12 april 2007

STERRENKIJKER

8.
‘Kanegem, wat jij nu moet doen, is voor ons het Grote Vlaamse Koersboek schrijven’.
Als in mijn mooiste jongensdroom, zit ik me te vergapen aan rijen boekenruggen tegen de hoge muren van het roemrijke Antwerpse uitgevershuis Manteau.

Titels als verplichte lectuurlijsten. Auteurs met achter hun naam de hele koloniale mythe. Roemrucht geschrijf van Vlaamse Leeuwen. Zoals van binnenuit vlijmscherp geobserveerd en te boek gesteld door Jeroen Brouwers, ooit redacteur in ditzelfde huis.

Ik tril van emotie bij de gedachte aan zoveel schrijfkunst. Wat kan een mens nog toevoegen aan zoveel bewogen schrijfgeschiedenis? Tout est écrit, Flaubert had gelijk. Het is alsof ik doorgedrongen ben tot in het heilige der heilige.

‘Je Zonde van Nini heeft het goed gedaan. En daar bovenop meteen die verfilming mooi. Koers zat daar dan wel niet in alleen nog dat textielgedoe. Koers is nochans wat Vlaanderen wil. En jij kent koers. Koers is Van Looy versus Beheyt. Koers is Ronse. Briek Schotte is van Kanegem. En jij Kanegem, bent van Ronse. Zodus… Alles voor handen voor het grote koersboek.’

‘Tederheid’, zeg ik.
‘Wat, tederheid?
‘Tederheid is waarover ik ga schrijven.’

De tederheid van vijf kinderen om een vrouw alleen in een winnerswereld. Een moegestreden vrouw die nu aankijkt tegen het vertrek uit het grote huis waar haar leven zich heeft afgespeeld. Het huis, als metafoor voor afscheid van het leven.

Tussen ons in op het glimmend tafelblad liggen uitgeverscontracten. Met erin alle puntjes die de ondergetekenden (nader te noemen ‘de auteur’ en ‘de uitgever’) bedenken om mekaar niet te beduvelen bij ‘het vervaardigen van werk in boekvorm.’

‘Tederheid, tederheid. Tederheid verkoopt niet.’

Er valt een stilte. Ik hoor de schrijfkunst kreunen tussen de ruggen. Tederheid verkoopt niet. Die moet ik onthouden.

‘Maar ernstig, wat zijn verder je schrijfplannen? We houden van auteurs met schrijfplannen. Met tenminste ideeën voor vijf boeken achter de pen.’

Tederheid is waarover ik nu schrijven wil, herhaal ik. Het slagveld tussen het gevoel en de rede. Le coeur a ses raisons que la raison ne connaît point. Blaise Pascal. Port Royal. En dat je alleen maar ziet als je kijkt met het hart, zoals Le Petit Prince.

Hij kijkt me aan alsof ik pater Phil Bosmans ben van De Bond zonder Naam en kom aandraven met de schoorsteenleuze van de maand. Hij kan veel hebben. Maar dan liefst van auteurs die meer verkopen dan de welgeteld 1600 exemplaren van mijn tweede roman ‘Bal Masqué.’ Kom dat tegen. En hier maar gewichtig komen doen over tederheid. Wie denk ik wel dat ik ben, Kanegem uit Ronse.

Hij wil een schrijfplan? Hij kan het krijgen. Mijn schrijfplan is de beschrijving van menselijke relaties. Het genadeloos doorprikken van de schone schijn in het Flandre profonde van vroeger en nu. Tranches de vie. De ene mens die zich altijd beter acht dan de andere. De ene keer met zijn wat hoger intelligentiequotiënt. Dan weer met meer geld, meer macht. Zijn huidskleur, religie, afkomst. Zijn oudere beschaving of wat daar wil voor doorgaan.

En ik zelf ook. Met het willen doorprikken van dit alles in boeken. Ik, die me vanuit de ijdelheid van het schrijven misschien ook al beter ga voelen dan de rest. Met mijn geheven vingertje. Of liever, me dat geheven strijdpennetje. Het embleem van Manteau. Wie denk ik wel dat ik ben. Kanegem uit Ronse.

Mijn schrijfplan is dat zelfproject van Sartre. De kwade trouw die gaandeweg vervangen wordt door de zin die je zelf aan je bestaan geeft. Samen met je medemens. Zonder walging. Altijd maar doorgaan, jezelf blijven. De pest slaat toe alom. Ze vallen als vliegen om je heen. Alles gaat mis. Alles gaat fout. Ze winnen allemaal. Ze noemen je een verliezer. Ze vernederen je, vertrappelen je. Maar ze slagen er niet in je te vernielen. Altijd weer opnieuw sta je op en herbegin je. Sisyfus rolt de steen telkens weer opnieuw naar boven. Hij schept zijn genoegen in die eindeloos herhaalde daad.

Schrijven, voortschrijven altijd maar voort. Vandaag hier voor dit grote oude Vlaamse uitgevershuis Manteau. Morgen voor de krant, om den brode. Overmorgen voor de lol in blaadjes. Later wie weet op stencils onder de deur. Zoals Daniel Robberechts, die in het nabije Flobecq woont, die ik nu en dan in de bibliotheek ontmoet, die me zijn schrijvend bestaan vertelt in ‘Den Armen Duivel’. Die al langer véél langer dan ik, debutant, weet hoe ze aankijken, de grote uitgeefbaronnen, tegen authenticiteit. Die altijd fideel aan zichzelf blijven zal. Tot en met.

De Manteau-uitgever van dat moment is godzijdank een beste man van het hart, wat verloren in een wereld die er nu, via het netwerk van grote uitgeversbelangen, al lang een van de portemonnee geworden is. We tekenen de contracten voor ‘Madame Valentine of de tederheid’. Zijn koersboek zal hij van een ander krijgen. Dat wordt de ‘De beklimming van de Mont Ventoux’. Door de immer minzame fijne schrijfbroeder Jos Vandeloo.

‘Een bestseller, Kanegem.’

'Sterrenkijker.' Copyright Stef Vancaeneghem.