08 februari 2006

DE SCHRIJFHEREN (6.4)

Roman.

‘s Anderendaags bezoeken we Het Louvre. Ik vind al die schilderijen vervelend, wat hebt ge daar nu aan? Ik moet grootvader beloven dat ik zoiets stoms nooit meer zeg.

‘Kunst is de taal van uw ziel!’

Op de Champs Elysées koopt mama een flacon Eau de Rochas.

‘Aan Chanel geef ik mijn geld niet, ge betaalt de naam.’
‘Rochas blijft ook goed hangen.’

Zie dat ze u voor een cocotte pakken, lacht grootvader. Een cocotte minute is een vrouw die zichzelf verkoopt voor een paar minuutjes. Mama ziet een mooie sacoche.

‘Wie kan er zoiets betalen ?’

Oliesjeiks, zegt grootvader.

‘Voor de vrouwen van hun harem.’

Een harem is een hele nest gesluierde vrouwen die op de sjeik wachten en om beurten met hem eens mogen. Wat mogen ze? Dat is iets voor later, zegt grootvader. Mama bestelt een koffie verkeerd, grootvader Kanterbrau, mijn broer milkshake fraise, ik Diabolo menthe. De garçon lacht ons uit omdat we Belgen zijn, hij hoort het.

‘Pardon monsieur nous sommes Flamands, nuance importante.’

Voor de garçon is het allemaal gelijk. Zelf komt hij van de Lot et Garonne. Rocamadour is echt de moeite. En als hij mag ontvangen zijn service zit erop. Vanavond keren we terug naar huis. Grootvader ziet er al naar uit : maandag bezoekt hij met de gepensioneerden de mergelgroeven van Zichen-Sussen-Bolder. De Fransen liggen toch ferm achter sedert de oorlog.

‘Ge moet hun chiottes zien. Als ge daarop uw grote moet doen, zijt ge gezien.’

Mama ziet een sjaaltje van Balmain voor niet al teveel.

‘Voor bij mijn tailleur in de pied-de-poile.’

We zijn op het goede moment voor affairekes.

‘Al de Parisiens zitten nu in Bretagne.’

Zelf wil ze ook nog een keer naar Bretagne. Maar eerst de Vogezen, zegt grootvader. We keren nog eens terug naar de Jardin du Luxembourg. Grootvader wil de Franse senaat bezoeken. Geen denken aan, zegt mama. We huren ook geen zeilbootjes meer. Dat is allemaal attrape-touriste zegt grootvader. Hij betaalt ons een crème glace met Chantilly.

Op de terugweg naar huis moet ik kotsen aan de kant van de Route Nationale. Mama wou mij deze keer geen Paranausine geven, anders zou ik niks meedragen van de mooie terugreis. Nog vier weken vakantie. Maandag ga op Kwaremont patatten rapen bij Patatten Pieters. Grootvader wil nog eens stoppen aan het kasteel van Enghien. Gij weet ook van geen ophouden als we voyageren, zegt mama. Grootvader legt zijn hand op mijn schouder en schenkt me zijn mooiste glimlach. Sommigen zijn dood, maar vroeg of laat zien wij ze terug, zegt hij.

‘Uw papa en uw bobonne zien ons hier zitten, zijt dat zeker.’

(Vervolgt).

Uit ‘De Schrijfheren’. Roman. Copyright Stef Vancaeneghem.