DE SCHRIJFHEREN (2.3)
Roman
Hoofdredacteuren zag ik als monumenten van eruditie met haakjes in hun namen. Hubert Beuve-Méry. Le Monde. Jean-Jacques Servan-Schreiber. L’Express.Vaten vol parate kennis.Met piepend uit de borstzak van hun wit overhemd: een rode Parker, een zwarte Sheaffer, een blauwe Pelikan.Blauw voor commentaarstukken,zwart voor donderberichten aan hun redactie,blauw voor het schrappen van onkostennota’s. Hoofdredacteuren zag ik als volleerde journalisten die koketteerden met bijna-dood-ervaringen in Beiroet. Absolute insiders die op de koffie kwamen bij Leopold III en Lilian in Argenteuil. Er gezellig in safarifotoboeken snuffelden. Onderwijl alles vernemend omtrent de Spaanse koleires van Fabiola .
‘Wie denkt die furie dat zij is ? Dat zij ons buitensmijt uit Laken ? Lilian en mezelf.’
Jean Poulain straalde dat deugnietachtige uit van de overjaarse Marollenjongen. Hij had de knikkerkameraad kunnen zijn van Kwik & Flupke. Geboren en getogen in d’ Huugstroet. Een vaste klant van Marie Karikol. De lyriek waarmee hij de charmes bezong van de oude Brusselse binnenstad. De gretigheid waarmee je hem een gueuze Eylenbosch tot zich zag nemen in La Bécasse. Dat vanzelfsprekende waarmee hij tabasco uitschudde over zijn toast kannibaal in de Taverne du Solbosch. De gulzigheid waarmee hij een Plat du Chef bestelde in de Auberge de Boendael. De Manneken Pis-romantiek waarmee hij als een ketje de kerstverlichting beschreef aan de Grand’ Place. De overdrijving waarmee hij marionettentheater Toone ten hemel prees. Dat samenzweerderige toontje waarop hij de Rue de Stassaert bezong als in een lied van Johan Verminnen.
‘Da komt poepen, da komt stoefen’.
De nauwelijks verholen sympathie voor de politiek-met-ballen van maître-charcutier Paul Vandenboeynants. Het ongeremd enthousiasme waarmee hij eenieder chef, mon ami, ket, tischke of peike noemde. Het gemak waarmee hij Bluesette van Toots bevorderde tot internationaal volkslied.
‘Jean is de max.’
‘De Quincy Jones zeg het uuk.'
‘Zijn Brabançonne ? Al huren bloeze?’
‘Straffer dan la Carmen de Bizet.'
Poulain toonde zich bereid mij een kans te geven. Als redacteur-vertaler.
‘Pas op, Puis. Er staan er duzend in de fil voor die job.’
‘Peikes en mokkes mei iekuus comme ça.’
‘Vui alle kwizzen mei te wiennen van Bruussel Vloms’.
‘Des grosses têtes.’
‘Mei masterships, van hie tot Cambridge.’
‘Masterchips’, zo zei hij het. Een voorgevoel had hem voor mij doen kiezen. Een speciaal zintuig. Zijn ervaring als hoofdredacteur. Was het mijn zelfverzekerde blik ? Was het dat vuilgebekte ? Misschien. Dit zou van pas komen op persconferenties. Was het dat voluntaristische verlangen van de jongen die er wou voor gaan ? Was het die lichte klik van gaan we erin vliegen of hoe zit dat ? Was het dat lefgozerachtige ? Dat nonchalante ? Ik moest het hem verder niet vragen. Hij kon dat toch niet uitleggen. Daarbij: hij bepaalde wat goed was voor zijn redactie. Zo, dat was het. Ik mocht beginnen. Na het lange weekend. Ondertussen kon ik alvast de stapel Targets Magazine doornemen die hij me meegaf..
