17 april 2006

EGOSTRIP (76)

Prettig weerzien met mijn goeie gabber Eddy Soetaert, gewezen rubriekleider sport van Het Volk en beroemd van Radio Twee West-Vlaanderen. Eddy smokkelde me in Verona dagelijks tot in het hart van de versterkte burcht der Rode Duivels. Zoiets vergeet je nooit.

Dat zat zo. Ik werd geacht achtergrondverhalen te schrijven over het gedoe rond het wk-voetbal en beschikte vanwege de late opdracht niet over de juiste accreditaties om tot in het heilige der heilige te geraken bij de duivels. Dat bleek ‘Villa Quaranta’: een luxehotel in Ospedaletto. Eddy verstopte me daarom elke ochtend achterin de zware Volvo van de krant onder een pak rommel, zwaaide bij het betreden van het domein van Villa Quaranta uitbundig met zijn toelatingsbewijzen en reed zo vollen bak als mogelijk door de controles. Eens binnen, liet iedereen me met rust, kon ik uitgebreid tot bij Onze Jongens aan het zwembad voor mijn verhalen.

Eddy vertelt me in deze zoveelste mooie lente van ons schrijvend bestaan dat collega sportjournalist Marc Dewinter er niet meer is.

Marcske maat, de genadelozen hebben je zachte ziel dan misschien wel gefnuikt, maar voor ons blijf je voor altijd die bescheiden grote meneer. Fijn mens, knap journalist. Te goed voor de brulboeien van de leeuwenkuil. Ik breng je het eresaluut van alle schrijfbroeders die je gekend hebben en die je tact, je intelligentie, je flegme, je stijl bijzonder waardeerden.

Verona. Dat balkonnetje van Romeo en Julia mag dan wel nep zijn maar het geluid van naaldhakken op de Piazza Bra: Sancta Lucia! Wie dat gehoord heeft, zal geen rust meer kennen. Ik zat me daar ’s avonds te vergapen op een terrasje aan de schoonheid der schepping in gezelschap van Jimmy Frey die toen net aan het bekomen was van een zware ziekte. Jimmy logeerde er in het nabijgelegen Hotel Academia, ik in het Montrésor. Niks te maken met de ragazza’s die me in hun langs razende piccolo Fiatjes toeschreeuwden Veni mon trésor plus het exacte bedrag van de paar honderdduizend lire die ze voor hun paradijs uit je zakken wilden schudden.

Met de jaren waren Jimmy en ik professionelerwijs maats geworden. Als tiener had ik ooit gelezen hoe Jimmy in zijn beginjaren (voor hij die rozen naar Sandra had gebracht) overleefde van enkele grammen filet américain in een minuscuul kamertje boven een Brusselse slager. Sa bohème, mijn jongensdroom. Gaandeweg, van goed gesprek tot beter gesprek leerde ik de gedreven entertainer kennen die me een paar jaren eerder in Jeugdclub Kobbe had leren slowen met ‘Zo mooi zo blond en zo alleen’. Hij toonde me zijn prachtig huis in Jabbeke dat hij snel weer doorverkocht, de dancing in Aalst waar hij eventjes fungeerde als trekpleister, zijn concert in het Casino van Middelkerke, zijn flat aan de Plaskielaan in Brussel, zijn fanmail en praatte over zijn strijd tegen de ziekte. Jimmy gaf heel veel mensen de courage om niet, om nooit op te geven. Zijn mooiste succes is het voorbeeld dat hij anderen gaf met zijn eigen optimisme. Daarover hadden we het dus zoal aan die Piazza Bra, onderwijl uitkijkend op gods wondere schepping. Ik tussen twee clandestiene bezoeken aan Villa Quaranta en voetbalmatches door.

Ach laat dat prachtige land vooral uit de greep blijven van de eikel die zijn politieke tegenstanders klootzakken noemt en de verkiezingen wil doen hertellen tot hij ze gewonnen heeft. Ga ervoor, Romano. Belet die operettekoning je prachtige land naar de coglioni te helpen.