22 januari 2006

DE SCHRIJFHEREN (4.7)

Roman

Medewerker Jan Nielsen arriveerde eindelijk op zijn tomaatrode Harley Electra Glide. Hij zat helemaal in glimmend leer, een schrijfmachine vastgesnoerd op de bagagedrager. Tonijn vroeg hem wat hij daarmee moest.

‘Ik vraag dat ze traag spreken, zo kan ik alles direct uittikken ter plekke.’
‘Scheelt een hoop werk achteraf.’

De blik van Tonijn versprong van de tikmachine naar de meeuwen, dan dreigend naar Nielsen.

‘Waag het niet of ik smijt je uit mijn blad. Hoor je me?’
‘Dit is de nationale pers, Nielsen!’
‘Dus tikken we er niet zomaar op los !’

Eerst zouden we samen koffie met croissants nuttigen bij Moeder Babelutte. Daar zou Nielsen ons briefen over de rol van Alberik Ceuterick in de Frontgedachte. Daarna zouden Tonijn en ik Ceuterick interviewen in zijn huisje in de duinen wat verderop. Nielsen gaf ons een exposé over de diverse stromingen binnen de Vlaamse Beweging, trok tal van strepen op het tafelkleed, onderstreepte vier keer de Groot Dietsche Gedachte, keerde vele malen heen en terug terug van Belgicisten naar Vlaams-Nationalisten. Drie croissants later keken we neer op een onontwarbaar kluwen van Vlaamse deelbewegingen. Tonijn stopte de woordenstroom van Nielsen met de droge mededeling dat we op zoek moesten naar de mens achter Ceuterick. Afscheid van Nielsen, de man, de encyclopedie, de motor, de tikmachine. Het gesprek bij Ceuterick begon om elf uur en liep ononderbroken door tot Filomène Ceuterick ons de deur wees, negen uur later .

‘Genoeg gedekkelingen!’
‘Ziede nie dat mijnen Briek doodop is ?’
‘Schrijf dat we zwarte sneeuw hebben gekend ‘t is al.’

Tonijn was fan van Ten Huize van. Net als professor Joos Florquin dat deed op televisie, wou hij zijn personage inkleuren met tal van details.

‘En dat schilderij daar, Alberik? Vlaamse garnaalkruiers?’
‘Neint. ‘t zien Franschen van De Panne.’
‘Door een Vlaamse meester ?’
‘Neint. Van miene kozen Piet Sprot.’
‘Een vermaard kunstenaar ?’
‘Batendoejt.’
‘Dat ijzertorentje van brons? Cadeautje van ‘t Ijzerbedevaartcomité ?’
‘Zelve betaald , joak.’

We lagen eruit. De godganse dag hadden we honderden kleine gekartelde foto’s zitten bekijken. Bij elke foto had Tonijn Ceuterick naar de context gevraagd. Zo kwam volgens hem het onderliggend Vlaams gedachtengoed in beeld. Zo had ik genoeg om dat allemaal mooi uit te schrijven. Hij zou mij al zijn notities ter beschikking stellen. Een mand vol krabbels.

Op de terugweg stalde Tonijn zijn wagen langs de Koninklijke Baan voor het visrestaurant Les Filles du Bord de Mer. Een visje hadden we nu wel verdiend, vond hij. Want bij die ouwe kloot van een Ceuterick waren we ontvangen als honden. Vier madeleines en lauwe koffie.

Voilà mevrouw, zei Tonijn tegen één van de twee bazinnen van het restaurant. De andere stond in de open keuken. Voilà, we zijn van Embargo. We komen de kaart proberen, voor onze culinaire rubriek. De bazin riep haar vriendin van achter het fornuis voor een ontmoeting met De Gastronomische Pers. Tonijn begon een discussie over de exacte manier om Omelette Norvégienne te flamberen. Alsof hij zijn leven lang niks anders had gedaan.

‘Altijd het nuttige aan het aangename paren, Charlie.’
‘We zijn specialisten in het despecialiseren.’
‘Twee scampi fritti als entree en dan tong in botersaus met Sancerre.’

Hij zou het restaurant drie sterren meegeven, beloofde hij Les Filles du Bord de Mer ten afscheid. Ha, er was er geen rekening ? Dit zou niet onopgemerkt voorbijgaan bij zijn eindbeoordeling. Ik keek de kant uit van een meesterwerk aan de muur. Dezelfde garnaalkruiers als daarnet bij Ceuterick. Tonijn informeerde naar de kunstenaar achter het werk. Om het kader van hun mooi restaurant in te kleuren bij de lezer, zei hij.

(Vervolgt)

Uit ‘De Schrijfheren’. Roman. Copyright Stef Vancaeneghem.