We zaten in de kelder, omgebouwd tot refter. Hier regeerde Madame Olga over lunchtijden en koffiepauzes. Madame Olga was gevlucht voor de goelasj van de Ruus. Zoals ze dat vertelde aan al wie er niet om vroeg. Dat was ook het enige wat ze zegde. Spreken, zo had het leven haar geleerd, was doodsgevaarlijk. Mensen die dingen aan het papier toevertrouwden, waren volgens Madame Olga het leven moe. Het papier waarop je schreef, was de brandstapel waarop je in de fik zou worden gezet. Alle personeelsleden van Targets Magazine doken doorlopend de kelder van Madame Olga in om koffie te tanken. Het was er rokerig, lawaaierig en druk.
Jean Poulain schonk zichzelf koffie in en stelde me aan eenieder voor. Hij peroreerde daarbij onverminderd voort over de redenen die hem voor mij hadden doen kiezen. Een zeker gevoel van erkenning had hem over de streep getrokken. De voelsprieten van de stiel. Hij had iets van zichzelf herkend, iets van in zijn eigen beginjaren. Want hij beschouwde zichzelf zo te horen als een vaderfiguur voor zijn redacteuren. Zijn deur stond altijd open voor iedereen. Hij wou een mentor zijn. Hij ging altijd uit van vertrouwen in zijn mensen. Nu en dan beantwoordden ze die openheid met abus de confiance.
‘Maar liever zo dan het cynisme van de zwartkijker die in niks nog gelooft.’
‘Als reservekeeper van Daring Brussel had ik dat ook al.’
‘Naar de bal plongeren. Je kop riskeren.’
‘Hopen dat de attaquant een eerlijk man is.’
‘Dat hij je kop niet als bal wegsjot.’
Ik vroeg hem naar de exacte inhoud van de opdracht. Poulain ontweek de vraag. Hij prees bij madame Olga de kwaliteit van de koffie Brésor. Hij was zeer vertrouwd met het huis Brésor. Als gewezen voetballer kende hij persoonlijk de eigenaar, Paul Van Himst : de beste Belgische footballeur allertijden. Wist ik waarom ze de veelvoudige Gouden Schoen Polle Gazon noemden ? Neen, ik wist dat niet. Goed begin.
‘Omdat hij zich altijd liet vallen in de penaltyzone, tiens.’
Polle Gazon koos nu zelf de fijnste Arabica’s voor madame Olga. De juiste bonen. Hij had hem, Poulain eens meegenomen naar zijn branderij. Hij had er hem uitvoerig verteld hoe je de beste mélanges kreeg. Het verschil tussen arabica en robusta. Je moest er vroeg voor naar de haven van Antwerpen. Overal aan zakken staan ruiken uit Colombia en al die andere koffielanden. Als je niet alles zelf controleerde, kon er brol tussen zitten. Je moest daar de neus voor hebben. Je moest de verbrandingsprocessen der torrefactie goed op de voet volgen. Enfin, mijn precieze job ? Van alles en nog wat. Schrijven allicht ook. Doch zoveel meer. Hier zou ik de ware stiel leren. Ik kon hoe dan ook toch niet eeuwig blijven hangen in die Wakkere Trompet. Of hoe heette dat blaadje ook alweer ? Nee, hier zou ik de tijd krijgen om echt te groeien. Ik was nog jong. Ik moest vooral niet denken dat ik direct de nieuwe consumentenpaus Ralph Nader zou kunnen gaan interviewen, reclamemagnaat Marcel Bleustein-Blanchet of Pierre Salinger, perschef van Kennedy’s. Had ik ten-min-ste al gehoord van Salinger ? Dikke sigaren. Veel whisky. Maar zo’n perschef. ‘With Kennedy’, zijn memoires: verplichte lectuur. Ik antwoordde Poulain dat ik Salinger gelezen had. Het deed hem genoegen. Ik was uit het goede hout gesneden. De juiste lectuur. Zeer belangrijk.
‘Essentieel om den dram van Dallas te begrijpen’.
(Vevolgt).
Uit ‘De Schrijfheren’. Roman. Copyright Stef Vancaeneghem.
