16 november 2005

EGOSTRIP (41)

Ronse. Guido Lauwaert was gebombardeerd tot organisator van ‘Ronse Leeft’. Lauwaert, legendarisch organisator van de Nachten van de Poëzie, installeerde zich als een soort intendant van de Ronsese Hofschouwburg ten stadhuize en schokte er prompt enkele verontruste zielen met zijn recht-voor-de-raap-allures. Binnen de kortste keren stond Ronse op stelten, ondermeer door een dagboek waarin Lauwaert de goegemeente stevig door elkaar schudde. We zouden hier eens wat gaan beleven zie. Naar het grote voorbeeld van Jan Hoet kregen we vooral een mini-Chambre d’amis op zijn Ronsies. Met tentoonstellingen op de meest onmogelijke Ronsese locaties. Het had wel wat. Maar cultureel was het alleen maar een strovuurtje. Kers op de taart was ‘Suite Flamande’, afsluiter van de alom in Vlaanderen gevierde tournee van Hugo Claus. Voor de gelegenheid werd de ouwe rotondezaal achter de Harmonie vol tafeltjes gedropt. Met samenzweerderige kaarsjes erop, om het geheel wat Saint-Germain-allure te geven. Als een Romeinse keizer las Claus al zijn moois voor. Rustig, warm. Vanuit de zaal riep iemand : ‘Hugo, doe ons Pernath.’ Claus deed daarop wat van hem verlangd werd. Hij las één van de parels die hij op het graf van zijn overleden vriend Pernath had uitgestrooid, in onovertroffen woorden van vriendschap. Misschien was dat wel ‘uitvaert’ : de variant die Claus voor zijn vriend had geschreven op Vondels ‘Uitvaert van Maria van den Vondel’

Wanneer dit eindelijk leven endt
vergaat het eindeloze leven,
door kind noch kraai herkend
en niemand ooit vergeven.

Je versplinterde je eigen troon
toen je viel in de kille grond en
vermetel, bleek en brandschoon
liep je leeg uit je eigen wonden.

Men deed je hazelnotenogen toe
tegen de verminkende zon en
eindelijk stil strak en moe
werd je door je schaduw overwonnen.

VONDEL vindt dat wat zich verspreidt
op aarde, druppelsgewijs, volkomen
zal worden in God’s glorieuze tijd.
VONDEL wou van dromen dromen.

De vereniging van het Al in het Eén ?
Jij wist, jij, hier in ballingschap geschoven
dat er geen rust is hier beneên
en ook geen moederland daarboven.

Met in je hand je radeloos kompas
blijf je in je doodsstrijd steken
zolang, zolang, tot na je stof en as
in de barre, gedachteloze streken

Waar geen kwaad is en geen goed,
in de geheugenloze tijden
je herinnering is leeggebloed
in het gras van plastic weiden.

Het was een schitterende avond. Als gastheer en burgervader van Ronse nodigde Orphale Crucke Hugo Claus met heel zijn Suite Flamande hierna thuis uit ten dis. En of het me zinde om dat avondmaal bij te wonen, er de meester te ontmoeten ? Natuurlijk wel, mijn idool, de schrijver van Het verdriet van België ! Vervuld van angst en stijf van opwinding reed ik mijn straat op naar het huis van mijn vriend Orphale. De jongensdroom van een echte kennismaking werd echter verdrongen door al teveel Verwondering. Het Clausgezelschap bleek bovendien te bestaan uit een indrukwekkende galerij boeiende figuren met ondermeer Pjeeroo Roobjee, Guido Lauwaert of course, Remco Campert, en een toenmalig uitgever van De Morgen. Aan tafel improviseerde Pjeeroo de meest onwaarschijnlijke monologen, getruffeerd met de gekste tirades waarmee hij eenieder onder tafel kreeg.
Hugo Claus : ‘Mocht hij het allemaal optekenen zoals hij het zegt, hij was de allergrootste.’
Een waarlijk wonderlijke nacht die duurde tot de nieuwe dag. De echte allegrootste bleek een hoogst attachant man : een en al charme.

Later leerde ik als redactiechef cultuur bij Het Volk Guido Lauwaert op heel een andere manier kennen dan als het vermaledijde enfant terrible waarvoor hij doorgaat. Guido bezorgde me een wekelijkse column. We konden het uitstekend met mekaar stellen. Ik leerde hem waarderen als een heel gedreven, gevoelig en oprecht mens. Bovendien een stipt en fideel medewerker. Ik heb het altijd een genoegen gevonden met hem samen te werken. Wat hij schreef was schitterend. Pjeeroo ontmoette ik na die onvergetelijke avond nog vaak aan het Sint-Baafsplein waar we het over de koetjes en de kalveren hadden. Ik cotoyeerde hem ook vluchtig - hij als ceremoniemeester, ik als passant krantenverslaggever - op de legendarische vriendenbijeenkomsten hier in de Région des Collines met Hugo Claus, Robbe De Hert, Jan Decleir en Robert Desmet in Le Château du Milord. Pjeeroo woont nu in een oude fabriek in Ellezelles. De man die de Ronsese zonnewijzer aan de bibliotheek creëerde is behalve een begenadigd kunstenaar, schrijver, amuseur ook een echt beminnelijk man.

Orphale Crucke van zijn kant lapt me wel vaker van die stoten. Op een dag belt hij mij op.

‘Stéphane, gij hebt Zonde van Nini geschreven toch?’
‘Heu ja, waarom Orphale ?’
‘Ze zit hier naast mij.’
‘Wiedaddejong ?’
‘Nini. Ze zit hier met Rik. Ze wil je ontmoeten.’

Nini Van Looy. Ook toen reed ik met kloppend hart mijn straat op. Nog harder klopte het toen ik later op de avond Broeke weer neder reed. Nini ! En Rik ! Mijn keizer van Herentals! Zoveel jaren na De Feiten Omtrent Van Looy & Beheyt van ’63 aan de Glorieuxlaan. Dat alles om de hoek van mijn straat. Ik verwacht nu elk moment dat Orphale me belt met de melding dat hij me Benedictus wil voorstellen. Maar nee, geen gevaar voor: helemaal geen jongensdroom. Zijn baas misschien ?