11 augustus 2008

DE NALATENSCHAP
















Hoofdstuk 1.

‘Fox’

1 oktober 1943. Volgens onze afspraken hou ik me klaar om 9 u in de Abeelstraat, recht tegenover de Nationale Bank. De shit is dat het regent. Wie leest er nu zijn krant op straat in de regen? Ik dus. Mijn codenaam is Fox. (RN1). Ik ben één van de twee lokale chefs van het verzet. Een leiding die ik in het volste vertrouwen deel met mijn maat ‘Renaud’ (RN1b).

Renaud werkt als ambtenaar op het stadhuis. Hij is het die met de idee van een bankoverval voor de proppen kwam. Sinds de Duitsers op 28 juni alle weerbare mannen tussen de 18 en 65 en alle ongetrouwde vrouwen tussen de 18 en 35 opvorderen voor verplichte arbeid in Duitsland en die zwarte collaboratiedokter op de Werbestelle iedereen automatisch gezond verklaart, duiken er steeds meer werkweigeraars onder. Via via richten zij zich tot ons om aan eten te geraken.

Als we op de textielbazen moeten wachten om alle werkweigeraars aan hun brood te helpen, komen de mensen om van honger eer het jaar om is. De textielbaronnen denken maar aan één ding, dat hun getouwen draaien. Zo dat hun portefeuille gevuld geraakt en hun pens vol zit. Ze waren er tussen haakjes nogal rap bij om het in een delegatie met de Duitsers op een akkoordje te gaan gooien in Brussel. Om wat te weven? Gestreepte stof voor de gevangenen van de werkkampen.

En ons ondertussen maar komen vertellen dat ze het doen om bestwil. Om de wevers aan het werk te houden. De formule van het minste kwaad? Dat kennen we. Het minste kwaad ten dienste van het grootste kwaad. Zullen wij ondertussen hier even ons vel riskeren voor het gesuste geweten van de seigneurs. Nee, van hen hebben we nog geen kwartje gezien. We laten hen in hun wijsheid, maar we weten wel beter. De geschiedenis zal oordelen. Wij hebben inmiddels beters te doen.

We hebben dus geen andere keuze dan het geld te halen waar het zit. In de bank. Tenslotte treffen we hiermee alleen maar het raderwerk van de bezetter. Niemand persoonlijk. Niemand die er een frank minder om zal zien. Tenminste, dat is toch onze gok.

Zo meteen worden hier in de Nationale Bank de lonen van de stadsambtenaren opgehaald, dan door twee stadskoeriers naar het stadhuis gebracht. Dit hebben we samen zorgvuldig uitgekiend en gepland.

Eerst ten stadhuize. Mijn compaan Renaud gaat er als ambtenaar door voor Duitsgezinde. Zeg maar 'zwarte'. De Duitsers vertrouwen hem. Of liever, ze laten hem met rust. Daar hebben hij en ik met onze vrienden eerst eens mooi voor gezorgd. Na onze nachtelijke aanslag op de eigen thuis van Renaud, de winkel ‘A la Ville de Paris’ in de Wijnstraat, denkt iedereen in de stad dat hij en zijn familie Duitsgezind zijn. Opgezet spel van ons jawel. Niet leuk en niet comfortabel voor zijn mama die de winkel runt. Maar werken doet het wel. Niemand die het door heeft. Renaud heeft nu de handen vrij. Hij is onze man op het stadhuis. Witter dan wit.

Zo gemakkelijk is het niet gegaan om onze hogere verzetsleiding te overtuigen van de noodzaak aan een overval. Er was aarzeling. Dit vanwege de hoge risico’s. ‘Maxence’, onze regioverantwoordelijke, is daarvoor zelfs helemaal naar Jumet getrokken, bij de hogere regiotop. Daar werden ons tenslotte de twee veilige companen voor vandaag toegewezen. ‘Jacques’, een vertrouwensman van de hogere verzetsleiding en ‘Gaby’, een vrijwilliger uit Péruwelz. Zij kennen onze stad totaal niet. En onze stad kent hen totaal niet. Goed.

