RONSIES RARITEITENBOEK (44)
NEN GOOI EN NEN WIEPGOOI.
In die tijd is een krokus nog een bloem, geen exodus naar Djerba all in voor drie keer niks. Als schooljongen kan je het uitzweten van Kerstdag tot Pasen met, bij wijze van verstrooiing op Assewoensdag een kruisje op je kop. Je dient niet te vergeten dat een mens geen sjiek waard is. Op zaterdagmiddag is er studie. Of strafstudie. Of beide. Voor reizen rest je de zondag. Niks geen last minutes met luchtavens vol tollende trolleys van Delvaux. In die tijd is een verre bestemming een dagreis naar de grotten van Han. De watervallen van Coo. Het meer van Virelles. De abdij van Orval. Op mindere dagen trek je naar de glasfabrieken van Boussu, de iguanodons van Bernissart of godbetert Mons. Echter nièt op dagen van Le Doudou aldaar, dat is op Drievuldigheidszondag en dan is het Fiertel in Ronse.
Bij wijze van Global Position System klemt je grootvader (terwijl plooistoelen van canvas worden ingeladen) alreeds gezeten vooraan in de wagen een gigantische landkaart van het Koninkrijk tussen zijn bretels. Mikt hij als een Google Earth Zoekmachine zijn loupe op het vandaag te veroveren Belgisch grondgebied. Mons voorbij Ath.
‘O gie!’ grinnikt hij. We rijden voorbij het bordje met erop in de drie kleuren van Belgë: Ogy. We bedenken dat hij nu echt wel een dagje ouder wordt. Zwijgen beleefd.
‘O gie!’
Sinds bobonne dood is, praat hij ook steeds vaker tegen zijn kiekens. Soms verwart hij bobonne met een van hen. Met een van zijn leghennen dus, in het tuintje achter de conciergerie van de fabriek. Dan zucht hij: ‘Moeste goa noa duud goen, mie schuu kiekskie’. Je betrapt er hem al eens op dat hij het carbonpapier voor zijn artikelen op zijn ouwe Remington voor het eerste blad schuift in plaats van tussen twee blanco’s in. Het geeft niet. Je ziet hem gaarne. Hij mag alles. Alles behalve doodgaan. Als hij dàt durft, is hij zelf een legkieken.
‘O gie!’
Hij herhaalt het nog een paar keer. Beleefde doch ietwat drukkende stilte in de wagen nu. Mededogen. Inleving. Begrip. Een mens dient te bedenken dat hij van stof en as is. Het stof op zijn grijze haren blijkt al doorgedrongen tot zijn grijze hersencellen. Nog wat kilometers verder de oude steenweg op naar Mons (veel baancafés en erger) slaat hij ons allen met verstomming deze keer ter hoogte van Ghoy.
‘O gie gooi!’
Ons is dus de fijne methodiek van zijn plan ontgaan. We hebben de kroniek van zijn aangekondigde Ronsiese fonetiek niet zien komen. Voorbarig hebben we hem afgeschreven. Eens te meer heeft hij ons bij ons pietje en onze castagnetten. Zijn wraak is zoet. Snooties daame zoan, wa poazen me wui? Hij duikt met zijn loup in nieuw te veroveren gebieden, voor volgende zondag. In de wagen wordt respectueus gezwegen. Zijn gezag is bij deze nog eens bevestigd en bestatigd. Voor jaren. De overwinning van het gezond verstand op onze al te vlugge foute perceptie ontlokt een fiere glimlach aan de lippen van de bestuurster. Zijn dochter. Ons mama.
‘Zeegt noejt nen tuupgepluiden tein ne gooi,’ legt hij ons even later uit ter hoogte van Nimy. Bij wijze van bijkomende toelichting. Ne gooi, zo vernemen we, is geen wietie en geen kuulie. Denk ook maar niet dat je beter af bent mei ne wiepgooi. Ne wiepgooi is gewoon de overtreffende trap van gooi. Ne wiepgooi ees ne wried gruten gooi. In het Latijn staat ne gooi voor Garrulus Glandarius. Gekleurde kraaiachtige. Racisten gelieven bij deze nog eventjes te wachten met juichen: een Garrulus Glandarius is eigenlijk een Vlaamse gaai. Je moet dus eerst weten wie je beledigt, als je het hebt over gekleurde kraaiachtigen. Voor Ronsenaars is ne gooi en zeker ne wiepgooi iemand van wie je weet dat je er vroeg of laat niet verder mee kan. Neem ne gooi onder je hoede, hij verknalt het. Als iemand je vraagt ‘hoe eest nog mei hieren gooi?’ dan weet je dat het niet goed zit voor de madam in kwestie. Dan dien je dit vertalen als: ‘Oochiere da schoep. Mei hieren gooi.'
Een Ronsenaar heeft maar een half woord nodig.
’n Ees dat nie luiteg? Oos g’oa Ronsies ’n betsie maachteg zoat?
RONSIES RARITEITENBOEK
Handleiding voor Ronse.
