17 september 2013

BRIEFGEHEIMEN

VUIGOO EN DE Z VAN ZONNEMAN



We hebben gisterenavond in het tuinhuisje van Poil nog eens heel het repertoire van de Gevuigoode Mandolinen door ‘gebeurood’. Dit met het oog op ’t Fieste boa de Poeters. Aachter de ‘Meesse in ’t Ronsies’ van oezen kannunik Woovie. Terug naar de sfeer van de mooie dagen, ik had ze gemist.

Danny had zijn nieuwe Italiaanse trekzak mee. Een Vittorio Straciattelli. Of iets in dat genre ik ben het kwijt zo begint dat. In elk geval een trekzak met een ingebouwde ritmesectie en een klank waarmee hij Julia van haar balkon in Verona tokkelen zou.

Erwin, onze bassist haalde nog eens die hele hoge noot uit zijn keelgat als afsluiter van zijn Schuun Madleenekie. Kari was (weer eens) zijn gitaar vergeten maar schilderde ons als een magicien vanuit zijn ‘sjieke swiete’ de dageraad van Ronse, oos’t kloert ien Ronse. Poil tuverdege ‘Trommel en Fluitje’ uit zijn legendarische mandoline. Mooie dagen. Er zijn nog van die mooie dagen.

Mie Schuun Madleenekie.
Ien Ronse ees dat iet.


Terwijl ik wachtte op het moment dat Geert ‘bompa wettet goa?’ verzuchten zou en ik met mijn moalschoaverke geacht werd te ‘finaliseiren’, verdwaalde ik van in Saint-Sauveur naar jou toe.

Je zat niet, zoals in het lied, op je bank in de gloriette. Je zat op je zware velo (‘mei drie viteessen’) van bij Clément Boulaert. Zoals elke dag na school bracht je me, na het loeien van de fabriekssirene, vanuit de Olifantstraat naar de Steenbrugge. Toen kon er in Ronse nog veilig gefietst worden. Ik koesterde puur genietend het moment waarop je me, veilig op dat driehoekig zitje vooraan tussen je sterke armen, langs de Gruute Kierke door het Watermolenstraatje meanderen zou.

De stem van Geert bracht me tot bij jou. Bij mama. Via mama bij Valère Depauw. Via Valère bij diens boezemvriend ‘Vuigoo’.Ik dacht aan den Tap. Aan die woelige oorlogstijd. En dat daar volgende week een ‘biografie’ van Leo Vindevogel wordt voorgesteld. Ik bedacht dat, na al wat een mens daarover leest en hoort en voorgeschoven en ingelepeld krijgt, de thesissen, de literatuur, de randliteratuur, de getuigenissen allicht niemand ooit nog echt helemaal zal kunnen vatten en begrijpen wat er zich toen in Ronse allemaal heeft afgespeeld. Hoe wit al eens zwart kleurt en omgekeerd. Hoe zwart plus wit vooral veel grijs geeft. Dat grote gelijk van eenieder. Dat grote ongelijk. De wraak en de vetes. De woede en de rancunes.

’t Ees hier toeter
’t ees hier luite
’t ees hier boel
en ’t ees hier bô
wa doem hier
op d’ierde
bompa
wettet goa?


Misschien was ik beter bij de les en jouw liedje gebleven om – voor één keer - op tijd in te vallen met mijn muilschuiverke. Ik zag Poil met een blik van zijn op één na eigen mooiste liedjestekst: Oos ge tooch moer noejt oa pasjensie verliest. En Poil kan het weten. Geertje zat al een tijd op zijn diepsten asem. Hij had niet veel meer overschot. Hij wou zich als supporter van blauw-zwart vooral sparen voor zondag. De match tegen Anderlecht. Het zal nodig zijn. De defensie van Brugge is een passe-partout.

Ik dacht aan jou bompa. Wat je erover denken zou vandaag. Het verraad. Het verzet. En alles wat er tussenin ligt. Er rest ons bij mijn weten - straks zeventig jaar later - geen andere nalatenschap en optie als Ronsenaars van nu en morgen dan de verzoening .

Met de Z van Zonneman. Het in de binnenstad van Ronse neergemaaide jongentje, van negen. Doe dat Zonnekind van Ronse mijn goede groet. Zeg hem dat we hem niet, nooit zullen vergeten.

(Aan mienen bompa op ziene vielau).