DE NIEUWE RONSENAAR (3)
A la recherche du temps d’Emile.
Van de pakweg zevenhonderd Pluspunten die ik schreef voor het inmiddels ter ziele gegane weekblad Plus, was dat het scherpste. Het was ook het enige dat ik in het Frans schreef.
De week voordien had wijlen Emile Cuvelier nog maar eens de zware Franstalige mediamiddelen RTL en RTBF bijeengescharreld op de grote markt van Ronse.
De faciliteiten dreigden alweer te worden afgeschaft ‘par les flamingants’. Il fallait agir. Et d’urgence. Emile riep alle hens aan dek. Zoals hij het ook al gedaan begin van de jaren zestig. Toen al hoorde ik hem door de haut-parleur op het dak van de dikke voituur van zijn compaan Chaussures Danny ‘Renaix-Bilingue !’ schreeuwen. ‘Pour l’avenir de nos enfants !’
(Als adolescent had ik zelf meer oog voor het welzijn van zijn knappe dochter Corinne en kon ik het prima stellen met zijn zoon Jean-Paul, mijn sympathieke buurjongen doch dit terzijde).
In grote lijnen schreef ik in dat Pluspunt dat Emile dat deuntje eigenlijk alleen maar bleef zingen voor zijn eigen gloriool. De toekomst van Ronse, het belang van alle Ronsenaars bijeen kon hem eigenlijk worst wezen, zo schreef ik kordaat. Hij was met andere woorden het algemeen belang van de Ronsenaars uit het oog verloren. Dit ten voordele van één onderdeel ervan. In dit geval zijn vrienden van de beau monde ou ce qu’il en reste. Het was allemaal scherp geformuleerd. Ik had het stuk ook zeer gericht geschreven naar zijn eigen doelgroep.
De zaterdagmiddag na de publicatie maai ik mijn gras af. Een zware koningsblauwe Mercedes komt mijn erfje oprijden. Het is Paul, de broer van Emile. Architect en verdienstelijk aquarellist. Ik ken hem niet. Hij zegt dat hij mijn vader, Rogeitsie, goed heeft gekend. Ik helaas niet, zeg ik hem.
‘Loastert hier klienen, iek koome oa inviteiren’.
Een van zijn zonen opent namelijk de Stonebridge in Maarkedal. Ik zal hem het genoegen doen de opening van die zaak bij te wonen. Eerst denk ik aan een flauwe grap, dan vermoed ik een soort valstrik. Een uitgelezen gelegenheid om me eens ferm te laten uitkafferen door de verzamelde Amis du Beau Langage. Ik zeg hem dat, bedank voor de eer.
‘Goa zoat mienen persuunloaken invitei. Komde oof goede moeilijk doen ?’
Al het schoon volk van Ronse, of wat daar graag voor doorgaat, bijeen in de Stonebridge.Her en der hoor ik wat gemopper over mijn ‘scandaleuze’ aanwezigheid voornamelijk door een paar opsmijters die rond Emile hangen in die dagen. Negeren. Te verwaarlozen geneuzel is dat, in de marge van het echte debat. In een verre hoek van de zaal knabbelt Emile op zijn sigaar. Met zijn grijnslachje houdt hij me stiekem in de gaten. Even heb ik het gevoel dat hij en ik daar tegenover elkaar staan als twee boksers die mekaar al even aftasten, net voor de gong gaat slaan. Het daarbij houden. We zijn geen boksers. Na een uurtje gebruikelijke mondaine plichtplegingen met ongeveer iedereen behalve met Emile nok ik beleefd af. Sans histoires. Fijne receptie overigens. Mooie zaak.
Buiten, bij mijn wagen, staat Emile plotseling achter mij.
‘Awui Stéphane. Zoade ôl vurst ? Ah men heen noog nie geklapt ?’
‘Docteur goa zeult ‘n brooke koed zoan zeikerst?
‘ Wa zoe’k ! G’het goa geloak.’
‘Hoe, ‘k hei geloak ?’
‘Goa het geloak. En iek uuk.’
‘Ha bon. Tuus eest ien uirder.’
‘M’heen ale twie geloak. Uik ‘t ziene.’
Dat vond ik nu sterk van hem. Dat hij perfect kon inschatten waar hij en ik mee bezig waren. Dat hij het onderscheid kon maken tussen het respect voor de persoon en datgene waar iemand voor kiest en gaat. Hij politiek, ik journalistiek.Van die dag af groeide er tussen ons vanuit dat wederzijds respect een warme sympathie.
Op een dag wordt er geklopt. Ik trek mijn deur open. Emile staat daar, in zijn jagerspak. Eeuwige sigaar in de mond. Steekt een haas door het halve staldeurtje van de hall.
‘Vees geschauten.’
‘Docteur, ‘k ken maag dat niet accepteiren.’
‘Goe moa affronteiren te?’
De haas heb ik weggeschonken, ik heb het hem nooit gezegd. Maar de sympathie tussen ons is altijd blijven groeien. Tot aan zijn sterfbed. Nu en dan mis ik zijn ‘gabarit’ in de Ronsese politiek.
Adieu l’ Emile. Je t’aimais bien.
