11 december 2006

VADER DAG

117. Tien jaar lang zaten ze weggestopt, in een oude doos van Chaussure d’Iseghem. Ingepakt in flarden jaargangen van De Ronsenaar. Maar nu staan ze er weer, voorzichtig opgediept en zacht afgeborsteld. Traditie haalt het in dit huis uiteindelijk van goddeloosheid. Nostalgie triomfeert op deze nieuwe tijd, waarin het klimaat de planeet met nieuwe warmte in verlegenheid brengt. Na koude oorlogen die jij met je verdwijning in de vroege fifties van vorige eeuw nooit hebt gekend.

Spionnen komen nog immer uit het land van de koude. Russische miljardairs kopen voetbalploegen. Gokchinezen kopen spelers. Het ijzeren gordijn is weg. Wat we zien is chaos. Brandende rusthuizen. Uiteengereten Ferrari’s van olie- en gasbaronnen, op de Promenade van Nice. Menselijke gifbommen van Polonium in Londen. Achter de Chinese muur worden Franse kastelen nagebouwd. De meeste nieuwe spullen in deze woning komen uit China.

118. Maar zij niet. Nee, zij niet. Zij zijn Made in Flanders. Weggestopt in schoendozen zaten ze. Beveiligd tegen de tijd van de waanzin en de waan van de tijd. Het stalletje van je grootvader, met het dakje van stro.

Jozef oogt als een Russische schrijver van dikke turven. Lijkt wel honderd. En dat voor een jonge vader. Doch is hij wel de dader? Er zijn twijfels. Ze heeft hem niet alles verteld of dan dat wazig verhaal van een engel en een duif. De gevolgen zijn hoe dan ook niet te overzien. De linkerhand legt hij op het getormenteerde hart. Hoe zou je zelf zijn. In de rechterhand de staf waarmee hij haar toch vriendelijk en beschermend de weg toonde naar deze stal. Vanwege alle hotels dicht en niet tijdig gereserveerd. Vanwege noch internet noch Master Card.

Zij, als een Bernadette van Soubirous in Vlaamse grotten. Witte sluier bovenop hemelsblauwe tuniek. Ze houdt de handen gevouwd. Zoals we Fabiola hebben zien doen bij de kroning van Albert II in het Belgische Parlement, bij kreten van een republikein.

Haar pasgeborene, blond krulhaar à la Brando in jonge jaren, spreidt de armpjes. Als een Boembaloo die Holalala zegt, na een nieuw fijn kunstje van Boemba.

De herders intrigeren me het meest. Zij torsen lammetjes op de schouders. Aan de heup een ‘pulle’, zoals we er meehadden op kamp naar Flobecq. Met de Ridders van de Fiertel.

Melchior heeft mirre, uit de nachtwinkel allicht. Balthazar knielt neder met wierook. Ze dragen mantels van hermelijn. Purper en rood. Het konden Karel Martel en Pepijn de Korte zijn. De beeldenkunstenaar heeft zijn vaderlandse geschiedenis gewisseld met zijn gewijde. Er is ook een doedelzakspeler. Gaspar ontbreekt. Wordt als vermist opgegeven. Heeft de clandestiene overtocht naar het land van belofte niet overleefd. Is niet door de scanner van Zeebrugge geraakt.

119. Klopt dit alles papa? Terwijl ik ze zo zit te observeren besef ik dat jij je als kind al aan diezelfde beelden vergaapte. En het werkt. De magie is intact. Ik mag dit alles hier dan wel heel onchristelijk en badinerend van me afschrijven: iets trekt me toch altijd weer terug naar dit mysterie. Si non e vero e ben trovatto.

Ik wil terug naar de tijd toen alles nog zo simpel was. Een Sinterklaas, een kerststal, een paashaas. Ik wil stoppen met appelen plukken van de boom der kennis. Die zonde van hoogmoed jawel. Evenveel willen weten als de schepper jawel. Doch de appelen zijn me te zuur.

Samen met jou naar dat stalletje staren. Zoals ik nu je achterkleinzoon met je kleinzoon naar de beeldengalerij uit de verborgen schoendoos zie loeren. En dat je me dan alles doorgeeft. De symboliek achter de santeboetiek. De boodschap achter de romantiek.

Dat we samen naar de nachtmis gaan. Zoals je met je oudste naar Wittentak trok. Dat je me daarna voorleest uit de Raket naar de Maan. Me toedekt. God zegene en beware je mijn zoon zegt. Een kruisje geeft. Het licht uitdoet.

120. De beelden staan er, maar de rest is weg. De eerste sneeuw komt maar niet. Tenzij in etalages. De wijzen uit het oosten zijn geen koningen meer maar gelukszoekers. Ze verkopen dadels en vijgen. Voor Pasen.

De processies zijn weg. Jezus en zijn apostelen. De palmwuivende maagden van de Sancta. De remonstrans op de Steenbrugge. De olifant en de kameel. Weg is het allemaal. Behalve in mijn herinnering. En in dit dozijn beelden die dit alles fluisteren aan wie wil luisteren.

En jij bent lang dood, als steeds.

Of ben jij die afwezige Gaspar, sta je er op Kerstdag? Ik wil zo graag nog in al die sprookjes geloven. Zo graag wil ik vijf, zes generaties overbruggen met die houvast van altijd. Maar het is voorbij. Het is elk voor zich nu. Zonder ster aan de hemel. Niet enkel het klimaat is het noorden kwijt.

Was gebleven. Dan had je me de weg kunnen tonen. Nu voel ik me als een gipsy king in de Camargue. Concentreer ik me op de weg zelf, zonder goed te weten waarheen. Weet jij het nu, papa waarheen?

Dan voor één keer op me wachten.

‘Vader Dag’. Brievenroman. Copyright Stef Vancaeneghem.