DE NALATENSCHAP
Hoofdstuk 3.
Albert Van Hoolandt (werkman)
‘Op 24 augustus 1943 heb ik een invitatie gekregen om mij bij de burgemeester te presenteren. Ik trok naar zijn bureel. Maar in de plaats van in het stadhuis, ben ik een café binnen gestapt. Toen ik daar was, zag ik een auto stoppen voor het stadhuis. Het waren de Feldgendarmen. Ik heb dit goed gevolgd en ben op de vlucht gelopen. De auto is achter mij komen rijden. De Feldgendarmen hebben mij gepakt. Ze hebben mij dan naar een plaats in het stadhuis gebracht naast het bureel van de burgemeester. Vogel vroeg: Moeten die hier nog lang blijven?
Ze hebben ons naar Aalst gebracht. Vandaar naar Gent. Dan naar een kamp in Noord-Frankrijk. Ik ben daar gevlucht en heb mij verdoken gehouden.’
Georges De Bleecker
‘Op 31 maart 1943 kreeg ik een briefje van de burgemeester. Het was een papierke uit een boek gescheurd waarop stond: De Bleecker u moet u komen aanmelden op het stadhuis bij de burgemeester.
Ik heb me dan ook aangeboden. We waren daar met negen man. Toen we daar zo een vijftien minuten in een kamer zaten, kwamen er twee van de Zwarte Brigade binnen met twee Feldgendarmen samen met de burgemeester.
Hij zei: Hier zijn de mannen.
De Zwarte Brigademannen vroegen of ik tevreden was van te tekenen om vrijwillig naar Duitsland te gaan werken.
Ik zei: Nee. Ik moet niet vrijwillig naar Duitsland gaan werken. Ik heb hier mijn werk. Ik werk hier al genoeg voor de Duitsers.
Dan vroeg de burgemeester hoe lang we daar moesten blijven. Drie werden er echter gelost. We bleven daar zitten met zes, bewaakt door twee zwarten. De burgemeester kwam eens zien.
Hij vroeg: Hoeveel man moet er hier blijven slapen? Ze zeiden zes.
De burgemeester zei: Dan moeten we de stoof aansteken.
Later hebben ze beslist dat we niet zouden blijven maar diezelfde nacht zouden worden weggevoerd. Er werd naar drie heren getelefoneerd voor een auto. Ze antwoordden dat de auto thuis stond, maar dat er geen chauffeur voor was. Een ervan was de keeper van de voetbalclub Assa. Die zat in de cinema. Ze zijn hem daar gaan halen.
Die nacht zijn we naar Aalst gevoerd. Daarna ben ik naar Magdeburg gestuurd. In Magdeburg moesten wij naar ’t Arbeidsamt. Elf maanden heb ik in Duitsland gezeten. Ik ben dan voor veertien dagen met verlof teruggekomen en niet meer teruggekeerd. De 18de februari was ik weer thuis. Vanaf de 1ste maart heb ik me verdoken tot aan de bevrijding.
Roger Vanden Hove
‘Ik heb een briefje van Vogel gekregen de 5de maart 1943. Ik ben naar het stadhuis gegaan rond 9u30. Hij heeft me naar een kamer gestuurd naast zijn bureau. Toen ik daar binnenkwam, zaten daar drie Feldgendarmen. Ik moest mijn paspoort afgeven. We hoorden dat er waren die naar Duitsland moeten. We zijn daar moeten blijven tot vijf uur ’s namiddags. Dan zijn we naar Aalst overgebracht. De woensdag zijn we naar het station gevoerd. Dan naar Dendermonde. Vandaar naar Duitsland. Ik ben daar een jaar gebleven.’
Charles De Bisschop.
‘Ik ben op 24 augustus 1943 uitgenodigd door de burgemeester om op zijn bureel te verschijnen. De reden stond niet op het briefje. Ik ben gegaan en heb daar twee uur gewacht. De burgemeester was daar met een Feldgendarm aan de deur. Hij heeft niks gezegd. Hij heeft me zelfs niet ondervraagd. En de Feldgendarm heeft me weggedaan. Ze hebben mij eerst naar Aalst overgebracht en vandaar naar Gent. De zaterdagmorgen hebben ze mij naar Sint-Denijs-Westrem gedaan. Dan ben ik naar het kamp van Saint-Omer grbacht tot 22 november 1943.
Ik heb naar huis mogen komen om reden van ziekte. Ik heb nadien nog moelijkheden gehad. Na twee maanden zijn de Feldgenarmen naar mijn huis gekomen. Gelukkig was ik daar niet. ‘
Victor Leleu, landbouwer.
