewel 'De Nalatenschap’ gebaseerd is op historische feiten en authentiek bronnenmateriaal, gaat het hier om een literaire interpretatie. Verantwoording van de bronnen cfr.9.08.2008)
.