RONSIES RARITEITENBOEK (26)
BOA TIESTE
Op zonnige zondagen, na het kieken met frieten en perziken van de United Fruit Company, neemt bompa je mee bovenop de Kruissens. ‘Boa Tieste. Mei zien eizookies'. Soort zoekt soort, zegt hij. En Tieste is wat dat betreft een soortgelijk mensenkenner. Halverwege de Kruissens houdt hij een half dozijn ezels vastgesjord aan een groen-witte zitbank: de kleuren van de Stad Ronse en van je lievelingsclub 'The Glasgow Rangers'. Tegen een vergoeding van vier zondagen zakgeld torsen zijn muilezels je met hun vrolijke jingle bells wat verderop tot aan de splitsing van de Kruissens en het Schavaert.
Tieste zijn ezels ogen zo droevig als de woordvoerder van een aarstbisschop die door iedereen verkeerd begrepen wordt. Jij voelt je op zo'n lastdier gedreven als Pieter de Kluizenaar die uit Amiens is komen afzakken om hier op de heuvelen rond Ronse kontwiebelend op zijn lastdier de Kruistochten te prediken. Je ziet jezelf op het paard van Christus Jeruzalem bevrijden op zo'n mooie zondag als deze, triomfantelijk toegewuifd door de palmwuivende maagden van de Sancta Maria.
Je bent Karel Martel in Poitiers en je toetert als Roland in Roncesvalles. Nog één laatste toeterke, eer je keel vakkundig wordt overgesneden door een multiculturele Sarraceen. Je bent Childeric nu, de zoon van Meroveus. De Franken tillen je met hun franke muil over je ezel op je schild, sleuren je naar de top van de Mont Saint-Aubert, benoemen je tot hun koning. Van alle muilen ben jij nu de Frankste.
En zo droom je de rit door, begeleid door Tieste. Je zit op een versleten schaapsvel dat smeekt naar een schoonmaakbeurt in 'Blanchisserie Aristocrate' aan de Brie Stroet. Vlooien in je korte broek. Met de rechterhand vier je losjes de teugels. Met de andere kriebel je waar het jeukt.
Je waant je Bobbejaan op zijn paard. Jodelend en fluitend op de binnenkoer van de Volksbond, net voor zijn 'Tour de Chant'. Een klakje Romy Pils weg gorgelend in je bewonderend stom wezen. Je hebt dorst, doch je moet dapper voortschrijden want je bent Albert I nu. Het is 22 november 1918. Aan het hoofd van het leger van de Ijzer trek je triomfantelijk Brussel binnen. Je ezel stoot zich aan een steen en je schuift uit je Gulden Sporen maar je geeft geen kik. Zoals het een ridder past, heb je een ingetogen gedachte voor Maria van Bourgondië en haar twee bloedjes van kinderen Filips de Schone en zijn zusje Margriet van Oostenrijk. Respectievelijk vier en twee jaar zijn ze, wanneer hun moeke de hertogin met haar sleep van Brugse kant overlijdt aan de gevolgen van een val van haar ezel tijdens een jachtpartij in het bos van Wijnendale. De krop in de keel krijg je ervan.
Je grootvader zijn keel zit ook dicht. Tot je ergernis echter niet van verdriet om je lieve bomma die vorige zomer is komen te gaan op haar één resterend been want het andere hadden ze afgezet. (‘Ge moet er niet mee inzitten mijn klein boontje. Zo kan ik nooit meer met het verkeerde been uit bed’). Nee lieve bobonne. Bompa denkt aan jou niet meer. Want hij heeft geen enkele keer naar jou gevraagd. De keel van bompa zit droog van verlangen naar Vieux Temps. Tieste zijn afspanning is het Planckendael van Ronse. In zijn lusttuin zie je een hele collectie pauwen en peruchen van alle kleuren en Ronsenaars op de retour, ook van alle kleuren. Met bompa marsjeer je langs de 'Chemin des Flamands' terug naar het dal. Eer je het weet zit je op de 'Chemin des Glands'. Eikelstraat. Soort zoekt soort, denk je maar je zegt niks want je mag je bompa zo gaarne zelfs al denkt hij niet meer aan bobonne, noch aan hun bon vieux temps samen. Je zitvlak voelt aan alsof je de hele dag als een flagellant op de doornen kroon van Christus bent gaan zitten.
‘s Anderendaags vraagt meester Marcel wie er in de klas weet wie Robrecht van Bethune was. Je blijft het antwoord schuldig. Je voelt je een ezel van bij Tieste. Je zou de jingle bells van je lijf krabben.
‘RONSIES RARITEITENBOEK’
Handleiding voor Ronse.
