06 oktober 2008

DE NALATENSCHAP

















Hoofdstuk 10.

Vogel

Twee keer probeer ik als burgemeester iets te verzwijgen voor de Duitsers. Twee keer loopt dat dan ook mis. De Feldgendarmerie en de Kreiskommandantur wachten hier dan ook niet op mij om iets te vernemen, zoveel is zeker. Zij beschikken in deze stad over veelvuldige eigen inlichtingsbronnen. De Feldgendarmen komen er bij mij zelfs over stoefen dat ze de stad beter kennen dan ik. Aan wat ze me allemaal vertellen, moet ik bekennen dat ze gelijk hebben.

Neem de communistische hongermanifestatie. Vijftig tot honderd vrouwen komen tot bij mij op het stadhuis patatten vragen. Ik kan ze geen voldoening geven want ik heb er geen. Ze vertrekken zeer kwaad. Ik hecht aan dat incident geen enkel politioneel belang. In de grond hebben die vrouwen niet al het ongelijk. Er wordt veel honger geleden. Als ik ’s anderendaags op het stadhuis kom, toont de politie mij pamfletten die oproepen tot een hongermanifestatie dezelfde voormiddag om tien uur.De briefjes werden tijdens de nacht uitgestrooid en zijn getekend: De Communistische Partij.

Daarop stuur ik de politie rond in de stad, in de hoop alles stil te kunnen houden. Van de manifestatie komt er dan ook weinig in huis. Er komen hoop en al twintig vrouwen bijeen in de Peperstraat. De ondercommissaris komt mij vertellen dat die door mij in delegatie willen ontvangen worden. Ik antwoord dat alleman hier altijd tot bij mij mag komen. Dat ik hier van ’s morgens tot ’s avonds op het stadhuis zit. Maar dat ik wel geen delegaties ontvang. Kort daarop komen de Feldgendarmen van Oudenaarde naar me toe. Ze vragen mij of ik kennis heb van die strooibriefjes. Ze geven mij er een. Ja, zeg ik. Ik voeg er aan toe dat ik de politie voorzichtig heb doen patrouilleren. Dat alles rustig is gebleven. Ze nemen het niet.

‘Wat? Rustig!’
‘Noemt u dat rustig?’
‘Er zijn bakkerijen geplunderd!’
‘Hoe komt het dat u ons daarvan niet op de hoogte hebt gesteld?’
‘U weet toch dat u dat als burgemeester moet doen?’
‘Zoiets mag niet meer gebeuren!’
‘U weet wat u te doen hebt!’
‘U zult verantwoordelijk zijn voor alle gevolgen!’

Daarop vragen ze mij om een verslag van de gebeurtenissen. Wie die vrouwen zijn die een delegatie wilden. Ik zeg hen dat ik dat niet weet. Daarop doen ze mij de ondercommissaris roepen. Hij geeft hen de namen van twee vrouwen. De Feldgendarmen bevelen mij die vrouwen onmiddellijk naar boven te doen brengen voor ondervraging. Het wordt middag. Ze wilen de vrouwen gevangen zetten. Ik zeg hen dat er werkelijk honger wordt geleden in de stad. Dat die vrouwen niet aan politiek denken maar aan eten. Daarop mogen ze weer naar huis. Ik denk dat de kous daarmee af is. ’s Namiddags word ik opgebeld door de Kreiskommandantur. Die legt me ten laste dat ik hen niks gemeld heb. Ze bevelen mij dezelfde dag nog een verslag te sturen. Dat doe ik. Maar zonder namen erin.

*

Bij prijsuitdeling van de Vrije Vakschool Sint-Ambrosius wordt er zo uitbundig toegejuicht en gestormd bij de proclamatie van de uitslagen van de Engelse taal, dat ik voorzie dat ik het weer zal moeten uitleggen aan de Duitsers. Na de prijsuitdeling verwittig ik de bestuurder van de school en de leraar Engels dat ik geen verantwoording kan nemen voor wat er daar gebeurt. Dat ik een rapport ga maken. Ik breng de Kreiskommandatur en de gouverneur met een kort briefje op de hoogte van het incident.

