Vader Dag
60. In dunne Soubrysteeltjes dwarrelt de zon dwars doorheen de glazen heiligen van Sint-Hermes. Recht naar het altaar toe. Waar het licht schijnt over de duisternis van mijn gemoed. Vanaf het gedoe aan het wijwatervat voel ik me weer wat veiliger. Misschien omdat ik me hier dichter bij jou voel. Mijn zondeval is volkomen vers. Het ging vanzelf. Deze tempel gods staat er nog. De klokken luiden als voorheen. Er gebeurde vannacht verder helemaal niks. Noch donder, noch bliksem. Geen gescheurde gordijnen in mijn slaapkamer. Voortaan wel overbodige Dinky Toys. Ik heb beters te doen.
Mijn zondeval kwam als een lief in de nacht. Behalve dat er geen lief was. De ochtend na was mijn wereld totaal onoverzichtelijk geworden. Voor het eerst was lente iets in mijn onderbuik, ver van de vertrouwde buitengeluiden. Gewillig liet ik me meeschuiven. Als op de tollende draaischijf van de zomerkermis. Heerlijk verdoemd gevoel.
Je was er niet om me te beletten. Om me de hand te reiken. Om me te zeggen. Te waarschuwen. Te behoeden. Te berispen. Je was er gewoon niet. Je schitterde door je afwezigheid. Eenmaal. Andermaal. Je was heilig. Een glasraam in Sint-Hermes, met macaronibundels er doorheen. Niet eens je naam eronder.
Sadduceeën, farrizeeërs, woekeraars, tollenaars, Filistijnen, de stenigende menigte, Magdalena, Judas, de slechte moordenaar, alle vijanden van ons land, alle rovers van Alibaba, alle landlopers, gauwdieven, schurken, zeerovers, allen waren ze op één nacht mijn ware vrienden geworden. Verguisd door het goed volk. Tot gisteren was ik je modelweesje. Ocharme dat kind, zo jong en al zonder vader, wat doet hij flink zijn best, zijn vader zou nogal. Nu ben ik van god los. Verlaten door jou. Niemandsjongen. Son of nobody. Fils à Personne.
In de sacristie vul ik geheel volgens de voorschriften de ampullen met water en wijn. Vijf hosties in mijn broekzak, voor de ruilmarkt straks op de schoolkoer. Eén lichaampje van Christus tegen vijf knikkers.
Om zeven uur exact start de priester-leraar zijn mis in één van de zijkapellen van de lege Sint-Hermes. Knielen, bellen, evangelie klaarhouden, water, wijn, gewaad opvangen bij het knielen van de priester, kyrie gloria sanctus sanctus sanctus dominus deus sabaoth domine non sum dignus dignus dignus laus tibi domine ite missa est deo gratias.
Ik tik mijn Pontiac af op achttien minuten en negen seconden. Nieuw record. Maandag is recorddag. Onze Lieve Heer moet niet mopperen, hij heeft zijn zondag gehad, er is nog zoveel te doen. De dienaar gods zwiert zijn kleren over de kapstok, holt de kerk buiten, struikelt over zijn soutane, dondert de zijtrappen af, bezeert zich aan de rechterpols, vloekt zichzelf een dagelijkse zonde.
Ik ben hem achterna gerend door de kerk, onder het alziend oog van Christus die onbereikbaar hoog boven mij verrezen hangt te wezen. In het biezonder voor weduwen en wezen.
De priester-leraar heeft zijn boekentas laten staan in het hoogkoor. Ik gok op acht pogingen. Zijn Zundapp start echter al na zeven pedaalstoten. Record gehomologeerd. Maandag recorddag, zeer zeker.
Ik ga de kerk weer binnen. Het licht valt nu op de duivel. Waar verstop je je papa zever niet. Wat moet ik met deze nieuwe wereld die voor me opengaat? Nu ik hem totaal niet meer vat. Ik voel je hand op mijn schouder. Eindelijk ben je er. Eindelijk zal je me alles over het leven vertellen. Het lijden van de jonge Werther. De groeipijnen van Adrian Mole. De verwarring van Holden Caulfield. De hunker van Le Grand Meaulnes. Le Diable au Corps van Radiguet.
‘Haast je nu naar je college, jongen.’ De oude deken van Sint-Hermes heeft een kwaaie rokershoest. Volgens mij een straf van god. Je bent er dus weer eens niet. Grote Verstopper van jezelf. Heilige Afwezige. De volgende keer wil ik weten wat je uitvoerde in de fabriek. Terwijl mama, voor de Duitsers op de vlucht, in Paimpol beviel van mijn zusje. Wat weefde je en voor wie? Zorg dat je tegen mijn volgende brief propere papieren hebt. Of ik bedenk mezelf een andere vader.