Copyright Stef Vancaeneghem.
Op zonnige zondagen, na het kieken met frieten en perziken van de United Fruit Company, neemt bompa je mee bovenop de Kruissens. ‘Boa Tieste. Mei zien eizookies'. Soort zoekt soort, zegt hij. En Tieste is wat dat betreft een soortgelijk mensenkenner. Halverwege de Kruissens houdt hij een half dozijn ezels vastgesjord aan een groen-witte zitbank: de kleuren van de Stad Ronse en van je lievelingsclub 'The Glasgow Rangers'. Tegen een vergoeding van vier zondagen zakgeld torsen zijn muilezels je met hun vrolijke jingle bells wat verderop tot aan de splitsing van de Kruissens en het Schavaert.
Tieste zijn ezels ogen zo droevig als de woordvoerder van een aarstbisschop die door iedereen verkeerd begrepen wordt. Jij voelt je op zo'n lastdier gedreven als Pieter de Kluizenaar die uit Amiens is komen afzakken om hier op de heuvelen rond Ronse kontwiebelend op zijn lastdier de Kruistochten te prediken. Je ziet jezelf op het paard van Christus Jeruzalem bevrijden op zo'n mooie zondag als deze, triomfantelijk toegewuifd door de palmwuivende maagden van de Sancta Maria.
Je bent Karel Martel in Poitiers en je toetert als Roland in Roncesvalles. Nog één laatste toeterke, eer je keel vakkundig wordt overgesneden door een multiculturele Sarraceen. Je bent Childeric nu, de zoon van Meroveus. De Franken tillen je met hun franke muil over je ezel op je schild, sleuren je naar de top van de Mont Saint-Aubert, benoemen je tot hun koning. Van alle muilen ben jij nu de Frankste.
En zo droom je de rit door, begeleid door Tieste. Je zit op een versleten schaapsvel dat smeekt naar een schoonmaakbeurt in 'Blanchisserie Aristocrate' aan de Brie Stroet. Vlooien in je korte broek. Met de rechterhand vier je losjes de teugels. Met de andere kriebel je waar het jeukt.
Je waant je Bobbejaan op zijn paard. Jodelend en fluitend op de binnenkoer van de Volksbond, net voor zijn 'Tour de Chant'. Een klakje Romy Pils weg gorgelend in je bewonderend stom wezen. Je hebt dorst, doch je moet dapper voortschrijden want je bent Albert I nu. Het is 22 november 1918. Aan het hoofd van het leger van de Ijzer trek je triomfantelijk Brussel binnen. Je ezel stoot zich aan een steen en je schuift uit je Gulden Sporen maar je geeft geen kik. Zoals het een ridder past, heb je een ingetogen gedachte voor Maria van Bourgondië en haar twee bloedjes van kinderen Filips de Schone en zijn zusje Margriet van Oostenrijk. Respectievelijk vier en twee jaar zijn ze, wanneer hun moeke de hertogin met haar sleep van Brugse kant overlijdt aan de gevolgen van een val van haar ezel tijdens een jachtpartij in het bos van Wijnendale. De krop in de keel krijg je ervan.
Je grootvader zijn keel zit ook dicht. Tot je ergernis echter niet van verdriet om je lieve bomma die vorige zomer is komen te gaan op haar één resterend been want het andere hadden ze afgezet. (‘Ge moet er niet mee inzitten mijn klein boontje. Zo kan ik nooit meer met het verkeerde been uit bed’). Nee lieve bobonne. Bompa denkt aan jou niet meer. Want hij heeft geen enkele keer naar jou gevraagd. De keel van bompa zit droog van verlangen naar Vieux Temps. Tieste zijn afspanning is het Planckendael van Ronse. In zijn lusttuin zie je een hele collectie pauwen en peruchen van alle kleuren en Ronsenaars op de retour, ook van alle kleuren. Met bompa marsjeer je langs de 'Chemin des Flamands' terug naar het dal. Eer je het weet zit je op de 'Chemin des Glands'. Eikelstraat. Soort zoekt soort, denk je maar je zegt niks want je mag je bompa zo gaarne zelfs al denkt hij niet meer aan bobonne, noch aan hun bon vieux temps samen. Je zitvlak voelt aan alsof je de hele dag als een flagellant op de doornen kroon van Christus bent gaan zitten.
‘s Anderendaags vraagt meester Marcel wie er in de klas weet wie Robrecht van Bethune was. Je blijft het antwoord schuldig. Je voelt je een ezel van bij Tieste. Je zou de jingle bells van je lijf krabben.
‘RONSIES RARITEITENBOEK’
Handleiding voor Ronse.
Copyright Stef Vancaeneghem.
<< Home