DE BINNENTUIN
SEDE VACANTE
Het hoofdbestuur had beslist dat we de zomer zouden doorbrengen in Duinbergen. Het dagelijks bestuur werd voorgezeten door mijn vader die nooit wat zei vermits hij dood was. Hij dirigeerde ons pro formica vanuit zijn kadertje in cognackleurig gerimpeld koeienleer, verloren tussen de sanseveria’s van de veranda.
Het postume gezag was hem bij zijn overlijden automatisch doodslang geschonken door de nabestaanden bij wijze van eerbetoon. Dit vanwege de herinnering aan hem die - nooit nooit nooit ik zweer het u - vervagen zou. En voor de rest doorgaans compleet doodgezwegen bleef.
Ze hadden mooi praten over hun herinneringen. Zelf diende ik het te doen met zijn halve glimlach op glanspapier van Studio Pessemier. Papa had het haar in het vet zoals mijn gitaarheld Henk Marvin. Helaas zonder die mooie zware zwarte Ray Ban. Maakte niet uit. Papa was mijn persoonlijke Shadow. Ik was zijn Apache, verwekt met zijn laatste pijl in de wigwam van mama net voor hij naar de eeuwige jachtvelden van onze binnentuin vertrok met uitkijk op het bescheten betonnen duivenkot en de rotspartijen met sneeuwklokjes en krokusjes achterin.
Hij stond daar - nooit of nooit! - te vervagen in de bij navraag steeds kariger herinneringen van diegenen in huis die hem nog zelf hadden gekend. Des te meer drukte hij op alle strategische huisplannen. Zijn beeltenis stond te pronk, als ultiem alibi voor mama. Zijn enige en dus lievelingsdochter zag het juist. Er viel niet meer over te praten. Zij genoot zijn volle postume steun met haar voorstel om de donkere uitgeleefde Villa Condé op de zeedijk van het al te druk geworden Blankenberge te ruilen voor een zomerhuis in de duinen van Duinbergen.
Met of zonder zegen van de dode vaderfiguur: ik vond het klote. Duinbergen had bij navraag geen havengeul. Met mijn broers rondrazen in onze Torcq-bolides van aan de Caltex tot aan de havengeul van Blankenberge om er de terugkeer van de Sancta Maria af te wachten, zien of ze tussen de garnalen in hun bolle netten weer zo’n purperen opgeblazen drenkeling hadden meegegraaid, het zat er allemaal niet meer in.
Mama had papa als een erepaus in de binnentuin van haar Castel Gandolfo zitten. Ze had het hem gevraagd en zijn zegen was vanuit zijn sede vacante sebiet komen opborrelen in haar hart, zei ze. De tijd van een schietgebedje. Hij had er geen bezwaar tegen dat het Blankenberge van hun geluksjaren, de aquaramamuziek met 'Oh Mein Papa' in de Pier, het staketsel vol geklitte mosseltjes, hun avonden in Het Witte Paard voor goed verlaten werd.
(Het schietgebedje van mama was vooral gekoppeld aan haar verzoek om tegelijk met zijn goedkeuring de coupons van de Lainière de L’Escaut voldoende te doen aanzwellen om de meerkost van de overstap naar het meer mondaine Duinbergen te overbruggen).
Grootvader sputterde tegen. Vroeg of hij met Albéric dan wel nog zijn Vieux Temps zou weten te nuttigen, zoals ze die in veelvoud pleegden binnen te kabbelen, diep onderaan de dijktrappen in de buik van Blankenberge. Als vader van mama kon grootvader niet op tegen het dodelijk gezag van papa. Hij beschikte enkel over een raadgevende stem. Het antwoord was ja. Bovendien kon hij bij gebrek aan Vieux Temps met Albéric altijd naar believen gaan wandelen in de duinen. Dit zou zijn galstenen zeer ten goede komen.
Behalve mama die als fondée de pouvoir alle geldstromen beheerde en in die hoedanigheid prompt haar goedkeuring gaf voor de aanschaf van houten koffers, een nieuwe bain de soleil voor mijn zuster, het zelf te bouwen vliegdekschip The Forrestal voor ons (tegen de regendagen), speelde ook Jacqueline, de vrouw van Albéric, onovertroffen cordon bleu en onbetwiste cheffin van het huispersoneel, een aanzienlijke rol achter de schermen bij alle beslissingen van het hoofdbestuur. Haar bezwaren betroffen meer problemen in verband met het aan te passen beddengoed en de mogelijkheid om eens met haar Albéric naar Holland te rijden voor de aanschaf van een paar clandestiene doch zoveel goedkopere flessen 'Bols Parfait Amour'.