Hoofdredacteuren zag ik als monumenten van eruditie met haakjes in hun namen. Hubert Beuve-Méry. Le Monde. Jean-Jacques Servan-Schreiber. L’Express.Vaten vol parate kennis.Met piepend uit de borstzak van hun wit overhemd: een rode Parker, een zwarte Sheaffer, een blauwe Pelikan.Blauw voor commentaarstukken,zwart voor donderberichten aan hun redactie,blauw voor het schrappen van onkostennota’s. Hoofdredacteuren zag ik als volleerde journalisten die koketteerden met bijna-dood-ervaringen in Beiroet. Absolute insiders die op de koffie kwamen bij Leopold III en Lilian in Argenteuil. Er gezellig in safarifotoboeken snuffelden. Onderwijl alles vernemend omtrent de Spaanse koleires van Fabiola .
‘Wie denkt die furie dat zij is ? Dat zij ons buitensmijt uit Laken ? Lilian en mezelf.’
Jean Poulain straalde dat deugnietachtige uit van de overjaarse Marollenjongen. Hij had de knikkerkameraad kunnen zijn van Kwik & Flupke. Geboren en getogen in d’ Huugstroet. Een vaste klant van Marie Karikol. De lyriek waarmee hij de charmes bezong van de oude Brusselse binnenstad. De gretigheid waarmee je hem een gueuze Eylenbosch tot zich zag nemen in La Bécasse. Dat vanzelfsprekende waarmee hij tabasco uitschudde over zijn toast kannibaal in de Taverne du Solbosch. De gulzigheid waarmee hij een Plat du Chef bestelde in de Auberge de Boendael. De Manneken Pis-romantiek waarmee hij als een ketje de kerstverlichting beschreef aan de Grand’ Place. De overdrijving waarmee hij marionettentheater Toone ten hemel prees. Dat samenzweerderige toontje waarop hij de Rue de Stassaert bezong als in een lied van Johan Verminnen.
‘Da komt poepen, da komt stoefen’.
De nauwelijks verholen sympathie voor de politiek-met-ballen van maître-charcutier Paul Vandenboeynants. Het ongeremd enthousiasme waarmee hij eenieder chef, mon ami, ket, tischke of peike noemde. Het gemak waarmee hij Bluesette van Toots bevorderde tot internationaal volkslied.
‘Jean is de max.’
‘De Quincy Jones zeg het uuk.'
‘Zijn Brabançonne ? Al huren bloeze?’
‘Straffer dan la Carmen de Bizet.'
Poulain toonde zich bereid mij een kans te geven. Als redacteur-vertaler.
‘Pas op, Puis. Er staan er duzend in de fil voor die job.’
‘Peikes en mokkes mei iekuus comme ça.’
‘Vui alle kwizzen mei te wiennen van Bruussel Vloms’.
‘Des grosses têtes.’
‘Mei masterships, van hie tot Cambridge.’
‘Masterchips’, zo zei hij het. Een voorgevoel had hem voor mij doen kiezen. Een speciaal zintuig. Zijn ervaring als hoofdredacteur. Was het mijn zelfverzekerde blik ? Was het dat vuilgebekte ? Misschien. Dit zou van pas komen op persconferenties. Was het dat voluntaristische verlangen van de jongen die er wou voor gaan ? Was het die lichte klik van gaan we erin vliegen of hoe zit dat ? Was het dat lefgozerachtige ? Dat nonchalante ? Ik moest het hem verder niet vragen. Hij kon dat toch niet uitleggen. Daarbij: hij bepaalde wat goed was voor zijn redactie. Zo, dat was het. Ik mocht beginnen. Na het lange weekend. Ondertussen kon ik alvast de stapel Targets Magazine doornemen die hij me meegaf..
