VADER DAG
91. De eerste rondjes op de winterkermis stellen hem maar niet gerust. Het stuur van de paarse glitterturbo klemt hij in de handjes. In zijn karbonkels zie ik angst om wat hem wacht. Tegelijk verlangen naar wat hij nog niet kent. De roes van voor hem zeer hoge snelheid. Minstens één tourtje per halve minuut.
Je achterkleinzoon speurend naar je kleinzoon. En ik wat verderop, spiedend aan de kant. Always op zoek naar jou. De fanfare loopt langs. Muziek kan angsten stillen.
Alle eendjes zwemmen in het water. Acht mag hij er vangen. Er zijn mooie prijsjes. Straks aan het Bruulpark, zal hij ze zien happen naar oud brood. Eentje zwemt alleen de verkeerde kant op.
‘Eendje zonder papa?’
‘Eentje zonder papa.’
Waarvoor ben je zo bang, mijn zoon?
Voor de Elfenkoning, met mantel en kroon;
Zie je dan papa, de Elfenkoning niet?
Mijn zoon, je ziet een nevelsliert.
92. De lieve Jeannine en haar man Albert nemen me mee naar de kermis. Grote rups. Echte cowboypaarden. Het vreselijke slangenmens. Visjes vangen, thuis zijn ze al dood. Met Albert op de autoboks. In het spiegelpaleis. Het spookkot. Oliebollen, in de gouden kooien van Le Vieux Bruxelles.
‘C’est des pets de nonne’, lacht Jeannine me toe. Ze is een Walin. Neemt me soms mee naar het land van Celles, Pottes en Helchin. Chez Pépère et Mémère.
‘Mon manège à moi, c’est toi’, zingt Albert. Van hem maak ik mijn geheime vervangpapa nu ook grootvader me in de steek laat, kamer 513.
Ik zeg Albert niks, bang dat ook hij het laat afweten. Jij hebt je kans verkeken, om mijn vader te zijn. Je was mijn eerstaanwezende papa. Je tijd is om nu.
Ach papa, heb je niet gehoord
Waarmee de Elfenkoning mij bekoort
Sei ruhig, blijf rustig mijn kind
In dorre bladeren ritselt de wind.
93. Albert toont me zijn Vlaamse reus. Laat me bitterkers plukken in het beekje achter zijn huis. Leert me manillen. Alle trucs waarmee grootvader hem erin luisde. Hij, Remietje Smaele wiens zoon priester gods is en Mongske Smedt die Vindevogel nog zijn zaligheid heeft gegeven op straat.
Albert rookt Louis Dwaze, leest Het Laatste Nieuws.
(Later zal hij Het Volk proberen. Een abonnee bij, om mij te plezieren. ‘Omdat gij er uw daguur mee verdient. Al moet ik zeggen copain, ik vind er mijn draai niet in. ’)
De man die je in mijn hart vervangt, kijkt dwars door me heen. Leert me wat schone schijn is en ‘klap van de mensen’. Lacht zich in een deuk om mijn nieuw grijs streepjespak. De Wetstraat zal hem worst wezen. Wat telt is Jeannine in hun huisje hier, Jacob Van Arteveldestraat. En de Koloniale Loterij.
‘Als ik win, koop ik ons een studio in de zon bij de boten. Ziet dat ge ons dan komt bezoeken. Wat weet uwen Jean Gol te vertellen dat ik al niet weet? Dat de weders gaan veranderen, dat zeg ik. Ik voel het aan mijn knieschijven. We krijgen donder. Dat zijn hier nogal radijzen, hé copain zijn dat radijzen ja.’
94. Samen monteren we teaterstukken op zolder. Familiale spektakels die we ten tonele brengen op kerstdag:
‘Jakoesingelatoebanana.’
We vormen een exotische compagnie, hij en ik. Los Machucambos. Starring & Singing Alberto & Son. Albert kan alles. Toveren, koorddansen, zingen, koken, kiekens pluimen, konijnen stropen, metselen, mij op de schouders tillen, mij naar bed brengen, mij troosten, mij uitlachen, mij blazen wijsmaken, om drie uur ’s ochtends opstaan om overuren te kloppen, hazepatee draaien, geutelingen bakken in Louise-Marie.
Ik mag bij hem op de duozit van zijn Flandria. Als hij lacht, klaart mijn hemel op. Lachen doet Albert de hele dag. Behalve wanneer Jeannine ziek is. Dan soigneert hij zijn kookprinses als een koningin.
‘Zonder Jeannine ben ik een vogel voor de kat zoudt ge dat willen geloven.’
Bij hem voel ik me zoals ik me altijd had willen voelen bij jou. Verborgen. Geborgen.
Wie rijdt er zo laat door nacht en wind?
Het is Albert mijn copain met jouw kind
Hij houdt me vast in zijn arm
Omklemt me stevig, houdt me warm
‘Copain, god schept den dag en wij vliegen erdoor. Kom ik toon je mijn rapen, stadsmuske dat ge zijt.’