Op de eerstvolgende vergadering van het schepencollege stel ik voor al de oude leergangen van de vrije vakschool Sint-Ambrosius te schorsen. Daarmee wil ik een komaf maken met de mogelijkheid van politieke incidenten in de vakschool. Ze denken hier almaar dat ik mijn politiek voortzet tijdens deze oorlog. Ik vrees veeleer dat het mijn politieke tegenstanders zijn die me met incidenten willen bestoken.


Michel Portois, de Voorzitter van de Handelskamer, weet goed genoeg dat ik hier onpartijdig bestuur. Hij volgt mijn bestuur van nabij. Telkens hem iets onbegrijpelijks of verkeerd voorkomt, brengt hij mij een bezoek om er mijn aandacht op te vestigen. Portois is ook voorzitter van het Beschermcomité van het liefdadigheidswerk Bescheiden Hulp. Hij is belast met de inzameling van de gelden. Ik ben voorzitter van het Identificatiecomité dat de toelagen toekent.

Portois is voortdurend in aanraking met de lokale nijverheids-en handelskringen waarvan hij al ettelijke jaren de voorzitter en leider is. Hij weet dus zeer goed hoe ik hier op het stadhuis als burgemeester iedereen behandel. Hij weet dat ik ver uitsteek boven al hetgeen ze mij in de stad verwijten. En zoals ik erover denk, zo denken en oordelen ook zeker de interessante en hoogstaande mensen van deze stad.

Bij een van onze gesprekken in mijn bureau waarin ik er mijn beklag over doe dat ik zo onrechtvaardig word aangevallen in de stad, verzeker ik Michel Portois dat ik niemand iets misdoe. Dat als de Engelsen hier ooit komen, ik zelfs niet ga wegvluchten. Dat ik mijn bestuur integendeel ga verantwoorden.

‘Tel que je vous connais, je vous crois’, zegt hij mij.

*

Ik geloof in de zegezekerheid van Hitler.
Duitsland is onze enige redding tegen het communisme.
Duitsland heeft België alleen aangevallen om strategische redenen.
Er is geen duurzame vrede mogelijk, tenzij door een zege van de Duitsers.
De honger in het land is niet zozeer de schuld van Duitsland maar wel van Engeland.
Duitsgezind zijn, is synoniem voor patriotisme.
We kunnen alleen rekenen op de duurzame hulp van Duitsland.
De Duitsers zijn beter dan de Engelsen en de anglofielen.


Ik vraag niemand mijn opinie te delen. Ik vraag mijn stadsgenoten alleen dat ze mij als oprecht aanzien. Ik vraag ook niemand mij goed te keuren in mijn beoordeling van deze oorlog.

Duitsland doet hier een goede bezetting.
Een Duitse overwinning is voor ons het beste.
Zelfs ten koste van een deel van onze souvereiniteit.
Ik roep op tot economische en politieke samenwerking met Duitsland.
Ik kom op tegen het dienstweigeren in Duitsland.
Het is in het belang van het Belgische volk om voor de bezetter te arbeiden.


Dit stemt overeen met mijn politieke houding.

Germaans particularisme betekent niet dat ons Vlaanderen als zelfstandigheid niet mag worden opgenomen in de brede schoot van het Germaanse rijk.
Duitsgezind zijn is geen anticonstitutioneel Belgisch begrip.
Wat heeft Engeland voor ons gedaan?
Duitsland heeft ons werkelijk geholpen voor en tijdens deze oorlog.


Mijn Duitsgezindheid dagtekent van voor de oorlog 1914-1918 toen ik mij als vrijwilliger meldde. Men is niet verplicht, uit trouw aan de Belgische staat, Engelsgezind te zijn en te weigeren om gedurende deze oorlog met de bezettende macht mee te werken voor het welzijn van ons land.

Om dat alles te kunnen uitwerken, moet Hitler overwinnen.
Het geloof in de overwinning is hierin van het grootste belang.
Hitler heeft grote wonderen verricht.
Hitler is nog nooit mis geweest. Hij zal het nu ook niet zijn.
Hitler heeft een geniale kijk.