We zaten in de kelder, omgebouwd tot refter. Hier regeerde Madame Olga over lunchtijden en koffiepauzes. Madame Olga was gevlucht voor de goelasj van de Ruus. Zoals ze dat vertelde aan al wie er niet om vroeg. Dat was ook het enige wat ze zegde. Spreken, zo had het leven haar geleerd, was doodsgevaarlijk. Mensen die dingen aan het papier toevertrouwden, waren volgens Madame Olga het leven moe. Het papier waarop je schreef, was de brandstapel waarop je in de fik zou worden gezet. Alle personeelsleden van Targets Magazine doken doorlopend de kelder van Madame Olga in om koffie te tanken. Het was er rokerig, lawaaierig en druk.
Jean Poulain schonk zichzelf koffie in en stelde me aan eenieder voor. Hij peroreerde daarbij onverminderd voort over de redenen die hem voor mij hadden doen kiezen. Een zeker gevoel van erkenning had hem over de streep getrokken. De voelsprieten van de stiel. Hij had iets van zichzelf herkend, iets van in zijn eigen beginjaren. Want hij beschouwde zichzelf zo te horen als een vaderfiguur voor zijn redacteuren. Zijn deur stond altijd open voor iedereen. Hij wou een mentor zijn. Hij ging altijd uit van vertrouwen in zijn mensen. Nu en dan beantwoordden ze die openheid met abus de confiance.
‘Maar liever zo dan het cynisme van de zwartkijker die in niks nog gelooft.’
‘Als reservekeeper van Daring Brussel had ik dat ook al.’
‘Naar de bal plongeren. Je kop riskeren.’
‘Hopen dat de attaquant een eerlijk man is.’
‘Dat hij je kop niet als bal wegsjot.’
Ik vroeg hem naar de exacte inhoud van de opdracht. Poulain ontweek de vraag. Hij prees bij madame Olga de kwaliteit van de koffie Brésor. Hij was zeer vertrouwd met het huis Brésor. Als gewezen voetballer kende hij persoonlijk de eigenaar, Paul Van Himst : de beste Belgische footballeur allertijden. Wist ik waarom ze de veelvoudige Gouden Schoen Polle Gazon noemden ? Neen, ik wist dat niet. Goed begin.
‘Omdat hij zich altijd liet vallen in de penaltyzone, tiens.’
Polle Gazon koos nu zelf de fijnste Arabica’s voor madame Olga. De juiste bonen. Hij had hem, Poulain eens meegenomen naar zijn branderij. Hij had er hem uitvoerig verteld hoe je de beste mélanges kreeg. Het verschil tussen arabica en robusta. Je moest er vroeg voor naar de haven van Antwerpen. Overal aan zakken staan ruiken uit Colombia en al die andere koffielanden. Als je niet alles zelf controleerde, kon er brol tussen zitten. Je moest daar de neus voor hebben. Je moest de verbrandingsprocessen der torrefactie goed op de voet volgen. Enfin, mijn precieze job ? Van alles en nog wat. Schrijven allicht ook. Doch zoveel meer. Hier zou ik de ware stiel leren. Ik kon hoe dan ook toch niet eeuwig blijven hangen in die Wakkere Trompet. Of hoe heette dat blaadje ook alweer ? Nee, hier zou ik de tijd krijgen om echt te groeien. Ik was nog jong. Ik moest vooral niet denken dat ik direct de nieuwe consumentenpaus Ralph Nader zou kunnen gaan interviewen, reclamemagnaat Marcel Bleustein-Blanchet of Pierre Salinger, perschef van Kennedy’s. Had ik ten-min-ste al gehoord van Salinger ? Dikke sigaren. Veel whisky. Maar zo’n perschef. ‘With Kennedy’, zijn memoires: verplichte lectuur. Ik antwoordde Poulain dat ik Salinger gelezen had. Het deed hem genoegen. Ik was uit het goede hout gesneden. De juiste lectuur. Zeer belangrijk.
‘Essentieel om den dram van Dallas te begrijpen’.
(Vevolgt).
Uit ‘De Schrijfheren’. Roman. Copyright Stef Vancaeneghem.
<< Home