27 april 2007

VADER DAG

160.De taalquerelle die onze familie halverwege vorige eeuw in tweeën spleet, gaat hier maar door. Grootvader die van Wortegem komt. Die met zijn zakenvrienden de Lainière de L’Escaut neerpoot in Leupegem en nog een weverij in Ronse. Die trouwt met zijn bescheiden geliefde uit Kwaremont. Die op zijn sterfbed vindt dat zijn kinderen voortaan beter Frans kunnen gaan praten. Die zich met zijn gesteven col aldus verheft boven de wever die hem heeft verrijkt.

Dat hele negentiende eeuwse cliché, zo hoog als de Sint-Hermestoren. Zo voorspelbaar. Het eeuwige spel van macht en geld dat zijn nazaten in twee kampen verdelen zal. Tot in onze nieuwjaarsbrieven bij de rijke nonkel van dienst. Maar jij, mijn lieve dode papa van altijd, jij zal daarin je eigen weg gaan. Je zal Vlaming blijven naast mama. Vlaming en francofiel tegelijk wat nog totaal iets anders is dan fransdol. En ik, ik volg je daarin, meer dan een eeuw later.

Ze begrijpen dat maar niet. Onze onvoorwaardelijke liefde voor de schoonheid van een taal die zich zoveel gewilliger wegschenkt aan onze pen. Die danst als een chanson, swingt als een roman van Boris Vian. Ik benijd hem, Didier Van Cauwelaert, dat hij vandaag vanuit dat zo gewillig idioom de schrijfkunst etaleren kan die hem de Goncourt opleverde. Net als ik naar jou, schrijft hij over zijn vader van Vlaamse origine in een taal die zoveel meer souplesse schenkt dan dit vaak zo weerbarstig schrijfinstrument waarin ik me tot jou richt.

Ze begrijpen het niet. Omdat ze de weelderige richesse van de francophonie bezigen als al te doorzichtig middel voor hun opportunistische francofolie. De Babylonische spraakverwarring, de pijnlijke taaverbastering van hun taalverraad is alleen maar ingegeven door hun sociale geldingsdrang.

Dezelfde drang die grootvader met zijn gedoe een ruelle gaf op zijn naam kijk eens aan. Je zal het nog geweten hebben hoe hij zelf de taal die hij voor zijn eigen jeunesse dorée wou maar moeizaam onder de knie had. Hij zal het je verteld hebben hou vervreemd hij zich zal hebben gevoeld toen hij vanuit Wortegem, zoals zovele textiliens naar de textielscholen van ‘Gand’ en Roubaix trok. Bij mijn nonkels, jouw broers, kon ik als kind de zware Vlaams rollende tongval nog horen die bij de neefjes voorgoed weggeschuurd werd par les abbés du collège épiscopal.

Lieve mensen die het goed met me menen, ze bestaan papa, zijn ervan overtuigd dat Frans me beter liggen zou voor mijn Flandre Profonde-geschrijf. Dat ik maar eens moet veranderen van schrijfinstrument, zeker nu de Vlaamse uitgeverij mijn schrijfsels niet meer moet. Alsof ik plots een veelzijdiger diatonische Echo Super Vamper mondharmonica voor de mond geschoven krijgen zou die folkblazers verkiezen voor de zuiverheid van hun zielesound. Oui mais.

161. Om de ‘langue’ is het me natuurlijk te doen, waarvan de ‘parole’ alleen maar de drager is. ‘Langue’ als taalsysteem dat uit wat mijn onbewuste te vertellen heeft. Dat oude onderscheid van je goede vriend Ferdinand de Saussure van wie ik de boeken terugvond in je bibliotheek. Hij stierf in je geboortejaar merkte ik. Toeval bestaat niet.

Dode vader van altijd, wat me drijft in in die ‘langue’ is het verlangen. Het gemis van jou. Eén keer aan de schoolmaatjes kunnen zeggen: dat is nu MIJN papa, zie. Hier staat hij. Naast mij. In de proclamatiezaal van superior De Cooman. Eén keer.
Met jou in mijn buurt dat kaartje gaan oppikken voor Vlijt & Uitmuntendheid. Dan mijn carnassière tegen de goal en sjotten. Hard en ver.

Jouw dood op het moment dat mijn leven in de wieg begint, jouw wiegedood als het ware, is mijn ‘langue d’écriture’. Nederlands of Frans. Het maakt me niks uit. Als ze maar het gemis van jou schreeuwt.

162. Ik voer een goede vriend naar zijn vlieger voor Vuurland. Jij nam je stoomschip, met je reiskoffers vol Moleskineschriftjes. Welk verlangen dreef je om ze daar vol te gaan schrijven in twee talen, die schriftjes? ‘Croquis Argentins.’ Wat zocht je in Patagonië? Het Onbereikbare Meisje dat in onze verbeelding altijd één horizon verder wacht in de pampa?

163. Je kleindochter sms’t me (een nieuwe communicatievorm, hou jij je gerust bij je Moleskinschriftjes) dat Burano inderdaad die aanrader is, zoals ik haar had verteld. Zeventig jaar geleden liep je er al tussen de gekleurde vissershuisjes in de lagune. God alleen weet waarom we zo gehecht zijn onze familiale plekken. Wat zoeken we er? Désir? Verlangen? Een en al begeerte? Je donne ma langue au chat.

‘Vader Dag’. Brievenroman. Copyright Stef Vancaeneghem.