DE SCHRIJFHEREN (1.4)
Roman
In afwachting van dat succes in de reclame, verdiende ik bij het weekblad De Wakkere Toeter amper het zout op de patatten. Opslag zat er zo te horen ook al niet in. Nog in geen tien jaar.
‘Dat ‘n zal niet gaan, Charlie.’
‘Opslag ? Goed gij.’
‘Onze Raad Van Beheer …
‘…gaat dat nooit accepteren.’
‘De omstandigheden zijn…
‘… van moeilijke aard.’
‘Daarbij, onze verkoop…
‘… loopt achteruit.’
‘Probeer daar eerst iets aan te doen.’
‘De abonnementen zijn gezakt.’
‘Een chance dat we de Gancia houden.’
‘De Tide kunnen we op onze buik schrijven.’
‘De Vim waren we al kwijt.’
‘Vanwege de Dreft.’
‘Om te zwijgen van Samdam.’
‘Butch Tailors.’
‘Het heeft niks gegoven zeggen ze.’
‘Ze lopen over naar de concurrentie.’
‘Naar die nieuwe gratis bladen.’
‘Die steken ze in alle bussen’.
‘Verkochte gazetten zijn passé’.
‘Behalve in West-Vlaanderen’
‘De Weekbode.’
‘De Zeewacht’.
‘West-Vlaanderen jongen dat leeft.’
‘Na ‘t vlas de tapieten.’
‘Wie koopt er nog gazetten?’
‘We zijn uitgetoeterd’.
Opslag, waar haalde ik het ? Kreeg ik al grootse manieren misschien ?
‘Die jonge gasten…’
‘Alles direct en op een schotelke.’
‘Maar traag van onderaan beginnen...’
‘Kijk naar Maurice Fâché.’
‘Onze stichter zaliger.’
‘Zelf met lood staan smijten.’
‘Zelf de persen doen draaien.’
‘Twee vingers afgerukt en meegedrukt.’
‘Het had erger kunnen zijn.’
‘Hadden ze hem toen niet weggetrokken…’
‘Hij heette Maurice Mâché.’
‘En overal nog zelf zijn gazetten gaan leveren .’
‘Jaren van zwarte sneeuw.’
‘Dan eindelijk een beetje profijt.’
‘Sebiet weer investeren. ‘
‘In een grote hangar .’
‘In een Mannheim-pers.’
‘Plus snijmachine.’
‘In een trieer-rupsband.’
‘Gewaagd voor die tijd.’
‘Niemand kende dat hier.’
‘Grote courage.’
En ik Charlie Puis, ik werkte hier wel-ge-teld negen maanden. Verdiende ik dan niet genoeg ? Ik kon altijd mijn inkomen aandikken na mijn uren, als verslaggever.
‘Aan het geldend tarief voor al onze correspondenten.’
‘We betalen u per geschreven regel.’
‘Maar dan geen poëemkes die niemand verstaat.’
‘Simpele reportagen van ‘t leven.’
‘Wie werkt, wordt ervoor betaald.’
‘Plus een perskaart voor op uw pare-brise.’
‘Waarmee ge gratis binnen moogt op het voetbal.’
‘Het wielercriterium.’
‘Met stempel van de lokale overheden.’
‘Hadden we nog maar jongeren met kloten aan hun lijf’…
‘Gelijk Maurice Fâché die ze bijna kwijt was.’
‘Bon dat bedoel ik nu niet…’
‘Maar ‘t was wel een gezonde mens, hé Maurice.’
‘Hij zal niet moeten wederkeren’.
‘Er lopen er hier veel rond..
‘…Die zelve niet weten waarom ze Maurice heten.’
Wat kwam ik klagen? Ik mocht mijn pen scherpen. En ik had vast werk.
‘Zelfs Hugo Claus heeft dat niet vast werk.’
‘Jawel vroeger als gevelschilder.’
‘Maar nu, als dichter-denker ?
‘Hoe ziet gij hem zijn pacht betalen hier in Nukerke betalen?’
‘Naar ‘t schijnt dat de vrouwen daar met de musse bloot lopen op zijn erf.’
‘Mij verwondert dat niet.’
‘Een goddeloos mens.’
‘Dat kent geen schaamte’.
‘Alle dagen kermis.’
‘Verzen over vuile manieren.’
‘Over warme weelde.’
‘Over naakte bekkens.’
‘Maar de winters zijn hard bovenop de Spichtenberg.’
‘Zijn Surdiac zal rap zonder kolen staan.’
‘Zij blij dat gij tenminste een vaste pree hebt, Charlie.’
‘Van uw pen leven, mijne god.’
‘Armoe troef, ja.’
(Vervolgt).
Uit : ‘De Schrijfheren’. Roman. Copyright Stef Vancaeneghem.