'Het ware zonde om er niet van te profiteren, madame'.
Het werd haar allemaal toegestaan. Zonder Jacqueline was mama hoe dan ook gezien. Geen Blankenberge, geen Duinbergen. De man in het kadertje lachte Jacqueline voor eeuwig en altijd toe. Zij die bij haar geboorte in een klompje had gelegen achterin de afspanning van haar pépère en mémère in Pottes, was meteen gezwicht voor die ene glimlach van Monsieur, met erbij de ontwapenende vraag of zij goed wou zijn voor zijn vijf kinderen. En dat al de rest dan altijd wel in orde zou komen. Zo was het ook gegaan. Al zou niks nog ooit in orde komen. In afwachting waren zij en haar Albéric echt onmisbaar voor het welzijn van eenieder, niet zomaar van occasioneel postuum nut, zoals mijn vader. Aan wie een onnozel schietgebedje al volstond om meteen de financiën vlot te krijgen en er compleet foute beslissingen mee door te drukken.
Madame Blauwvoet, de inwonende oude Brusselse dame die ‘kleedselkens’ naaide naar de patronen uit Modes & Travaux die ze tegen de muren in haar eigen ateliertje boven onze achterkeuken had gespijkerd, zou pas een paar weken later naar Duinbergen overkomen met de omnibus, de bus en een kruier voor haar koffer tot aan de villa in Duinbergen. Eerst diende ze echter voor haar zoon te gaan zorgen in Schaerbeek. Hij wist niet meer wie hij was, nadat hij door de Simba’s uit de Kongo was gezwierd als koloniale Belg. Madame Blauwvoet zei dat haar schoondochter veel chance had gehad dat ze niet gevioleerd was door de sauvages.
Duinbergen was inderdaad klote. Geen bal te beleven. Zeven hufters op hun Zundapp achter mijn zus aan in haar nieuwe bain de soleil. Voor de rest de zon zien zakken achter piratenschip 'De Uilenspiegel' gestrand in het zand onderweg naar Cadzand. Wachtend tot ik papa in zijn kadertje zal terugzien om protest aan te tekenen tegen al te zeer gemanipuleerde beslissingen van de raad van bestuur.
DE BINNENTUIN
Roman. (U las: Hoofdstuk 5)
Foto boven: Johan Vancaeneghem.
Het hoofdbestuur had beslist dat we de zomer zouden doorbrengen in Duinbergen. Het dagelijks bestuur werd voorgezeten door mijn vader die nooit wat zei vermits hij dood was. Hij dirigeerde ons pro formica vanuit zijn kadertje in cognackleurig gerimpeld koeienleer, verloren tussen de sanseveria’s van de veranda.
Het postume gezag was hem bij zijn overlijden automatisch doodslang geschonken door de nabestaanden bij wijze van eerbetoon. Dit vanwege de herinnering aan hem die - nooit nooit nooit ik zweer het u - vervagen zou. En voor de rest doorgaans compleet doodgezwegen bleef.
Ze hadden mooi praten over hun herinneringen. Zelf diende ik het te doen met zijn halve glimlach op glanspapier van Studio Pessemier. Papa had het haar in het vet zoals mijn gitaarheld Henk Marvin. Helaas zonder die mooie zware zwarte Ray Ban. Maakte niet uit. Papa was mijn persoonlijke Shadow. Ik was zijn Apache, verwekt met zijn laatste pijl in de wigwam van mama net voor hij naar de eeuwige jachtvelden van onze binnentuin vertrok met uitkijk op het bescheten betonnen duivenkot en de rotspartijen met sneeuwklokjes en krokusjes achterin.
Hij stond daar - nooit of nooit! - te vervagen in de bij navraag steeds kariger herinneringen van diegenen in huis die hem nog zelf hadden gekend. Des te meer drukte hij op alle strategische huisplannen. Zijn beeltenis stond te pronk, als ultiem alibi voor mama. Zijn enige en dus lievelingsdochter zag het juist. Er viel niet meer over te praten. Zij genoot zijn volle postume steun met haar voorstel om de donkere uitgeleefde Villa Condé op de zeedijk van het al te druk geworden Blankenberge te ruilen voor een zomerhuis in de duinen van Duinbergen.
Met of zonder zegen van de dode vaderfiguur: ik vond het klote. Duinbergen had bij navraag geen havengeul. Met mijn broers rondrazen in onze Torcq-bolides van aan de Caltex tot aan de havengeul van Blankenberge om er de terugkeer van de Sancta Maria af te wachten, zien of ze tussen de garnalen in hun bolle netten weer zo’n purperen opgeblazen drenkeling hadden meegegraaid, het zat er allemaal niet meer in.
