02 maart 2006

DE SCHRIJFHEREN (8.1)

Roman.

Mits wat gunstige voortekenen had Leonard Notelaar met die zilveren krullenkop van hem best keizer van Rome kunnen zijn. Een keizer op de retour dat wel. Cleopatra had er haar reukorgaan niet voor opgehaald. Maar toch. Alles aan hem straalde klasse uit. Zijn verschijning werd omgeven door fijntjes verstoven wolkjes Yves Saint-Laurent. After shave, lotion, toiletwater : de hele bodyshop voor mannen die verlangen naar meer. Notelaar haatte verwaarlozing van het lichaam. Mensen die hun lijf lieten uitdeinen, waren randdebielen of bewoners van kartonnen dozen achter het Noordstation. Zelf tooide hij zijn pezig lichaam met hemden van de fijnste zijde. Het liefst droeg hij puntschoenen van soepel Italiaans leder die hij kocht hij aan de Piazza Bra in Verona. Nooit verscheen hij op de redactie zonder zijn glimmend lederen portfolio dat hij nonchalant onder de arm balanceerde.

‘In zwart Afrika snijden ze je dat zo voor je uit een buffel.’

Zijn eigen stuk buffel stak vol internationale kranten. Wall Street Journal, Financial Times, Frankfurter Allgemeine, Herald Tribune, Le Monde, Le Figaro. Plus een vracht dure gespecialiseerde bladen waaruit Notelaar de mosterd pulkte voor stukken die hij meteen in Embargo uitgewerkt wou zien. De ene helft van de pers schreef af van de andere. Zo was het en niet anders, zei hij. Je kon van halve waarheden gaandeweg ook hele maken, Voltaire indachtig.

‘Mentez, mentez. Toujours il en restera quelque chose.’

Een informatie die fout in de krant belandde, bleef steken in het archief en begon van daaruit een fout bestaan te leiden. Roddel zou aldus gaandeweg het statuut van waar verhaal verwerven.

‘Si non e vero e ben trovato, als het verhaal maar goed zit.’

Hier en daar stipte hij in zijn leesvoer een titel aan die hem aansprak. Uit een zwart lederen etui diepte hij daartoe zijn pronkstukken : de Meisterstück van Mont Blanc in de vulpenuitvoering én als balpen. Voor de vulpen bewaarde hij de inkt in een ‘Füllfederhalter’ uit de twenties. Er stonden twee skiërs op met de boodschap : ‘Schreiben Sie Ihre Grüsse vom Wintersport mit dem Montblanc.’ Het leek erop alsof hij alle binnenwegen in de poedersneeuw van Chamonix zelf had ontdekt. Geen twijfel, hij had de Aiguille du Midi beklommen lang voor dat een must voor managers werd. Hij was de Mer des Glaces en de Vallée Blanche helemaal door geskied, toen dat nog echt gevaarlijk was. Helemaal bovenop de berg, dicht bij het licht van de ultieme werkelijkheid, stond Notelaar. Beneden, in het bergdorp, zaten wij, zijn loonslaven. Nog dieper in de dal ijverde de rest van de planeet : het te verwaarlozen gepeupel.

‘Klootjesvolk.’

Het was zijn lievelingsterm om ‘het klein grut’ te benoemen. Om te bewijzen hoe waardeloos het gepeupel was, overdonderde hij ons met zijn voorraad voorbeelden.

‘Benidorm, nepvakantie voor klootjesvolk.’
‘Talbot Simca, blikdozen voor klootjesvolk.’
‘Tom Simpson, Tourdramatiek voor klootjesvolk.’
‘Zeeuwse Mosselen, bacteriën voor klootjesvolk.’
‘Dobbiaco, glad ijs voor klootjesvolk.
‘Burano, glasbellen voor klootjesvolk.’
‘Sissi in Korfoe, pseudoromantiek voor klootjesvolk.’
‘Alpe Dhuez, boerenkermis voor klompenklootjesvolk.’

Alleen al met zijn schrijfarsenaal, toonde hij dat hij eenieders meerdere was. Behalve zijn Meisterstücks was hij de trotse bezitter van een zeldzame gevlekte Sheaffer, een naamgemerkte Parker, een exclusieve Cartier met dop van ivoor.

‘Van bij Caron in Gent, waar ook Buysse zijn schrijfgerief haalde.’

Hij haatte bescheidenheid. Het was valse trots en gemaakte nederigheid.

‘Wie bescheiden is, heeft daar meestal goede redenen voor.’

In alles wat hij zei, bouwde hij dubbele bodems in. Aan ons om de diepere betekenissen te vatten. Terwijl hij sprak, lag hij al op vinkenslag. Vanuit de ooghoeken spiedend of we hem volgden in zijn woordenspel. Constant testte hij onze parate kennis, vaak zonder dat we het zelf in de gaten hadden. En altijd om zijn definitieve mening te ventileren. Altijd keek hij uit naar ons reactievermogen, als een spurter achteromziend of we nog in zijn wiel zaten.

‘Daniel Ellsberg, wie heeft hij verlinkt ? Zijn land, zijn volk.’

Volgens hem had Ellsberg die geheime Pentagon Papers beter niet doorgegeven aan The New York Times en The Washington Post.

‘Kissinger en Nixon wisten waar ze mee bezig waren, nee toch ? Ze hadden die Vietnamoorlog gewonnen. Wat krijgen we daar nu? Klootjesvolk.’

(Vervolgt).

Uit : ‘De Schrijfheren’. Roman. Copyright Stef Vancaeneghem.