In afwachting van dat succes in de reclame, verdiende ik bij het weekblad De Wakkere Toeter amper het zout op de patatten. Opslag zat er zo te horen ook al niet in. Nog in geen tien jaar.
‘Dat ‘n zal niet gaan, Charlie.’
‘Opslag ? Goed gij.’
‘Onze Raad Van Beheer …
‘…gaat dat nooit accepteren.’
‘De omstandigheden zijn…
‘… van moeilijke aard.’
‘Daarbij, onze verkoop…
‘… loopt achteruit.’
‘Probeer daar eerst iets aan te doen.’
‘De abonnementen zijn gezakt.’
‘Een chance dat we de Gancia houden.’
‘De Tide kunnen we op onze buik schrijven.’
‘De Vim waren we al kwijt.’
‘Vanwege de Dreft.’
‘Om te zwijgen van Samdam.’
‘Butch Tailors.’
‘Het heeft niks gegoven zeggen ze.’
‘Ze lopen over naar de concurrentie.’
‘Naar die nieuwe gratis bladen.’
‘Die steken ze in alle bussen’.
‘Verkochte gazetten zijn passé’.
‘Behalve in West-Vlaanderen’
‘De Weekbode.’
‘De Zeewacht’.
‘West-Vlaanderen jongen dat leeft.’
‘Na ‘t vlas de tapieten.’
‘Wie koopt er nog gazetten?’
‘We zijn uitgetoeterd’.
Opslag, waar haalde ik het ? Kreeg ik al grootse manieren misschien ?
‘Die jonge gasten…’
‘Alles direct en op een schotelke.’
‘Maar traag van onderaan beginnen...’
‘Kijk naar Maurice Fâché.’
‘Onze stichter zaliger.’
‘Zelf met lood staan smijten.’
‘Zelf de persen doen draaien.’
‘Twee vingers afgerukt en meegedrukt.’
‘Het had erger kunnen zijn.’
‘Hadden ze hem toen niet weggetrokken…’
‘Hij heette Maurice Mâché.’
‘En overal nog zelf zijn gazetten gaan leveren .’
‘Jaren van zwarte sneeuw.’
‘Dan eindelijk een beetje profijt.’
‘Sebiet weer investeren. ‘
‘In een grote hangar .’
‘In een Mannheim-pers.’
‘Plus snijmachine.’
‘In een trieer-rupsband.’
‘Gewaagd voor die tijd.’
‘Niemand kende dat hier.’
‘Grote courage.’
En ik Charlie Puis, ik werkte hier wel-ge-teld negen maanden. Verdiende ik dan niet genoeg ? Ik kon altijd mijn inkomen aandikken na mijn uren, als verslaggever.
‘Aan het geldend tarief voor al onze correspondenten.’
‘We betalen u per geschreven regel.’
‘Maar dan geen poëemkes die niemand verstaat.’
‘Simpele reportagen van ‘t leven.’
‘Wie werkt, wordt ervoor betaald.’
‘Plus een perskaart voor op uw pare-brise.’
‘Waarmee ge gratis binnen moogt op het voetbal.’
‘Het wielercriterium.’
‘Met stempel van de lokale overheden.’
‘Hadden we nog maar jongeren met kloten aan hun lijf’…
‘Gelijk Maurice Fâché die ze bijna kwijt was.’
‘Bon dat bedoel ik nu niet…’
‘Maar ‘t was wel een gezonde mens, hé Maurice.’
‘Hij zal niet moeten wederkeren’.
‘Er lopen er hier veel rond..
‘…Die zelve niet weten waarom ze Maurice heten.’
Wat kwam ik klagen? Ik mocht mijn pen scherpen. En ik had vast werk.
‘Zelfs Hugo Claus heeft dat niet vast werk.’
‘Jawel vroeger als gevelschilder.’
‘Maar nu, als dichter-denker ?
‘Hoe ziet gij hem zijn pacht betalen hier in Nukerke betalen?’
‘Naar ‘t schijnt dat de vrouwen daar met de musse bloot lopen op zijn erf.’
‘Mij verwondert dat niet.’
‘Een goddeloos mens.’
‘Dat kent geen schaamte’.
‘Alle dagen kermis.’
‘Verzen over vuile manieren.’
‘Over warme weelde.’
‘Over naakte bekkens.’
‘Maar de winters zijn hard bovenop de Spichtenberg.’
‘Zijn Surdiac zal rap zonder kolen staan.’
‘Zij blij dat gij tenminste een vaste pree hebt, Charlie.’
‘Van uw pen leven, mijne god.’
‘Armoe troef, ja.’
(Vervolgt).
Uit : ‘De Schrijfheren’. Roman. Copyright Stef Vancaeneghem.
<< Home