DE BENIEUWDE RONSENAAR (11)
REMUE MENAGE BIJ OMER PEVENAEGE
Het vallen van de bladeren
Zo is dan weer de trieste oktobermaand aangeland. Er is alweer bijna evenveel korting op de dagen als op de fijne charcuterie in de Aldi en ik betrap mijzelf erop dat ik nu het liefst alleen ben. Het was immers in die eerste echte herfstdagen dat mijn Germaine zaliger over een paar jaren voor het eerst begon te klagen over die ongemakken aan haar gemachte. Dat was het begin van de pijnlijke weg die zou lijden tot mijn weduwnaarschap. Zelfs het dagelijkse rituele bezoek van ons Kevinneke tegen vier uren is mij te veel, zodat ik gisteren maar subiet zijn lekstok uit de schuif haalde, zonder hem eerst over de school of over zijn konijntje te doen vertellen. Ik zag al direct aan de frons boven zijn neuske dat hij er niet gerust in was, want het is de ongeschreven regel dat hij die lekstok moet verdienen. “Ge zijt toch niet ziek?” vroeg het manneke. Ik had beter moeten weten dan hem over mijn melancholiek te vertellen. Geen vijf minuten later stond hij daar weer met een stukske suiker waarop hij zijn moeder enkele druppels “Alcool de Menthe” had laten sprenkelen. Want koliek, dat kent hij! Ach, het enige gezelschap dat ik op het moment verdraag is mijn fles oude klare van Filliers, waaruit ik druppel voor druppel, tot de rand gevuld, met een resoluut gebaar achterover mik. Zo gaat mijn leegte over in de fles, terwijl haar inhoud mij dan weer vult met een weldoende warmte. Meester Fernand van het zesde studiejaar geweest zou dit “alweer een schoone toepassing van de natuurlijke wet op de communiceerende vaten” hebben genoemd, want hij kon er ook weg mee, in de tijd! Dan haal ik noch eens het oude koekblik boven met de ondertussen danig afgesleten kinderportretten van Boudewijn, Josephine-Charlotte en de huidige koning Albertken erop. Hierin had onze Moeder zaliger mijn eerste foto’s in de vroege jaren dertig weggeborgen. Jaar in, jaar uit waren daar dan foto’s bijgekomen, en altijd met het goede voornemen: “Valère, ge zoudt dat eens allemaal in een album moeten plakken.” Pevenaege Valère was onze Vader zaliger, zoals Uw het weet. Maar ja, een kleine zelfstandige heeft zijn handen vol aan zijn commerce en zodoende stapelden zich de beelden uit onze levensloop langzaam op in hun prinselijke verpakking. Mijn Germaine heeft dan de koekendoos samen met de andere taken van onze Moeder zaliger overgenomen toen zij die kwade griep opgedaan had. Het eerste wat zij dan er bij moest steken waren noch de foto’s van onze Moeders’ begrafenis, waarop ze zei: “Omer, waarom plakt ge dat nu eens niet properkes in een album?” Ziedaar, een cirkel was alweer gesloten. Zo zat ik daar dus één voor één die foto’s noch eens te bekijken onderwijl ik tevens druppelsgewijs de drank naar binnen sloeg. Was het de aanblik van al die schone souvenirs of de jenever, maar langzaam gleden de zwarte gedachten van mij af. Ik dacht er juist aan om maar eens vroeg in mijn nest te kruipen toen er werd gebeld. Een snelle blik op de fles overtuigde mij dat ik toch noch met een gerust hart mijn deur mocht opendoen. En daar stond tot mijn verbazing wat ik een representatief staal van de bewoners van onze blok zou noemen. Bleek dat zij gestemd hadden en dat ze mij als afgevaardigde van alle geburen naar de over maatse Madame Van Overmeiren van op het gelijkvloers-achter wilden sturen. Want het lawijt van Kikie, haar witte keeshond, was weeral in dagen en nachten niet uit de lucht geweest. Nu ze daarover begonnen, dat nerveuze geblaf was op de gang inderdaad om zot te worden. En ik woon één hoog langs de straatkant. “Omer”, sprak namens allen Spileers René, de zoon van wijlen Cyriel, gezegd Lekkerkoeke, ”Uw zijt noch in de commerce geweest, Uw zijt diplomatiek genoeg voor deze moeilijke negotiatie. Gaat gij eens met haar spreken. En als het Uw ook niet lukt dan is het volgende dat wij haar de politie zenden want zo kan het niet langer.” Had ik in mijn gewone doen geweest, ik had beleefd voor de eer bedankt, want als ik iets mijd dan