Achterin zijn tuin, bij het huis van madame Raymonde en Oscar waar we vanavond samen Schipper naast Mathilde gaan bekijken, vertelt Albert me van jou. Dat ik me geen zorgen moet maken. Dat je alles ziet vanwaar je bent. Dat je over me waakt.
Hij kent me als de zoon die hij zelf nooit hebben zal. Hij nooit een zoon, ik nooit een vader. Hij voelt me aan. Weet wat er scheelt. Wanneer ik je het meeste mis. Na onze teaterstukjes. Omdat je er dan niet bent om te applaudisseren. Dat je nooit eens een geuteling met me eet. Dat je geen Flandriamotor hebt, zo dat ik je vanop de duozit in de armen klemmen kan. Eén keer. Dat je mama niet soigneert als een koningin wanneer ze niet meer vooruit kan, vanwege haar hielspoor. Dat je geen overuren klopt. Voor haar, voor ons. Dat je niet tovert. Koorddanst. Kiekens pluimt. Konijnen stroopt. Me je Vlaamse reus niet toont, je bitterkers. Dat jij mijn schipper niet bent. Eén avond. In de zon bij de boten, jij en ik.
Is ’t echt kijk je me van ginderboven aan
Zie je de elfenkoning zijn dochters staan
Mijn jongen ik zie ze helder en klaar
Het zijn Alberts ouwe grijze wilgen maar.
95. Ik word groot, mijn vervangpapa gaat dood. Schrijft hier nu met me mee. Tikt de toetsen voor me in. Dat het leven liefde is en anders niks wat zou het. Of ik Jeannine alstublieft niet wil verwaarlozen. Dat hij me weldra verwacht met mijn pot blommen bovenop de berg.
Doe de groeten aan mijn papa, lieve vriend. Leer hem je kaarttrucs. Dat hij zich daar een beetje kan bezighouden. Want met mij…Zet het hem betaald van die twee kasseien in je valies voor je trouwreis naar Rocamadour.
Lang hoeft het nu allemaal niet meer te duren. Dan spelen we samen weer ons teatertje. Los Machucambos in Paradiso. Applaudisseert papa misschien eindelijk ook eens mee. God wat miste ik hem, daar achterin op de planken van Tavi’s Paradijs. Eén knipoog was genoeg geweest.
De vader huivert, hij rijdt gezwind
Houdt in zijn armen zijn kermende kind
Bereikt de hemel ternauwernood
Je kind in mijn hart papa, gaat nooit dood.
‘Vader Dag’. Brievenroman. Copyright Stef Vancaeneghem.
Je achterkleinzoon speurend naar je kleinzoon. En ik wat verderop, spiedend aan de kant. Always op zoek naar jou. De fanfare loopt langs. Muziek kan angsten stillen.
Alle eendjes zwemmen in het water. Acht mag hij er vangen. Er zijn mooie prijsjes. Straks aan het Bruulpark, zal hij ze zien happen naar oud brood. Eentje zwemt alleen de verkeerde kant op.
‘Eendje zonder papa?’
‘Eentje zonder papa.’
Waarvoor ben je zo bang, mijn zoon?
Voor de Elfenkoning, met mantel en kroon;
Zie je dan papa, de Elfenkoning niet?
Mijn zoon, je ziet een nevelsliert.
92. De lieve Jeannine en haar man Albert nemen me mee naar de kermis. Grote rups. Echte cowboypaarden. Het vreselijke slangenmens. Visjes vangen, thuis zijn ze al dood. Met Albert op de autoboks. In het spiegelpaleis. Het spookkot. Oliebollen, in de gouden kooien van Le Vieux Bruxelles.
‘C’est des pets de nonne’, lacht Jeannine me toe. Ze is een Walin. Neemt me soms mee naar het land van Celles, Pottes en Helchin. Chez Pépère et Mémère.
‘Mon manège à moi, c’est toi’, zingt Albert. Van hem maak ik mijn geheime vervangpapa nu ook grootvader me in de steek laat, kamer 513.
Ik zeg Albert niks, bang dat ook hij het laat afweten. Jij hebt je kans verkeken, om mijn vader te zijn. Je was mijn eerstaanwezende papa. Je tijd is om nu.
Ach papa, heb je niet gehoord
Waarmee de Elfenkoning mij bekoort
Sei ruhig, blijf rustig mijn kind
In dorre bladeren ritselt de wind.
93. Albert toont me zijn Vlaamse reus. Laat me bitterkers plukken in het beekje achter zijn huis. Leert me manillen. Alle trucs waarmee grootvader hem erin luisde. Hij, Remietje Smaele wiens zoon priester gods is en Mongske Smedt die Vindevogel nog zijn zaligheid heeft gegeven op straat.
Albert rookt Louis Dwaze, leest Het Laatste Nieuws.
