17 februari 2006

EGOSTRIP (61)

Doschamps. We schrijden en glijden met zijn allen langs de Route de Grande Randonnée. Dit is het soort sneeuwlandschap waarin zelfs de meest eelterige ziel weer gaat verweken. We zijn tien jaar later. Achter sneeuwpret en schaterlach lonken nog steeds alle hardnekkige illusies van het schoon bestaan dat we elkaar oprecht toewensen. Er zitten barsten en kloven in ons utopia van tederheid en schoonheid. We beseffen het, zover zijn we al. Maar dit toegeven, doen we niet. Niets werd zoals het toen oogde en beloofde. Alles wordt anders de hele tijd door. Het leven ontvouwt zich als droom en bitch tegelijk. We kennen mekaar dieper, beter, langer. De essentie houdt stand. Tegen alle ravages van de gretige tand.

Weinig lijkt me meer het winnen waard dan deze diepe, warme vriendschap. Tenzij liefde. Wieties zijn we voor mekaar. Een woord dat we zelf heruitvinden, dag na dag. Altijd weer verder. Iemand van ons heeft de Odyssee van Homeros op de schouw gezet. Boven het haardvuur. Toeval bestaat niet. We zijn onderweg, samen. Brandend, voor altijd, van passie en verlangen.

Naar ons thuisland. Door sneeuw en regen rijden we terug naar de eigen haard, voor altijd opgezadeld met onze eigen aard.

‘Zoals zwemmers op zee tot hun blijdschap de kust zien verschijnen: prooi van ontstuimige golven en wind is hun sterk gebouwd vaartuig midden op zee door de kracht van Poseidon in stukken geslagen; weinigen maar ontsnappen de loodgrijze zee en bereiken zwemmend de kust, hun huiden bedekt met een dikke laag zeezout: zielsblij gaan ze aan land, aan heilloze rampspoed ontkomen.’…
Toen dan sprak tot zijn vrouw de vindingrijke Odysseus: ‘Liefste, nog lang zijn de dagen van onze beproeving niet over…’