is het kwestie maken en al zeker onder gebuurs. Maar in een plotse aanval van nietsontziende overmoed trok ik mijn das recht en mijn stoute schoenen aan. Want op mijn sloefen loop ik niet rond buiten mijn appartement. Uw moogt Uw als alleenstaande gepensionneerde immers niet laten gaan en sommige principes zijn bij mij Legio! Toen ik resoluut aanbelde ging het snerpende gekef over in schril gejank. Mijn gedecideerde blik in het spionnetje midden in haar voordeur moet indruk gemaakt hebben, want die ging onmiddellijk wijd open. Ik zag noch juist hoe ze achter haar hand haar vals gebit weer op zijn plaats duwde. In haar appelblauwzeegroene peignoir en zonder de opwaardering van haar gaine waren de getuigenheuvels van Madame Van Overmeiren noch weerzinwekkender. De fluorescerende krulspelden in haar permanante en haar gekartelde tafelpoten in roze slippers met enorme pompoms maakten het schrikbeeld af. “Meneer Pevenaege,” sprak de walrus, “Vroeg of laat moest het ervan komen. Komt gauw binnen. Allee zet Uw en wat gaat ge drinken? Een Trappist van Westmalle zekers? Hihi! Ge ziet dat ik Uw al beter ken dan Uw zoudt denken! Als ik Omer tegen Uw mag zeggen moogt gij mij Margrietse noemen!” Ik had mij aan alles verwacht maar niet aan zo’n ontwapenende ontvangst. Geen minuut later zat ik in een crapaud in haar salon met een goede Trappist in de hand en een alsmaar grommende Kikie die niet ophield van aan mijn broekspijpen te snuffelen en te sabbelen. De donderpreek die ik min of meer in mijn hoofd had was in deze omstandigheden geheel misplaatst en dus schakelde ik over op een vredelievender toon. “Madame Van Overmeiren, enfin, Marguerite zo Uw wilt, ik ben gekomen om Uw te spreken over een delicaat onderwerp.” “Ik peins dat ik het al weet, o gij deugeniet, zijt ge niet beschaamd op onze leeftijd? Ik moet mij toch ne keer goed overpeizen – vwala ’t is goed en kom pak mij maar ne keer goed vast!” Van het puur verschot viel de Trappist bijna op haar tapis plein. Omdat mijn handen nu ook aan het beven gingen zette ik mijn glas maar gauw neer naast mijn zetel waar het direct de nodige aandacht kreeg van wege Kikie die eindelijk ophield met grommen. Waardoor de loden stilte noch zwaarder woog. Wat ik dan allemaal verteld heb teneinde mij die fluorescerende potvis van het lijf te praten weet ik niet meer. Het ging hem erom dat ik noch altijd niet over mijn Germaine zaliger heen was, wat trouwens niet eens gelogen is. Kikie was ondertussen volledig in de ban van het goede Patersbier, dat hij met spaarzame slokjes aan het binnenlebberen was. Ik heb noch zo’n kwartiertje blijven leuteren zonder haar er tussen te laten, een kunst die Uw als kleine zelfstandige beroepsmatig aanleert en waarvoor ik mijzelf in de gegeven omstandigheden oneindig dankbaar was. Ondertussen hield ik met een half oog de keeshond in de gaten, die nu doende was met de gulzigheid van een professionele alcolieker de laatste restjes schuim uit mijn glas op te sloeberen. Waarna hij voldaan de kop hief, met een dwaze blik in de ogen het schuim uit zijn moustache likte, een paar keer hikte, één enkele luide boer gaf en terstond tegen de vloer sloeg waar hij luid snurkend in een soort comateuze slaap viel. Beleefd maar vanop veilige afstand nam ik hierop afscheid. Haar voordeur was noch niet toe achter mijn gat of de ganse bende stond al rond mij. Mijn kop af dat ze achter de deur hadden staan luisteren! En zo bracht ik verslag uit met als resultaat, dat ze hun commiteit staand te Pede uit erkentelijkheid herdoopten tot “Westmalle!”, want “Omer!” vond ik te veel eer. Concrete afspraken werden gemaakt: elk gezin zal financieel bijdragen voor de aanschaf van een bak Trappist per drie weken en ook omtrent een beurtrol bij de bedeling was er al dadelijk consentie. Het moeilijkste zal zijn om de dagelijkse traktatie ongezien tot op het terras van Madame Van Overmeiren te krijgen. De rest laten we aan de drankzucht van Kikie over. En moest er gewenning optreden dan kunnen we in de nood noch altijd overschakelen op Triple.