(Later zal hij Het Volk proberen. Een abonnee bij, om mij te plezieren. ‘Omdat gij er uw daguur mee verdient. Al moet ik zeggen copain, ik vind er mijn draai niet in. ’)
De man die je in mijn hart vervangt, kijkt dwars door me heen. Leert me wat schone schijn is en ‘klap van de mensen’. Lacht zich in een deuk om mijn nieuw grijs streepjespak. De Wetstraat zal hem worst wezen. Wat telt is Jeannine in hun huisje hier, Jacob Van Arteveldestraat. En de Koloniale Loterij.
‘Als ik win, koop ik ons een studio in de zon bij de boten. Ziet dat ge ons dan komt bezoeken. Wat weet uwen Jean Gol te vertellen dat ik al niet weet? Dat de weders gaan veranderen, dat zeg ik. Ik voel het aan mijn knieschijven. We krijgen donder. Dat zijn hier nogal radijzen, hé copain zijn dat radijzen ja.’
94. Samen monteren we teaterstukken op zolder. Familiale spektakels die we ten tonele brengen op kerstdag:
‘Jakoesingelatoebanana.’
We vormen een exotische compagnie, hij en ik. Los Machucambos. Starring & Singing Alberto & Son. Albert kan alles. Toveren, koorddansen, zingen, koken, kiekens pluimen, konijnen stropen, metselen, mij op de schouders tillen, mij naar bed brengen, mij troosten, mij uitlachen, mij blazen wijsmaken, om drie uur ’s ochtends opstaan om overuren te kloppen, hazepatee draaien, geutelingen bakken in Louise-Marie.
Ik mag bij hem op de duozit van zijn Flandria. Als hij lacht, klaart mijn hemel op. Lachen doet Albert de hele dag. Behalve wanneer Jeannine ziek is. Dan soigneert hij zijn kookprinses als een koningin.
‘Zonder Jeannine ben ik een vogel voor de kat zoudt ge dat willen geloven.’
Bij hem voel ik me zoals ik me altijd had willen voelen bij jou. Verborgen. Geborgen.
Wie rijdt er zo laat door nacht en wind?
Het is Albert mijn copain met jouw kind
Hij houdt me vast in zijn arm
Omklemt me stevig, houdt me warm
‘Copain, god schept den dag en wij vliegen erdoor. Kom ik toon je mijn rapen, stadsmuske dat ge zijt.’
Achterin zijn tuin, bij het huis van madame Raymonde en Oscar waar we vanavond samen Schipper naast Mathilde gaan bekijken, vertelt Albert me van jou. Dat ik me geen zorgen moet maken. Dat je alles ziet vanwaar je bent. Dat je over me waakt.
Hij kent me als de zoon die hij zelf nooit hebben zal. Hij nooit een zoon, ik nooit een vader. Hij voelt me aan. Weet wat er scheelt. Wanneer ik je het meeste mis. Na onze teaterstukjes. Omdat je er dan niet bent om te applaudisseren. Dat je nooit eens een geuteling met me eet. Dat je geen Flandriamotor hebt, zo dat ik je vanop de duozit in de armen klemmen kan. Eén keer. Dat je mama niet soigneert als een koningin wanneer ze niet meer vooruit kan, vanwege haar hielspoor. Dat je geen overuren klopt. Voor haar, voor ons. Dat je niet tovert. Koorddanst. Kiekens pluimt. Konijnen stroopt. Me je Vlaamse reus niet toont, je bitterkers. Dat jij mijn schipper niet bent. Eén avond. In de zon bij de boten, jij en ik.
Is ’t echt kijk je me van ginderboven aan
Zie je de elfenkoning zijn dochters staan
Mijn jongen ik zie ze helder en klaar
Het zijn Alberts ouwe grijze wilgen maar.
95. Ik word groot, mijn vervangpapa gaat dood. Schrijft hier nu met me mee. Tikt de toetsen voor me in. Dat het leven liefde is en anders niks wat zou het. Of ik Jeannine alstublieft niet wil verwaarlozen. Dat hij me weldra verwacht met mijn pot blommen bovenop de berg.
Doe de groeten aan mijn papa, lieve vriend. Leer hem je kaarttrucs. Dat hij zich daar een beetje kan bezighouden. Want met mij…Zet het hem betaald van die twee kasseien in je valies voor je trouwreis naar Rocamadour.
Lang hoeft het nu allemaal niet meer te duren. Dan spelen we samen weer ons teatertje. Los Machucambos in Paradiso. Applaudisseert papa misschien eindelijk ook eens mee. God wat miste ik hem, daar achterin op de planken van Tavi’s Paradijs. Eén knipoog was genoeg geweest.
De vader huivert, hij rijdt gezwind
Houdt in zijn armen zijn kermende kind
Bereikt de hemel ternauwernood
Je kind in mijn hart papa, gaat nooit dood.
‘Vader Dag’. Brievenroman. Copyright Stef Vancaeneghem.
<< Home