Mama had papa als een erepaus in de binnentuin van haar Castel Gandolfo zitten. Ze had het hem gevraagd en zijn zegen was vanuit zijn sede vacante sebiet komen opborrelen in haar hart, zei ze. De tijd van een schietgebedje. Hij had er geen bezwaar tegen dat het Blankenberge van hun geluksjaren, de aquaramamuziek met 'Oh Mein Papa' in de Pier, het staketsel vol geklitte mosseltjes, hun avonden in Het Witte Paard voor goed verlaten werd.
(Het schietgebedje van mama was vooral gekoppeld aan haar verzoek om tegelijk met zijn goedkeuring de coupons van de Lainière de L’Escaut voldoende te doen aanzwellen om de meerkost van de overstap naar het meer mondaine Duinbergen te overbruggen).
Grootvader sputterde tegen. Vroeg of hij met Albéric dan wel nog zijn Vieux Temps zou weten te nuttigen, zoals ze die in veelvoud pleegden binnen te kabbelen, diep onderaan de dijktrappen in de buik van Blankenberge. Als vader van mama kon grootvader niet op tegen het dodelijk gezag van papa. Hij beschikte enkel over een raadgevende stem. Het antwoord was ja. Bovendien kon hij bij gebrek aan Vieux Temps met Albéric altijd naar believen gaan wandelen in de duinen. Dit zou zijn galstenen zeer ten goede komen.
Behalve mama die als fondée de pouvoir alle geldstromen beheerde en in die hoedanigheid prompt haar goedkeuring gaf voor de aanschaf van houten koffers, een nieuwe bain de soleil voor mijn zuster, het zelf te bouwen vliegdekschip The Forrestal voor ons (tegen de regendagen), speelde ook Jacqueline, de vrouw van Albéric, onovertroffen cordon bleu en onbetwiste cheffin van het huispersoneel, een aanzienlijke rol achter de schermen bij alle beslissingen van het hoofdbestuur. Haar bezwaren betroffen meer problemen in verband met het aan te passen beddengoed en de mogelijkheid om eens met haar Albéric naar Holland te rijden voor de aanschaf van een paar clandestiene doch zoveel goedkopere flessen 'Bols Parfait Amour'.
'Het ware zonde om er niet van te profiteren, madame'.
Het werd haar allemaal toegestaan. Zonder Jacqueline was mama hoe dan ook gezien. Geen Blankenberge, geen Duinbergen. De man in het kadertje lachte Jacqueline voor eeuwig en altijd toe. Zij die bij haar geboorte in een klompje had gelegen achterin de afspanning van haar pépère en mémère in Pottes, was meteen gezwicht voor die ene glimlach van Monsieur, met erbij de ontwapenende vraag of zij goed wou zijn voor zijn vijf kinderen. En dat al de rest dan altijd wel in orde zou komen. Zo was het ook gegaan. Al zou niks nog ooit in orde komen. In afwachting waren zij en haar Albéric echt onmisbaar voor het welzijn van eenieder, niet zomaar van occasioneel postuum nut, zoals mijn vader. Aan wie een onnozel schietgebedje al volstond om meteen de financiën vlot te krijgen en er compleet foute beslissingen mee door te drukken.
Madame Blauwvoet, de inwonende oude Brusselse dame die ‘kleedselkens’ naaide naar de patronen uit Modes & Travaux die ze tegen de muren in haar eigen ateliertje boven onze achterkeuken had gespijkerd, zou pas een paar weken later naar Duinbergen overkomen met de omnibus, de bus en een kruier voor haar koffer tot aan de villa in Duinbergen. Eerst diende ze echter voor haar zoon te gaan zorgen in Schaerbeek. Hij wist niet meer wie hij was, nadat hij door de Simba’s uit de Kongo was gezwierd als koloniale Belg. Madame Blauwvoet zei dat haar schoondochter veel chance had gehad dat ze niet gevioleerd was door de sauvages.
Duinbergen was inderdaad klote. Geen bal te beleven. Zeven hufters op hun Zundapp achter mijn zus aan in haar nieuwe bain de soleil. Voor de rest de zon zien zakken achter piratenschip 'De Uilenspiegel' gestrand in het zand onderweg naar Cadzand. Wachtend tot ik papa in zijn kadertje zal terugzien om protest aan te tekenen tegen al te zeer gemanipuleerde beslissingen van de raad van bestuur.
DE BINNENTUIN
Roman. (U las: Hoofdstuk 5)
Foto boven: Johan Vancaeneghem.
<< Home