Pevenaege Omer
Het vallen van de bladeren
Zo is dan weer de trieste oktobermaand aangeland. Er is alweer bijna evenveel korting op de dagen als op de fijne charcuterie in de Aldi en ik betrap mijzelf erop dat ik nu het liefst alleen ben. Het was immers in die eerste echte herfstdagen dat mijn Germaine zaliger over een paar jaren voor het eerst begon te klagen over die ongemakken aan haar gemachte. Dat was het begin van de pijnlijke weg die zou lijden tot mijn weduwnaarschap. Zelfs het dagelijkse rituele bezoek van ons Kevinneke tegen vier uren is mij te veel, zodat ik gisteren maar subiet zijn lekstok uit de schuif haalde, zonder hem eerst over de school of over zijn konijntje te doen vertellen. Ik zag al direct aan de frons boven zijn neuske dat hij er niet gerust in was, want het is de ongeschreven regel dat hij die lekstok moet verdienen. “Ge zijt toch niet ziek?” vroeg het manneke. Ik had beter moeten weten dan hem over mijn melancholiek te vertellen. Geen vijf minuten later stond hij daar weer met een stukske suiker waarop hij zijn moeder enkele druppels “Alcool de Menthe” had laten sprenkelen. Want koliek, dat kent hij! Ach, het enige gezelschap dat ik op het moment verdraag is mijn fles oude klare van Filliers, waaruit ik druppel voor druppel, tot de rand gevuld, met een resoluut gebaar achterover mik. Zo gaat mijn leegte over in de fles, terwijl haar inhoud mij dan weer vult met een weldoende warmte. Meester Fernand van het zesde studiejaar geweest zou dit “alweer een schoone toepassing van de natuurlijke wet op de communiceerende vaten” hebben genoemd, want hij kon er ook weg mee, in de tijd! Dan haal ik noch eens het oude koekblik boven met de ondertussen danig afgesleten kinderportretten van Boudewijn, Josephine-Charlotte en de huidige koning Albertken erop. Hierin had onze Moeder zaliger mijn eerste foto’s in de vroege jaren dertig weggeborgen. Jaar in, jaar uit waren daar dan foto’s bijgekomen, en altijd met het goede voornemen: “Valère, ge zoudt dat eens allemaal in een album moeten plakken.” Pevenaege Valère was onze Vader zaliger, zoals Uw het weet. Maar ja, een kleine zelfstandige heeft zijn handen vol aan zijn commerce en zodoende stapelden zich de beelden uit onze levensloop langzaam op in hun prinselijke verpakking. Mijn Germaine heeft dan de koekendoos samen met de andere taken van onze Moeder zaliger overgenomen toen zij die kwade griep opgedaan had. Het eerste wat zij dan er bij moest steken waren noch de foto’s van onze Moeders’ begrafenis, waarop ze zei: “Omer, waarom plakt ge dat nu eens niet properkes in een album?” Ziedaar, een cirkel was alweer gesloten. Zo zat ik daar dus één voor één die foto’s noch eens te bekijken onderwijl ik tevens druppelsgewijs de drank naar binnen sloeg. Was het de aanblik van al die schone souvenirs of de jenever, maar langzaam gleden de zwarte gedachten van mij af. Ik dacht er juist aan om maar eens vroeg in mijn nest te kruipen toen er werd gebeld. Een snelle blik op de fles overtuigde mij dat ik toch noch met een gerust hart mijn deur mocht opendoen. En daar stond tot mijn verbazing wat ik een representatief staal van de bewoners van onze blok zou noemen. Bleek dat zij gestemd hadden en dat ze mij als afgevaardigde van alle geburen naar de over maatse Madame Van Overmeiren van op het gelijkvloers-achter wilden sturen. Want het lawijt van Kikie, haar witte keeshond, was weeral in dagen en nachten niet uit de lucht geweest. Nu ze daarover begonnen, dat nerveuze geblaf was op de gang inderdaad om zot te worden. En ik woon één hoog langs de straatkant. “Omer”, sprak namens allen Spileers René, de zoon van wijlen Cyriel, gezegd Lekkerkoeke, ”Uw zijt noch in de commerce geweest, Uw zijt diplomatiek genoeg voor deze moeilijke negotiatie. Gaat gij eens met haar spreken. En als het Uw ook niet lukt dan is het volgende dat wij haar de politie zenden want zo kan het niet langer.” Had ik in mijn gewone doen geweest, ik had beleefd voor de eer bedankt, want als ik iets mijd dan is het kwestie maken en al zeker