Copyright Stef Vancaeneghem.
In die tijd is een krokus nog een bloem, geen exodus naar Djerba all in voor drie keer niks. Als schooljongen kan je het uitzweten van Kerstdag tot Pasen met, bij wijze van verstrooiing op Assewoensdag een kruisje op je kop. Je dient niet te vergeten dat een mens geen sjiek waard is. Op zaterdagmiddag is er studie. Of strafstudie. Of beide. Voor reizen rest je de zondag. Niks geen last minutes met luchtavens vol tollende trolleys van Delvaux. In die tijd is een verre bestemming een dagreis naar de grotten van Han. De watervallen van Coo. Het meer van Virelles. De abdij van Orval. Op mindere dagen trek je naar de glasfabrieken van Boussu, de iguanodons van Bernissart of godbetert Mons. Echter nièt op dagen van Le Doudou aldaar, dat is op Drievuldigheidszondag en dan is het Fiertel in Ronse.
Bij wijze van Global Position System klemt je grootvader (terwijl plooistoelen van canvas worden ingeladen) alreeds gezeten vooraan in de wagen een gigantische landkaart van het Koninkrijk tussen zijn bretels. Mikt hij als een Google Earth Zoekmachine zijn loupe op het vandaag te veroveren Belgisch grondgebied. Mons voorbij Ath.
‘O gie!’ grinnikt hij. We rijden voorbij het bordje met erop in de drie kleuren van Belgë: Ogy. We bedenken dat hij nu echt wel een dagje ouder wordt. Zwijgen beleefd.
‘O gie!’
Sinds bobonne dood is, praat hij ook steeds vaker tegen zijn kiekens. Soms verwart hij bobonne met een van hen. Met een van zijn leghennen dus, in het tuintje achter de conciergerie van de fabriek. Dan zucht hij: ‘Moeste goa noa duud goen, mie schuu kiekskie’. Je betrapt er hem al eens op dat hij het carbonpapier voor zijn artikelen op zijn ouwe Remington voor het eerste blad schuift in plaats van tussen twee blanco’s in. Het geeft niet. Je ziet hem gaarne. Hij mag alles. Alles behalve doodgaan. Als hij dàt durft, is hij zelf een legkieken.
‘O gie!’
Hij herhaalt het nog een paar keer. Beleefde doch ietwat drukkende stilte in de wagen nu. Mededogen. Inleving. Begrip. Een mens dient te bedenken dat hij van stof en as is. Het stof op zijn grijze haren blijkt al doorgedrongen tot zijn grijze hersencellen. Nog wat kilometers verder de oude steenweg op naar Mons (veel baancafés en erger) slaat hij ons allen met verstomming deze keer ter hoogte van Ghoy.
‘O gie gooi!’
Ons is dus de fijne methodiek van zijn plan ontgaan. We hebben de kroniek van zijn aangekondigde Ronsiese fonetiek niet zien komen. Voorbarig hebben we hem afgeschreven. Eens te meer heeft hij ons bij ons pietje en onze castagnetten. Zijn wraak is zoet. Snooties daame zoan, wa poazen me wui? Hij duikt met zijn loup in nieuw te veroveren gebieden, voor volgende zondag. In de wagen wordt respectueus gezwegen. Zijn gezag is bij deze nog eens bevestigd en bestatigd. Voor jaren. De overwinning van het gezond verstand op onze al te vlugge foute perceptie ontlokt een fiere glimlach aan de lippen van de bestuurster. Zijn dochter. Ons mama.
‘Zeegt noejt nen tuupgepluiden tein ne gooi,’ legt hij ons even later uit ter hoogte van Nimy. Bij wijze van bijkomende toelichting. Ne gooi, zo vernemen we, is geen wietie en geen kuulie. Denk ook maar niet dat je beter af bent mei ne wiepgooi. Ne wiepgooi is gewoon de overtreffende trap van gooi. Ne wiepgooi ees ne wried gruten gooi. In het Latijn staat ne gooi voor Garrulus Glandarius. Gekleurde kraaiachtige. Racisten gelieven bij deze nog eventjes te wachten met juichen: een Garrulus Glandarius is eigenlijk een Vlaamse gaai. Je moet dus eerst weten wie je beledigt, als je het hebt over gekleurde kraaiachtigen. Voor Ronsenaars is ne gooi en zeker ne wiepgooi iemand van wie je weet dat je er vroeg of laat niet verder mee kan. Neem ne gooi onder je hoede, hij verknalt het. Als iemand je vraagt ‘hoe eest nog mei hieren gooi?’ dan weet je dat het niet goed zit voor de madam in kwestie. Dan dien je dit vertalen als: ‘Oochiere da schoep. Mei hieren gooi.'
Een Ronsenaar heeft maar een half woord nodig.
’n Ees dat nie luiteg? Oos g’oa Ronsies ’n betsie maachteg zoat?
RONSIES RARITEITENBOEK
Handleiding voor Ronse.
Copyright Stef Vancaeneghem.
<< Home