12 januari 2007

VADER DAG

131.

Zoo daar ooit een blomke groeide
over ’t graf waarin gij ligt,
of het nog zo schoone bloeide:
zuiver als het zonnelicht
blank gelijk een lelie blank is
vonklende als een roozenhert,
needrig als de needrige rank is
van de winde daar m’op tert
riekend vol van honing, ende
geren van de bie bezocht
nog en waar ’t voor die u kende,
geen dat u gelijken mocht
!


Ik neem je handschrift in me op. Kostbaar, als een miniatuur. Je b is als een blomke. Je s zo schoone. Je r als een roozenhert. Je n needrig als de needrige rank. Je h als honing. Je z zuiver als zonnelicht.

Schreef je de priester-dichter over met je Pelikan?

Nog en waar ’t voor die u kende
geen dat u gelijken mocht


Wie u wél kende, tot zijn dertiende, is je oudste. Van hem stuur ik je dit Utopia, waarin je ons allen achterliet. Radeloos. Met niks dan ruimte. Razend. Wanhopig. Verdrietig, voorgoed verloren. Naar jou zoekend, altijd. Krotten en paleizen neerbrandend. Met onze woorden vol weerloze woede. Radeloos ontsteken je kinderen de zeven vuren van de raad, weten ze met zichzelf geen raad zonder jou.

Geschreven schoonheid van mijn grote broer, je oudste. Gedreven drang naar jou. Geen Pelikan van doen om te toveren. Hij is mijn Merlijn met woorden. Hij is je achtergebleven Prinske aan de Steenbrugge. Wat benijd ik ‘hem die u kende’. Zijn Utopia is het mijne, het onze. Waar het goed toeven is, samen één keer en voor altijd:

Als hij komt de jongen
de kleine drager van de graal
sterft de wereld onder zijn heldere stappen.
Niets dan ruimte zal hij achterlaten,
krotten en paleizen brandt hij neer.
Met een gevallen ster
ontsteekt hij de zeven vuren van de raad.


Mag ik je gevallen ster zijn, papa? Raap je me weer op uit deze kille ruimte waarin je me achterliet? Samen de zeven vuren van de raad ontsteken. Dan, maken dat we wegkomen. Naar je asteroïde B612.
Loin des méchants.

132.Ik lees en herlees tweehonderddertig stedelijke gedichten. Jureer in a hurry mee met de anderen voor het mooiste. Verheug me om de pure poëzie van het bekroonde.

Maar onderwijl denk ik alweer aan je roozenhert. Aan wat ons redt, altijd opnieuw. Schoonheid van woorden, een in blomke van een b. In het Utopia, ver voorbij deze stervende wereld. Toujours sourire, zei mama. Tegen onze hulpeloosheid in.

‘Vader Dag’. Brievenroman. Copyright Stef Vancaeneghem.