‘Op 24 augustus 1943 heb ik een briefje van Vogel ontvangen. Daar stond op dat ik ’s anderendaags op zijn bureel moest komen. Niks anders stond erop. Ik heb dat gedaan. Daar zaten de Feldgendarmen op mij te wachten. Ze hebben het briefje van Vogel afgepakt. Ze hebben mijn aangehouden zonder mij te ondervragen. De burgemeester zat erbij. Ik ben in de val gelopen. Ze hebben mij met anderen naar Aalst overgebracht. Van daar naar een kamp in Saint-Omer in Noord-Frankrijk. Ik ben daar kunnen ontvluchten bij een bombardement. Dan hebben ze mij met rust gelaten.’
Mariette De Moor, communiste.
‘Ik kreeg een kaartje van Vogel. Ik ben naar zijn bureel geweest. Hij stond daar met twee Feldgendarmen. Hij vroeg me vanwaar de briefjes kwamen die in de stad werden rondgestrooid. Ik moest van hem zeggen wie zoal bij de manifestatie van de communistische vrouwen van de wijk Stookt aanwezig was. Hij wou mij doen zeggen dat Haustraete erbij was. Hij wou mij een briefje van 500 Belgische frank in de handen stoppen. De Feldgendarmerie was daar toen niet bij. Hij deed het alleen. Ik heb dat geld niet willen accepteren. Ze hebben me dan aangehouden. Twee maanden prison heb ik gedaan.
Ik heb nooit steun gekregen in de oorlog. Zo lang hij burgemeester was heb ik geen roste kluit getrokken. Ik ben nochans dikwijls naar hem toe getrokken. Maar ’t was daar een rotte boel op het stadhuis.’
Gilbert Kerkhove, leraar Engels Sint-Ambrosiusschool‘
Ik kreeg een uitnodiging van Vogel dat ik die dag naar de Feldgendarmerie moest gaan. De reden was niet vermeld. Op 13 augustus 1943 was er prijsuitdeling geweest in de Sint-Ambrosiusschool voor zo’n driehonderd mensen. De laureaten werden er toegejuicht en er was groot handgeklap.
Na die prijsuitdeling is Vogel naar mij toe gestapt. Hij heeft mij gezegd dat hij over die politieke manifestatie verslag moest uitbrengen bij de gouverneur en bij de Kreiskommandantur. Dat als hij het niet deed, anderen het dan wel zouden doen en alles dan nog zou worden opgeblazen. Dat hij hen voor wilde zijn en dat door het feit simpel te melden hij de reactie van de Duitsers wilde verzachten. Ik ben dan, nadat ik bericht had gekregen dat ik naar de Kreiskommandantur moest verschijnen er naartoe gegaan. Daar verklaarden ze dat ik deze manifestatie had georganiseerd.’
Julien Van Obost, lijfwacht
‘Ik was de lijfwacht van de burgemeester. Hij had me zelf gekozen. Over zijn politieke bedrijvigheid kan ik niet veel zeggen. Duitsers heb ik op zijn bureel nooit gezien. Er werden wel veel mensen door hem op zijn bureel uitgenodigd. Die moesten naar een andere plaats juist naast zijn bureel. Die plaatsen liepen ineeen. De laatste briefjes die hij stuurde waren in augustus 1943.
De aanslag op zijn huis was in oktober 1943. De aanslag op zijn persoon zelf in december 1943. Dan ben ik als zijn lijfwacht gekozen. Ik heb hem eens gezegd dat hij er verkeerd aan deed van de mensen die briefkes te sturen. Hij heeft mij geantwoord dat het zijn zaken waren en dat hij het moest doen van de Duitsers.
Soms reed ik met hem naar het hoofdkwartier van de Duitsers in Aalst en ook eens naar Gent. Hij wou daar papieren gaan ophalen om zijn zoon in Duitsland te gaan bezoeken. Want er zou daar een feest worden gegeven.
Ik moest van hem ook smokkelaars opsporen en er de lijst van geven aan de burgemeester. Die lijst werd dan aan het Arbeitsamt gegeven. Die mensen werden dan eerst geviseerd. Want van het Arbeitsamt werden ze versast naar de Werbestelle.’
De Nalatenschap’. Roman.
Copyright: Stef Vancaeneghem.
(Hoewel 'De Nalatenschap’ gebaseerd is op historische feiten, gaat het hier om een literaire interpretatie. Verantwoording bronnen cfr. 9.08.2008.)
<< Home