10 oktober 2007

VADER DAG














195. Er is een andere vader dood dan jij, die altijd al wijlen was. Ik zoek woorden van sterkte voor de zoon. Ik vind de juiste niet echt. Hoe kan ik me inleven in pijn die ik niet ken, hooguit voel als een knagend gemis. Kan je je vader verliezen als je hem nooit had ? Als je hem al kwijt bent eer je hem hebt gekend?

Er zijn er die me zeggen een vader je moet daar niet om vragen je bent soms beter af zonder kijk naar mij ik had mijn vader liever niet gekend hij heeft me geslagen gepakt gekwetst getergd wist alles altijd beter was veel te streng sloeg mijn moeder dronk zich te pletter maakte een kind bij mijn zusje.

Ik weet wel dat ik je in al mijn brieven idealiseer, papa. Mag ik een beetje? Je was er niet dus verwen ik mezelf met een fictieve superpapa die me alles toont, leert, voordoet.

In de vooravond zitten we naast elkaar in de twee fauteuils van je bibliotheek en lees je me voor. Mark Twain. ‘De avonturen van Huckleberry Finn’. Henri-Alain Fournier. ‘Le Grand Meaulnes’.

’s Nachts toon je me alle sterrenbeelden door het grote raam aan de westkant van ons huis aan de Steenbrugge. Fluister je me dat er altijd wel weer een andere dag komt, hoe moeilijk het vandaag ook ging. Vertel je me hoe het bestaan zich aldus dag na dag aan mij ontvouwen zal. Als een hordenloop vol intense vreugde en diep verdriet. ‘La vie, mode d’emploi.’ Par mon papa.

En dàn, dan voel ik me geborgen. Eindelijk. Eén keer.

Wat had ik gewild dat je dood je uit mijn eigen volle bestaan had weggerukt. Niet als die geniepige gauwdief over mijn wiegje heen was komen ritselen om je weg te halen in mijn slaap. Wat had ik gewild dat ik de pijn van je afscheid echt in één keer scherp en heel brutaal had kunnen voelen.

Alles liever dan deze eindeloos vretende verlatenheid.

Je eerst goed kennen. Dan mezelf vinden in het besef van wie ik missen zal. Omdat ik je gekend heb.

Omdat ik mijn handje in de jouwe heb gelegd.
Omdat ik je rokersadem heb opgesnoven.
Omdat ik op je arm naar het Spookpaleis op de winterkermis heb getuurd.
Omdat ik je stevige hand onder het zadeltje van mijn eerste fietsje heb gevoeld.
Omdat je onze kwistax heb voortgestuwd op de dijk van Blankenberge.
Omdat je me vanop de amfibie Villa Condé op de dijk hebt getoond, waar mama teder naar ons wuift.
Omdat je mijn klasgagenda hebt gesigneerd.
Omdat je mijn mindere punten voor zang hebt genegeerd.
Omdat je mijn eerste Pelikan hebt gekozen bij Maison Ulysse Vandenbossche.
Omdat je ‘Kartouchke’ van Versteylen bij mijn zondagse boterkoek hebt gelegd.
Omdat je mijn eerste liefdesverdriet hebt opgevangen met grapjes over Gabrielle, de winderige huishoudster van grootvader.
Omdat je mijn geklungel met de Meccano-kraan hebt bijgestuurd.
Omdat je een kabellift van zolder naar treurwilg hebt gebouwd.
Omdat je mijn Nederlands hebt gecorrigeerd, mijn Frans hebt verfijnd.
Omdat je mijn dromen hebt beschermd, mijn broosheid hebt gesterkt.

Je aldus eerst goed kennen als mijn onvoorwaardelijke vriend.

Zo dat ik aan de koffietafel op het traktaat al je goede eigenschappen in herinnering brengen kan. Zo dat ik alleen verder kan. Zo dat ik alle kronkelwegen van mijn karakter weet te duiden in het licht van jouw vaderschap, jouw aard, jouw genen. Zo dat ik adieu en merci zeggen kan om wat je voor mij betekend hebt.
Maar je was er niet eens, papa. Je was er nooit.

Niks geen adieu. Niks geen merci.

‘Vader Dag’. Brievenroman. Copyright Stef Vancaeneghem.