De oorlog is met de capitulatie van België voor ons voorbij. Dat het zo zou lopen, hebben de anglofielen nooit gedacht. Ze hebben om een Duitse invasie gesmeekt. Nu zien ze er de gevolgen van.

Europa danst op een vuurwerk.
Alleen Duitsland staat stabiel.
Met Duitsland weten we waar wij naartoe gaan.
Zonder Duitsland wordt alles onvast. Het grote onbekende.


De openbare opinie wordt voor een verschrikkelijk dilemma gesteld: Duits nationaal-socialisme of Russisch bolsjevisme. Als we er dan toch een deel van onze soevereiniteit moeten bij inschieten, wat zou dan het beste zijn: een aansluiting bij het Britse imperium of aansluiting bij het Duitse Rijk?

Ik ben Duitsgezind van in mijn studententijd uit rasgevoel.
En ik ben het al heel mijn leven gebleven.


In 1914 ben ik oorlogsvrijwilliger geworden voor mijn land tegen Duitsland, alhoewel ik het in mijn land met Duitsland tegen Frankrijk hield. In 1940 heb ik mijn twee zonen naar het Belgische leger gestuurd waarvan één onverplicht. Alhoewel ik in mijn hart met Duitsland tegen Frankrijk was.

Tot zolang de vijandelijkheden geduurd hebben tussen België en Duitsland heb, ik het voorbeeld in alles gegeven. Ik heb dus mijn twee zonen naar het Belgische leger gestuurd. Ik ben thuis bij de bevolking gebleven. Ik heb over de politiek gezwegen. Ik heb naar best vermogen de mensen van de stad diensten bewezen. Sedert de capitulatie is de situatie voor mij gewijzigd. Ik weet wel dat de oorlog niet gedaan is. Maar de vijandelijkheden zijn gedaan.

Ik steun mij op de grondwet en de wet van 1937 door de wetgevende kamers, gestemd in het vooruitzicht van een bezetting in oorlogstijd. Daar staat duidelijk in dat er van collaboratie maar sprake is als er winstbejag is en kwaad opzet. Van geen van de twee is bij mij sprake. Ik doe hier niets anders dan mijn mening zeggen over de actuele toestand. Wie al mijn artikels leest, zal dat moeten toegeven. Ik voel mij beschermd door de grondwet-artikelen 141 ('De vrijheid om zijn mening op alle gebied te uiten is gewaarborgd') en 18 ('De drukpers is vrij'). Deze grondwetartikelen zijn formeel en absoluut. Zij worden nergens aan inkrimping onderworpen. In België is geen meningsbedrijf vervolgbaar.

Zo beleef ik deze oorlog. En zo voel ik mij beschermd. Ik druk mijn mening uit. Ik neem geen deel aan politieke besprekingen. Ik hou geen spreekbeurten. Ik verspreid geen manifesten. Ik vraag geen mensen om hun politieke mening. Ik leef op mijzelf. Ik weet het wel: ik word in mijn stad met veel sluwheid en kwaadaardigheid beschuldigd. Met veel verdachtmaking in plaats van met echte bewijzen. Met de veelvuldigheid om stemming te verwekken. Ik betreur het wel dat ik werkmensen leed zou aandoen zonder het te weten.

Ik hoop met Hitler dat de oorlog dit jaar moge beëindigen. God alleen weet of dit zal verwezenlijkt worden. Het is goed dat ons eigen Vlaamse volk vertegenwoordigd weze in de strijd tegen het bolsjevisme. Ik dank God, dat ook onze Katholieke Vlaamse jongens in ’t gelid mogen staan tegen het bolsjevisme, naast de andere christelijke volken van Europa.

'De Nalatenschap’. Roman.
Copyright: Stef Vancaeneghem.
(Hoewel 'De Nalatenschap’ gebaseerd is op historische feiten en authentiek bronnenmateriaal, gaat het hier om een literaire interpretatie. Verantwoording van de bronnen cfr.9.08.2008)