17 maart 2021

BETOVERINGEN 14.

ZONDE VAN ABELARD & HELOISE.

‘Ik zat meer met mijn handen aan haar borsten dan aan mijn boeken,’ schrijf je.
Coitus interruptus, wat zou je: geen half werk. Ze schenkt je een zoon. Lotsbestemming verder onbekend. Toegedekt met de mantel der Liefde. Bij wijze van dank stuur je Héloise naar het klooster. Jij negendertig, zij achttien en je studente. Heloïse’s nonkel vindt dat allemaal niet netjes. Hij laat je in je slaap door een paar kanunniken overmeesteren, castreert je eigenhandig.
En zeggen dat het allemaal zo veelbelovend voor jou begonnen was, daar in je ouderlijk kasteel van Le Pallet als telg van kleine Bretonse landadel. Ten gunste van je broer Dagobert zie je af van je eerste geboorterecht en ga je voor een cleruscarrière, kwestie van je aan je boeken te kunnen wijden. Eerst volg je in Loches lessen van Roscellin de Compiègne, dan in Parijs bij Guillaume de Champeaux. Je bent vierentwintig en je wil meer en beter. Waarop je leermeester de Champeaux :
‘Als je het allemaal beter weet, moet je maar zelf les geven’.
Hoeven ze je geen twee keer te vragen. Na tien jaar theologie bij Anselmus en Radulphus van Loan ben je dé grote rivaal van de meest gerenommeerde theologen van je tijd. De gevolgen laten niet op zich wachten. Weg gejaagd uit Loan keer je terug naar Parijs waar je les geeft aan de kathedraalschool van de Notre Dame.
Uit die periode dateert je beroemde briefwisseling met Heloïse. Twintig jaar na haar opsluiting schrijft ze je van achter de tralies dat haar liefde voor jou al die tijd ongerept is gebleven. Vurig als de vonken van het vagevuur, heet als de vlam in haar onderbuik.
Je kan haar bezwaarlijk terugschrijven dat ook jij nog zo bloedheet loopt als de duivel zijn kaatsballen. Je stelt haar voor de liefde te ‘sublimeren’ als gemeenschappelijke liefde tot God. Opdat jullie ooit in de eeuwige zaligheid herenigd zouden kunnen worden moet ze in afwachting alle gevaarlijke bitterheid uit haar gedachten verdrijven. 'Ween over je Verlosser,’ schrijf je haar terug, ‘Niet over je Verleider.’ Bij wijze van zoethouder kan dat tellen.
‘Mais à quoi ça nous mène de prier, Abélard?’
‘Ha, tu verras tu verras, Héloise. Plus tard’.
Je wil het jezelf niet toegeven maar je vuur is gedoofd, je speeltje is eraf. Met dank aan Tonton la Colère.
Je vult je dagen dan maar met godbetert de vraag of er aan ‘de universaliën’ (dé mens, dé boom) ook zoiets als een eigen ‘universale’ werkelijkheid beantwoordt zoals ‘mensheid’ en ‘boomschap’. Het soort vragen voor mierenneukers. Sorry, het is sterker dan mezelf. Pour un bon mot, je donnerais ma peau, hoewel: het valt nog te bezien welk onderdeel ervan.
Ook over de Heilige Drievuldigheid wil je wel wat kwijt. Op het concilie van Soissons wordt je werk daarover veroordeeld. Door de constante tegenwerking tegenover je boude geschriften en optredens, vooral vanwege Bernard de Clairvaux, wil je vluchten naar de wetenschappelijke centra in ‘het land der heidenen’ zoals je het moslim-Spanje noemt.
Maar dan kan je abt kan worden in het bisdom Vannes. Dat valt echter zwaar tegen. Je libertijnse reputatie gaat je vooraf. De monniken gaan er voorbarig vanuit dat die nieuwe abt hen al hun ‘gebruikelijke genoegens’ intra muros allicht niet misgunnen zal. Toch wel. Ze proberen je te vergiftigen. (Waar Umberto Eco de mosterd al niet haalde voor zijn ‘Naam van de Roos’).
De monniken baseren hun wilde verwachtingen op je veelvuldige bezoeken aan je geliefde Héloise, inmiddels als vrome liefdesbrievenschrijfster zelf priores van een klooster. Je krast op naar Melun waar je als gunsteling van het koninlijk hof je vroegere onderwijstaken en je studiewerk weer opneemt.
Je krijgt er de bekende ‘humanist’ John of Salisbury en de revolutionaire Arnold van Brescia onder je leerlingen. Het duurt niet lang of je wordt alweer veroordeeld, deze keer op het concilie van Sens. Onderweg naar Rome waar je een beroep wil doen op de clementie van de paus, word je ziek en blijf je hangen in de abdij van Cluny.
