20 januari 2011

RONSIES RARITEITENBOEK (37)

GOUD VAN DERGNEAU

‘Ventje, te n'ees nie ôl goud waatten daater blenkt’, zegt mijn bompa. En hij schenkt me zijn kist Corps Diplomatique. Erin liggen, blinkend op een bed van verfrommelde en bepotelde watte: zijn medailles van Oude Belg en Held van Het Vaderland.

De driekleurige van Leopold, wiens teerbeminde echtgenote Astrid gesneuveld is in Kussnacht, na een laatste Swiss kiss aan het stuur van zijn Standard-Vanguard. Die van Ridder in de Kroonorde. Dieprood lint met kleurig kroontje boven het insigne. Cool. Een groen-rood gestreepte van de Arbeid. Dit ofschoon ik hem nooit heb weten werken. Alleen maar wat stukken tikken voor De Ronsenaar en tuba blazen in de fanfare van Chef Maurice Flamant op Rerum Novarum op de wei van Wittentak. Een geel-witte van de paus op wie hij nochtans des zondags bij het kieken met kroket en perzik foetert dat diens geilige kerk zich beter met haar eigen zaken bemoeien kan, niet met die van den Tap. Dan de mooiste medaille van heel zijn Corps Diplomatique: die van De Stad Ronse zonder de foute adelaar die aan het arendsnest van Adolf denken doet doch met een prachtig groen-wit lintje. De kleuren van mijn lievelingsploegen Sparta Ronse en Celtic Glasgow. In die rangorde van importantie.

Als een Bohemer uit Bohemen, een Romanichelle uit Ramatuelle loop ik een paar maanden later Zotte Maandag, met de eretekens van mijn bompa op de gilee. Voor mijn eerste verschijning als Bommel ruil ik aldus zijn eeuwige roem voor altijddurende vervloeking door het vaderland en vermaledijding door Rome. Voor wat hoort wat.

December 2010. Jaren nadat mijn bompa de weg van alle vlees is gegaan, krijg ik op de planken van den Tap met mijn maats van de Gevuigoode Mandolinen zelf de Imperiale Medaille van Keizer Michel I om de hals. Dit vanwege totaal onduidelijke verdiensten voor mijn vaderloos vaderland Ronse. Diezelfde nacht nog stop ik ze zorgvuldig in het kistje Corps Diplomatique. Een paar dagen later, op een zwaar besneeuwde doch zeer zonnige decemberdag, roep ik mijn kleinzoont weg van bij zijn sneeuwman met een neus van wortel en een hoed van stro. Ik diep de medaille uit het kistje, mik het lint met Keizer Michel bengelend eraan over zijn kopje en zeg hem: ‘Ventje, te n' ees nie ôl goud waatten daater blenkt.’




Superblij blijkt hij met zijn eerste totaal onverdiend ereteken (een familiale traditie). Weer een week later Bommelt hij voor het eerst aan mijn hand als Spiderman of zoiets, maar erger. Wanneer ik hem, na het schouwen der stoet op de Markt onder de schoonste kerstboom van het land op mijn schouders til, belemmert zijn keizerlijke medaille mijn zicht op de praalwagen met Keizer Michel en op het doeltreffend graaien naar de Gouden Bommel.

Als The Masters of Fireworks de donkere hemel boven Ronse vol schieten met duizend sterrekens van klatergoud zie ik hoe mijn bompa ver boven de obelisk als een Feniks uit zij asse herrijst, vanuit het paradijs van alle Ronsenaars tuupe de la van zijn schrijftafel opentrekt, er een gigantisch goudstuk uit plukt van binnen helemaal gevuld met fondant en het muntstuk recht vanuit de Ronsese sterrenhemel in het linkerhandje van mijn kleine Spiderman smijt (in diens rechterhandje houdt hij het lichtgevend zwaard van 'Damidokoles'),me met zijn grijns vol gouden tanden toelachend als zaten we weer in d'Auliefantstroete achter één van zijn kiekens aan voor zondag: ‘Goud van Dergneau!’‘Wa’n hoe’k oa gezoad te sjuukoolamoalke?’

RONSIES RARITEITENBOEK.
Handleiding voor Ronse.

Foto Obelisk: Yannic Vancaeneghem