We hebben hen het parcours bezorgd. Zo dat ze ongezien tot diep in het hart van onze stad kunnen geraken. We hebben hen de straten beschreven die ze moeten volgen om tot hier bij de bank te geraken. En de toestand van de straten voor hun fietsen. Ons scenario is geregeld tot in de puntjes. Aankomst van de stadskoeriers tussen 9 en 10 uur. Samen met mijn lokale compaan Rx 135 sta ik op uitkijk en sla ik een babbel recht tegenover het bankkantoor. Bij onraad duik ik in ‘Le Nouveau Journal’. Jacques en Gaby houden zich klaar om toe te slaan voor café Gardus vanaf 9 uur. Wanneer de twee stadskoeriers de bank binnen stappen, gooi ik mijn krant open. Als ze weer buiten komen met het geld, plooi ik ze weer dicht. Het teken. Jacques en Gaby slaan toe op de hoek van de Abeelstraat en de Oude Vesten.

Dàt is ons plan in de ideale wereld. In de ware wereld worden Gaby en Jacques opgehouden door een lekke band. Buiten adem bereiken ze onze stad. Dat ze afwijken van de geplande straten, brengt ons even van ons stuk. Ze arriveren net op het moment dat de stadskoeriers de bank weer uit komen. Tot overmaat van ramp klopt een politieman zijn uren voor de Kredietbank, net op de hoek waar het geld ontvreemd moet worden. Gaby en Jacques slaan de verboden richting in van de ‘Place’. De agent houdt hen tegen, stuurt hen terug. Meer dan een opmerking geeft hij hen gelukkig niet. Ondertussen lopen de stadskoeriers al met het geld door de Peperstraat. Op enkele meters van het stadhuis slaan Gaby en Jacques toe, ontvreemden het valies vol stadsgeld. Bingo.

Maxence wacht hen op aan de Coup’le Voie. Wanneer ze de steenweg naar Leuze bereiken, draait zijn dérailleur in de soep. Net op tijd haalt hij Gaby en Jacques in om hen langs de steenweg op Doornik richting Dergneau op de weg Frasnes-Doornik te zetten. Zelf rijdt Maxence meteen door naar de Werbestelle van Doornik waar hij zich haastig meldt met een drogreden. Kwestie van een alibi te hebben. De dag van de overval zat hij twintig kilometer ver op de Werbestelle. De commandant van de gendarmerie van Dergneau is bereid daarover een attest te maken. De commandant is één van de onzen.

Onze onderneming is een succes. Met de buit, 208.500 frank, zullen we heel wat werkweigeraars kunnen helpen. Van elke frank zullen we dan wel zorgvuldig de ontvangsbewijzen bijhouden. Zo dat we alles aan de Belgische Procureur zullen kunnen verantwoorden na de oorlog.

Stadsontvanger Van Wynen vermoedt vagelijk dat Renaud onze mol is op het stadhuis. Dat hij de transfertijden van de stadsgelden kent en voor de gouden tip gezorgd heeft. Maar hij zwijgt. Voor de onderzoekers na onze overval bevestigt Van Wynen dat hij, en hij alleen, dag en uur kent waarop het geld uit de Nationale Bank wordt opgehaald. Hij riskeert zijn vel. Maar hij doet het. Hij zwijgt.

Ook Robert Devos en Maurice Delheyt, de twee stadskoeriers, verzwijgen bij het onderzoek dat ze mij bij het binnenkomen van de bank met Rx 135 hebben zien staan babbelen. En dat ik er doodgemoedeerd de krant heb staan lezen, ofschoon het regende. Ze kennen mij nochtans persoonlijk. Maar ze houden de lippen stijf. Van dergelijke moedige kleine daden die samen het grote verschil maken hangt het succes van al onze acties af. Kleine anonieme heldhaftigheid van onze stadsgenoten, ver van de grote heroïek.

Ook Pierre Van Immerseel, de commandant van de gendarmerie, is onze man. Codenaam RX203. Hij is door ons vooraf geïnformeerd over de door ons geplande actie. Hij zorgt ervoor dat zijn gendarmen aan de slag zijn aan de heel andere kant van de stad op het ogenblik zelf van de overval. Hij volgt daarna ook het onderzoek voor ons in de schaduw.Gauw kan hij ons aldus laten weten politiecommissaris Laenens volkomen op een dwaalspoor zit.

Twee dagen na onze overval krijgt het stadsbestuur onverminderd zijn loon uitbetaald. We houden zorgvuldig elke uitgave van het geld bij.

Voor later, als ons land weer vrij zal zijn.

‘De Nalatenschap’. Roman.
Copyright: Stef Vancaeneghem.
(Illustratie: Cédric).

(Hoewel de gebeurtenissen in ‘De Nalatenschap’ gebaseerd zijn op historische feiten, gaat het hier om een literaire interpretatie ervan. Verantwoording van het bronnenmateriaal leest u in deze blog op dd. 9.08.2008.)