Doch De Heer slaat niet of Hij zalft. Pierre le Vénérable, abt van Cluny, weet je eindelijk te verzoenen met je oude rivaal Bernard de Clairvaux. Op 21 april 1142 sterf je in een priorij van Cluny. Na eerst nog twee jaren grondig te hebben door gestudeerd.
*
Zeven eeuwen zal het duren eer je op het Parijse Père Lachaise wordt verenigd met je grote geliefde Héloïse. Zij wordt hèt symbool van de liefde die alles opoffert voor de geliefde.
In de wereld van poëzie en volkse fantasie krijgen jullie als mythisch liefdeskoppel een eigen romantisch stekje naast Tristan en Isolde, Dante en Beatrice, Romeo en Julia. In Parijs wordt jullie graftombe tot op vandaag bezocht door verliefde koppeltjes, eenzame minnaars en minnaressen.
Je werk ‘Pro et Contra’ wordt in jouw tijd hét standaardwerk over dialectiek. Naast een eigen 'Ethica', in navolging van Aristoteles, excusez du peu, schrijf je uitgebreide werken over logica en dialectiek. Daaruit pluk ik uit mijn bibliotheek hier op mijn schrijfstekje dit citaat:
‘Mijn rivalen hebben onlangs een nieuwe smadelijke aanklacht tegen mij bedacht omdat ik veel over dialectiek schrijf. Ze beweren dat het christenen niet vrij staat zich bezig te houden met zaken die niet tot het geloof behoren. Ze zeggen dat deze wetenschap niet alleen niet bijdraagt tot onze kennis van het geloof, maar dat ze met haar ver strekkende bewijsvoeringen het geloof zelfs vernietigt. Je kunt je toch wel afvragen waarom ik me niet mag bezighouden met wat zij zo wel mogen lezen? Maar ja, het zijn er maar heel weinigen aan wie de genade Gods zich verwaardigt het geheim van deze wetenschap, wat zeg ik deze schatkamer van wijsheid, te openbaren.’
‘Eerst begrijpen, dan geloven’ luidt je devies. Je vindt het immers onzinnig te doceren over wat niet vooraf is verhelderd. Ook in je ‘Ethica’ ga je volgens je beproefde taalanalytische aanpak te werk. ‘Scito te ipsum’ De Delfische orakelspreuk ‘Ken uzelf’is niet zomaar een pedant bedenksel om indruk te maken op je studenten.
Ze draagt voor jou de volle Augustinische betekenis. Voor ware kennis wordt de mens verwezen naar de stem in zijn binnenste. Niet de daad op zichzelf telt maar de bedoeling, de intentio van degene die handelt. Het is de kern van je hele ‘Ethica’.
Hilarisch vind ik de manier waarop je je opponenten terugfluit over de ‘zonde als boze daad’. Die vinden namelijk genotdaden alleen geoorloofd zolang je er maar niet van geniet. Je antwoord is een parel van dialectische spitsvondigheid.
Je pakt uit met het verhaal van een monnik die vastgebonden door ‘grijpgrage’ vrouwen wordt verleid. Zonder dat de geknevelde monnik daar zelf mee instemt (hij is volgens je opponenten bijgevolg onschuldig en ‘zondigt’ niet) overkomt hem wel een tot dan toe onvermoede genotbeleving.
Een hedonist pur sang ben je, Pierre Abélard.
Ik had je met je Heloïse willen bezig zien. Pennen enzo.
In ‘Sic et non’ som je alle tegenspraken op in de Bijbel en bij de Kerkvaders. Moedig (bijna schrijf ik manmoedig, bon in jouw geval: ontmand moedig) verdedig je de Rede tegenover de religieuze almacht.
Je bent echter niet, zoals in de negentiende eeuw is beweerd, een antiklerikaal. Je dient dan ook niet als een heraut van de Verlichting te worden gezien. In een Verdedigingsschrift, door één van je leerlingen in jouw naam geschreven, zeg je dat je helemaal geen filosoof wil zijn als je daardoor met Paulus botsen moet en evenmin een Aristoteles als je dat van Christus verwijdert.
Wat je wél hartstochtelijk nastreeft is een wetenschappelijk verantwoorde, op taalanalyse gebaseerde aanpak van alle vragen die zich voordoen, met inbegrip van de theologische.
Je betovert me, Pierre Abélard. Dan veel minder als laffe Latin Lover van je eeuwig fidele Héloise, dan als spitse schrandere geest tegenover al je tegenstrevers.
Een bezoekje in Père-Lachaise hoef je van mij niet te verwachten. De gedachte alleen aan je kist zonder je kaatsballen erin. Nee.
Bij deze is Héloise trouwens mijn tovenares. Het moeten hier niet altijd mannekes zijn. Mèt of zonder coucougnettes.
Betoveringen 14.
Levenswandelroute.