06 februari 2006

DE SCHRIJFHEREN (6.3)

Roman

‘Misschien neem ik jullie eens een weekend mee naar Guernessey’, zei Tonijn.

De kunstredactrice keek op met een blik van my god met zijn allen op zijn schuit. Zijn ultiem pronkstuk werd echter de opvolger van de Hyannis Port One : een snelle catamaran die hij Penduick IV had gedoopt en speciaal had laten bouwen in Le Havre.

‘Onder supervisie van Eric Tabarly die de echte Penduick wereldroem schonk.’

Tonijn had Tabarly naar Nieuwpoort laten overvliegen per Alouette, voor de zeedoop.

‘Al mijn vrienden waren daar’
‘Staf Versluys en of course mijn vriend Jacques Rogge.’

De verraderlijke zandbanken rond de Westhinder hadden voor Tonijn geen geheimen meer. Hij kende alle vaargeulen uit het hoofd. Soms tekende hij ze ons voor op de redactie. Het staatsblad en de parlementaire handelingen werden dan prompt opzij geschoven. Wat moest je toch met die rommel? Na de ramp met de olietanker Amoco Cadiz legde hij ons uit welke foute maneuvers tot onomkeerbare situaties leiden en hoe lang je in koel water kan overleven, een paar minuten.

‘Het mag ons nooit doen vergeten dat het kleinste zeilbootje de stoutste dromen kleurt.’

*

Zeilbootjes. Langs het bos van Chantilly zijn we met zijn allen Parijs binnen gereden. Mama heeft me een halve Paranausine gegeven. Als ik Paranausine krijg moet ik niet kotsen want dan slaap ik. In Saint-Denis staan de gevels vol pikzwarte slogans.

L’OAS TUE !
VIVE SALAN !
FLN VAINCRA!

Grootvader zegt dat de Fransen Algerije niet lang meer gaan houden.

‘Dat is hetzelfde als de Kongo bij ons.’

Mama wil vanavond Pierre Doris zien in de Mogador. Grootvader wil mij de Jardin du Luxembourg tonen. Op de vijvers daar drijven honderden zeilbootjes. Je kan ze huren en dan het water op sturen. Grootvader huurt een witte middelgrote voor mijn broer. Een rode middelgrote voor mij.

‘De grote duwen al de kleintjes weg.’
‘Zo gaat dat in ‘t leven altijd.’
‘Middelgroot is ideaal.’
‘Altijd de gulden middenweg bewandelen.’

Mama herhaalt voor de vierde keer dat Parijs de schoonste stad ter wereld is. Al zou zij ook graag eens naar New York gaan.

‘Met de Queen Mary.’
‘Dat zal er ook wel niet meer van komen.’
‘Hoe langer ge leeft, hoe meer dromen ge kunt vergeten.’

Op de Eiffeltoren zegt grootvader dat ik zoiets nooit zal vergeten. Op de butte de Montmartre koopt mama een aquarel voor geen geld.

‘Voor in ons tussenplaatske.’

Op Pigalle is er volgens grootvader toch niks interessants te zien.

‘We komen naar Parijs voor het propere en het schone.’

Pigalle hoort daar volgens hem niet bij. Ik slaap als een roos. Onze hotelkamer geeft uit op de Place des Vosges. ‘s Morgens zijn er croissants met warme chocolade. Grootvader heeft L’Equipe gekocht. Hij voelt zich als herboren, zegt hij. Gisteravond zag hij er nog meer dan honderd uit.

‘Als het op eten aankomt zijn, zelfs de kleinste dingen hier gesoigneerd.’

Place des Vosges.

‘Dat is hier geen kattepis.’
‘De rekening zal ook gepeperd zijn.’
‘We leven maar een keer.’

Naar de Vogezen wil grootvader ook nog eens met ons.

‘Meer bepaald naar Saint-Honorin.’

Hij is daar ooit nog geweest met bobonne.

‘Voor dat ze haar twee benen hebben afgezet van de suiker.’

(Vervolgt).

Uit ‘De Schrijfheren’. Roman. Copyright Stef Vancaeneghem.