onder gebuurs. Maar in een plotse aanval van nietsontziende overmoed trok ik mijn das recht en mijn stoute schoenen aan. Want op mijn sloefen loop ik niet rond buiten mijn appartement. Uw moogt Uw als alleenstaande gepensionneerde immers niet laten gaan en sommige principes zijn bij mij Legio! Toen ik resoluut aanbelde ging het snerpende gekef over in schril gejank. Mijn gedecideerde blik in het spionnetje midden in haar voordeur moet indruk gemaakt hebben, want die ging onmiddellijk wijd open. Ik zag noch juist hoe ze achter haar hand haar vals gebit weer op zijn plaats duwde. In haar appelblauwzeegroene peignoir en zonder de opwaardering van haar gaine waren de getuigenheuvels van Madame Van Overmeiren noch weerzinwekkender. De fluorescerende krulspelden in haar permanante en haar gekartelde tafelpoten in roze slippers met enorme pompoms maakten het schrikbeeld af. “Meneer Pevenaege,” sprak de walrus, “Vroeg of laat moest het ervan komen. Komt gauw binnen. Allee zet Uw en wat gaat ge drinken? Een Trappist van Westmalle zekers? Hihi! Ge ziet dat ik Uw al beter ken dan Uw zoudt denken! Als ik Omer tegen Uw mag zeggen moogt gij mij Margrietse noemen!” Ik had mij aan alles verwacht maar niet aan zo’n ontwapenende ontvangst. Geen minuut later zat ik in een crapaud in haar salon met een goede Trappist in de hand en een alsmaar grommende Kikie die niet ophield van aan mijn broekspijpen te snuffelen en te sabbelen. De donderpreek die ik min of meer in mijn hoofd had was in deze omstandigheden geheel misplaatst en dus schakelde ik over op een vredelievender toon. “Madame Van Overmeiren, enfin, Marguerite zo Uw wilt, ik ben gekomen om Uw te spreken over een delicaat onderwerp.” “Ik peins dat ik het al weet, o gij deugeniet, zijt ge niet beschaamd op onze leeftijd? Ik moet mij toch ne keer goed overpeizen – vwala ’t is goed en kom pak mij maar ne keer goed vast!” Van het puur verschot viel de Trappist bijna op haar tapis plein. Omdat mijn handen nu ook aan het beven gingen zette ik mijn glas maar gauw neer naast mijn zetel waar het direct de nodige aandacht kreeg van wege Kikie die eindelijk ophield met grommen. Waardoor de loden stilte noch zwaarder woog. Wat ik dan allemaal verteld heb teneinde mij die fluorescerende potvis van het lijf te praten weet ik niet meer. Het ging hem erom dat ik noch altijd niet over mijn Germaine zaliger heen was, wat trouwens niet eens gelogen is. Kikie was ondertussen volledig in de ban van het goede Patersbier, dat hij met spaarzame slokjes aan het binnenlebberen was. Ik heb noch zo’n kwartiertje blijven leuteren zonder haar er tussen te laten, een kunst die Uw als kleine zelfstandige beroepsmatig aanleert en waarvoor ik mijzelf in de gegeven omstandigheden oneindig dankbaar was. Ondertussen hield ik met een half oog de keeshond in de gaten, die nu doende was met de gulzigheid van een professionele alcolieker de laatste restjes schuim uit mijn glas op te sloeberen. Waarna hij voldaan de kop hief, met een dwaze blik in de ogen het schuim uit zijn moustache likte, een paar keer hikte, één enkele luide boer gaf en terstond tegen de vloer sloeg waar hij luid snurkend in een soort comateuze slaap viel. Beleefd maar vanop veilige afstand nam ik hierop afscheid. Haar voordeur was noch niet toe achter mijn gat of de ganse bende stond al rond mij. Mijn kop af dat ze achter de deur hadden staan luisteren! En zo bracht ik verslag uit met als resultaat, dat ze hun commiteit staand te Pede uit erkentelijkheid herdoopten tot “Westmalle!”, want “Omer!” vond ik te veel eer. Concrete afspraken werden gemaakt: elk gezin zal financieel bijdragen voor de aanschaf van een bak Trappist per drie weken en ook omtrent een beurtrol bij de bedeling was er al dadelijk consentie. Het moeilijkste zal zijn om de dagelijkse traktatie ongezien tot op het terras van Madame Van Overmeiren te krijgen. De rest laten we aan de drankzucht van Kikie over. En moest er gewenning optreden dan kunnen we in de nood noch altijd overschakelen op Triple.
Pevenaege Omer
<< Home