Uit: ‘Vader Dag.’ Brievenroman. Copyright Stef Vancaeneghem.
Mijn zondeval kwam als een lief in de nacht. Behalve dat er geen lief was. De ochtend na was mijn wereld totaal onoverzichtelijk geworden. Voor het eerst was lente iets in mijn onderbuik, ver van de vertrouwde buitengeluiden. Gewillig liet ik me meeschuiven. Als op de tollende draaischijf van de zomerkermis. Heerlijk verdoemd gevoel.
Je was er niet om me te beletten. Om me de hand te reiken. Om me te zeggen. Te waarschuwen. Te behoeden. Te berispen. Je was er gewoon niet. Je schitterde door je afwezigheid. Eenmaal. Andermaal. Je was heilig. Een glasraam in Sint-Hermes, met macaronibundels er doorheen. Niet eens je naam eronder.
Sadduceeën, farrizeeërs, woekeraars, tollenaars, Filistijnen, de stenigende menigte, Magdalena, Judas, de slechte moordenaar, alle vijanden van ons land, alle rovers van Alibaba, alle landlopers, gauwdieven, schurken, zeerovers, allen waren ze op één nacht mijn ware vrienden geworden. Verguisd door het goed volk. Tot gisteren was ik je modelweesje. Ocharme dat kind, zo jong en al zonder vader, wat doet hij flink zijn best, zijn vader zou nogal. Nu ben ik van god los. Verlaten door jou. Niemandsjongen. Son of nobody. Fils à Personne.
In de sacristie vul ik geheel volgens de voorschriften de ampullen met water en wijn. Vijf hosties in mijn broekzak, voor de ruilmarkt straks op de schoolkoer. Eén lichaampje van Christus tegen vijf knikkers.
Om zeven uur exact start de priester-leraar zijn mis in één van de zijkapellen van de lege Sint-Hermes. Knielen, bellen, evangelie klaarhouden, water, wijn, gewaad opvangen bij het knielen van de priester, kyrie gloria sanctus sanctus sanctus dominus deus sabaoth domine non sum dignus dignus dignus laus tibi domine ite missa est deo gratias.
Ik tik mijn Pontiac af op achttien minuten en negen seconden. Nieuw record. Maandag is recorddag. Onze Lieve Heer moet niet mopperen, hij heeft zijn zondag gehad, er is nog zoveel te doen. De dienaar gods zwiert zijn kleren over de kapstok, holt de kerk buiten, struikelt over zijn soutane, dondert de zijtrappen af, bezeert zich aan de rechterpols, vloekt zichzelf een dagelijkse zonde.
Ik ben hem achterna gerend door de kerk, onder het alziend oog van Christus die onbereikbaar hoog boven mij verrezen hangt te wezen. In het biezonder voor weduwen en wezen.
De priester-leraar heeft zijn boekentas laten staan in het hoogkoor. Ik gok op acht pogingen. Zijn Zundapp start echter al na zeven pedaalstoten. Record gehomologeerd. Maandag recorddag, zeer zeker.
Ik ga de kerk weer binnen. Het licht valt nu op de duivel. Waar verstop je je papa zever niet. Wat moet ik met deze nieuwe wereld die voor me opengaat? Nu ik hem totaal niet meer vat. Ik voel je hand op mijn schouder. Eindelijk ben je er. Eindelijk zal je me alles over het leven vertellen. Het lijden van de jonge Werther. De groeipijnen van Adrian Mole. De verwarring van Holden Caulfield. De hunker van Le Grand Meaulnes. Le Diable au Corps van Radiguet.
‘Haast je nu naar je college, jongen.’ De oude deken van Sint-Hermes heeft een kwaaie rokershoest. Volgens mij een straf van god. Je bent er dus weer eens niet. Grote Verstopper van jezelf. Heilige Afwezige. De volgende keer wil ik weten wat je uitvoerde in de fabriek. Terwijl mama, voor de Duitsers op de vlucht, in Paimpol beviel van mijn zusje. Wat weefde je en voor wie? Zorg dat je tegen mijn volgende brief propere papieren hebt. Of ik bedenk mezelf een andere vader.
Uit: ‘Vader Dag.’ Brievenroman. Copyright Stef Vancaeneghem.
<< Home