(Vervolgt).
Van de pakweg zevenhonderd Pluspunten die ik schreef voor het inmiddels ter ziele gegane weekblad Plus, was dat het scherpste. Het was ook het enige dat ik in het Frans schreef.
De week voordien had wijlen Emile Cuvelier nog maar eens de zware Franstalige mediamiddelen RTL en RTBF bijeengescharreld op de grote markt van Ronse.
De faciliteiten dreigden alweer te worden afgeschaft ‘par les flamingants’. Il fallait agir. Et d’urgence. Emile riep alle hens aan dek. Zoals hij het ook al gedaan begin van de jaren zestig. Toen al hoorde ik hem door de haut-parleur op het dak van de dikke voituur van zijn compaan Chaussures Danny ‘Renaix-Bilingue !’ schreeuwen. ‘Pour l’avenir de nos enfants !’
(Als adolescent had ik zelf meer oog voor het welzijn van zijn knappe dochter Corinne en kon ik het prima stellen met zijn zoon Jean-Paul, mijn sympathieke buurjongen doch dit terzijde).
In grote lijnen schreef ik in dat Pluspunt dat Emile dat deuntje eigenlijk alleen maar bleef zingen voor zijn eigen gloriool. De toekomst van Ronse, het belang van alle Ronsenaars bijeen kon hem eigenlijk worst wezen, zo schreef ik kordaat. Hij was met andere woorden het algemeen belang van de Ronsenaars uit het oog verloren. Dit ten voordele van één onderdeel ervan. In dit geval zijn vrienden van de beau monde ou ce qu’il en reste. Het was allemaal scherp geformuleerd. Ik had het stuk ook zeer gericht geschreven naar zijn eigen doelgroep.
De zaterdagmiddag na de publicatie maai ik mijn gras af. Een zware koningsblauwe Mercedes komt mijn erfje oprijden. Het is Paul, de broer van Emile. Architect en verdienstelijk aquarellist. Ik ken hem niet. Hij zegt dat hij mijn vader, Rogeitsie, goed heeft gekend. Ik helaas niet, zeg ik hem.
‘Loastert hier klienen, iek koome oa inviteiren’.
Een van zijn zonen opent namelijk de Stonebridge in Maarkedal. Ik zal hem het genoegen doen de opening van die zaak bij te wonen. Eerst denk ik aan een flauwe grap, dan vermoed ik een soort valstrik. Een uitgelezen gelegenheid om me eens ferm te laten uitkafferen door de verzamelde Amis du Beau Langage. Ik zeg hem dat, bedank voor de eer.
‘Goa zoat mienen persuunloaken invitei. Komde oof goede moeilijk doen ?’
Al het schoon volk van Ronse, of wat daar graag voor doorgaat, bijeen in de Stonebridge.Her en der hoor ik wat gemopper over mijn ‘scandaleuze’ aanwezigheid voornamelijk door een paar opsmijters die rond Emile hangen in die dagen. Negeren. Te verwaarlozen geneuzel is dat, in de marge van het echte debat. In een verre hoek van de zaal knabbelt Emile op zijn sigaar. Met zijn grijnslachje houdt hij me stiekem in de gaten. Even heb ik het gevoel dat hij en ik daar tegenover elkaar staan als twee boksers die mekaar al even aftasten, net voor de gong gaat slaan. Het daarbij houden. We zijn geen boksers. Na een uurtje gebruikelijke mondaine plichtplegingen met ongeveer iedereen behalve met Emile nok ik beleefd af. Sans histoires. Fijne receptie overigens. Mooie zaak.
Buiten, bij mijn wagen, staat Emile plotseling achter mij.
‘Awui Stéphane. Zoade ôl vurst ? Ah men heen noog nie geklapt ?’
‘Docteur goa zeult ‘n brooke koed zoan zeikerst?
‘ Wa zoe’k ! G’het goa geloak.’
‘Hoe, ‘k hei geloak ?’
‘Goa het geloak. En iek uuk.’
‘Ha bon. Tuus eest ien uirder.’
‘M’heen ale twie geloak. Uik ‘t ziene.’
Dat vond ik nu sterk van hem. Dat hij perfect kon inschatten waar hij en ik mee bezig waren. Dat hij het onderscheid kon maken tussen het respect voor de persoon en datgene waar iemand voor kiest en gaat. Hij politiek, ik journalistiek.Van die dag af groeide er tussen ons vanuit dat wederzijds respect een warme sympathie.
Op een dag wordt er geklopt. Ik trek mijn deur open. Emile staat daar, in zijn jagerspak. Eeuwige sigaar in de mond. Steekt een haas door het halve staldeurtje van de hall.
‘Vees geschauten.’
‘Docteur, ‘k ken maag dat niet accepteiren.’
‘Goe moa affronteiren te?’
De haas heb ik weggeschonken, ik heb het hem nooit gezegd. Maar de sympathie tussen ons is altijd blijven groeien. Tot aan zijn sterfbed. Nu en dan mis ik zijn ‘gabarit’ in de Ronsese politiek.
Adieu l’ Emile. Je t’aimais bien.
(Vervolgt).
<< Home